Images de page
PDF
ePub

en bemoeijingen. Laetstgenoemde officieren, welke ten getalle van vier waren, hingen uitsluitelyk van de schepenbank af. Zy stonden tot deze in betrekking als de Kolfdragers tot den Schoutet en de Lange Roede tot den Ambtman. De geschillen, waervan wy komen te gewagen, werden in 1490 door het Magistraet geslist, in dien zin, dat de Korte Roeden alleen partyen mogten dagen, in zaken voor Burgemeester en Schepenen zonder manissen des Ambtmans gewezen; hetgene echter niet belette, dat zy ook weten en sommation deden van vonnissen ter manissen van dezen laetsten uitgesproken (1).

De tweede officier van den Ambtman was deszelfs beëedigde Klerk of boekhouder, die geboren Brabander en poorter van Antwerpen moest zyn, en wiens voornaemste taek het was de vonnissen opteschryven en daervan akten afteleveren. De derde was een gezworene Oudekleerkooper, die de goederen der veroordeelden by openbare roeping verkocht.

Wyders had de Ambtman zyne Knuivers of Cnuyvers, dat is kluivers of knagers (rosores), gelyk zy by Kiliaen heeten. De functien, welke deze waernamen, hadden de grootste overeen

eene kolf of kruk met een' ravenbek. Van daer de benamingen van Kolf- en Roedragers. In Vlaenderen noemde men ze Krukhouders en Krukwaerders. In de tyden van voorvaderlyke eenvoudigheid was zulk eene roede niets anders dan een roodgeschilderd doornen stokje. In Holland was het voeren van zulke roede een tecken van hoog regtsgebied over leven en dood. De graef hield ze in de hand als hy de vierschaer spande, daerom ook de baljuwen en schouten, die zynen persoon verbeeldden. Naderhand werd het roedragen een byzonder ambt. Zie Warnkönig. Flandrische Staats-und Rechtsgesch. I. D. bl. 298. Lelong, Kabinet van Nederlandsche Oudheden. I. Deel, bl. 341. en Wagenaar, Beschryving van Amsterdam. III.e stuk, bl. 316.

(1) Rechten en Costumen. Tit. IV, art. 13, 14.

komst met degenen van onze deurwaerders of huissiers en garnissairen; de beschrevene goederen der in civiele zaken veroordeelde persoonen, werden door deze Knuivers bewaerd, welke ook vermogten de gevangenen voor het geregt te brengen, doende zy den eed in handen des Ambtmans (1).

De magt des Ambtmans, om dagingen te doen, bepaelde zich overigens niet tot de Stad en de Vryheid, maer strekte zich uit tot al de kwartieren van Antwerpen, al waren 't ook beslotene steden, zoo als Breda, Bergen-op-Zoom, Lier en Herenthals. De officier der plaetsen, waer de ambtmansbrieven gezonden waren, die weigerde aen die brieven te gehoorzamen, werd by de Stadt naer gelegentheyt van der saken gecorrigeert(2). Dat al de gemeenten, en allerminst de beslotene steden met dat ambtmansregt niet in hunnen schik waren, laet zich zonder veel moeite begrypen. Geen wonder, derhalve, dat er by wylen geschil over oprees, gelyk in 1457, toen de ambtmansbrieven in het kwartier van Breda hunne kracht hadden, even als in de andere kwartieren van Antwerpen. Dan, daer de bredasche Heeren dagelyks magtiger werden, en by den Hertog van Bourgondië steeds in grooter aenzien kwamen, ten gevolge van hem bewezene diensten, wilden zy niet langer gedoogen dat de antwerpsche Ambtman de vonnissen onzer schepenbank te Breda zoude ten uitvoer brengen (3). Van eenen anderen kant, daer onze stad den bystand van den Heer van Breda dagelyks van noode had, moest zy met hem den 23." April van het gemelde jaer een verdrag sluiten, waerdoor de kracht

(1) Rechten en Costumen. Tit. III.

(2) Rechten en Costumen van Antwerpen. Tit. XXX, over de Ambtmansbrieven handelende.

(3) Hazaert. Tractaet. fol. 89.

der ambtmansbrieven in 't kwartier van Antwerpen eenigermate werd gewyzigd.

Indien wy nu samentrekken al wat wy in het onderhavige hoofdstuk verhandeld hebben, dan bevinden wy dat onze Burgt van ouds een leen, en wel een vaenleen des keizerryks is geweest, van hetwelk menigvuldige achterleenen, binnen en buiten het kwartier van Antwerpen gelegen, afhingen. De beeldtenissen op het stadswapen of zegel zyn ons te stade gekomen om het eene en andere, zoo wy meenen, voldoende te bewyzen. Wy hebben ook gezien, dat de Zeven Schaken en andere ridderfamilien hier in vorige tyden zeer magtig zyn geweest; tot zoo verre dat alle onze Schepenen tot die familien behoorden, of uit dezelve moesten gesproten zyn, om tot de stedelyke ambten toegang te krygen. Dit uitsluitend stelsel, gelyk men al verder heeft kunnen zien, was in 't midden der XIV. eeuw nog in zyne volle kracht, doch het is ons niet gebleken, wanneer hetzelve te niet gegaen of zoodanig gewyzigd is geworden, dat andere onzer antwerpsche geslachten tot de schepenbank werden toegelaten, om er de regterlyke zaken te slissen en de algemeene belangen der gemeente te besturen, terwyl de Schoutet en de Ambtman hen als officieren van den Hertog bystonden en behulpzaem waren, gelyk tot op het einde der vorige eeuw geschiedde.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Korte uitweiding over den invloed der Kruistogten. De saladynsche tienden. Verval der kerk van Antwerpen. De aertsketter Tanchelinus.Zyne daden en leerstellingen. Zyne beschuldiging door de Roomschen en verdediging door de Protestanten. Oorzaken

[ocr errors]

van den opgang van Tanchelinus. — Diepe onwetenheid der bevolking. - Wanorde in de kameryksche kerk. Zedebederf onder de geestelyken. Groote magt van Tanchelinus. — Dood dezes aertsketters.— Zyne leerlingen en aenhang. Geschillen over de tiendheffing. Burchardus, Bisschop van Kameryk.-Over de orde der Kanoniken.Vooroordeel tegen het Kapittel van Antwerpen. Raed van den Bisschop. De Proost met de zwarte hand. - S. Norbertus en zyn leven. - Stichting der orde van Premonstreit. De Witte Heeren te Antwerpen. Stichting van S. Michielsabtdy. Pauselyke bevestiging derzelve. - De Kanoniken in de kapelle van O. L. Vrouwc op het Staeksken. — Spoedige uitbreiding van S. Michielsabtdy.

Na den noordschen inval waren de kruistogten de eerste groote gebeurtenis geweest, welke de aendagt der christenheid gespannen had gehouden. Deze algemeene deelneming is overigens niet onverklaerbaer. Onverminderd het godsdienstige doel, 't welk men zich daerby voorstelde, was ook eenieder, die niet meêging, genoopt om er familliebelang in te stellen, wegens diegenen zyner verwanten, vrienden en kennissen welke de kruisbanier gevolgd waren, Daerby kwam nog, dat al de europesche volkeren hun aendeel van stryders by deze godsdienstige riddertogten leverden; en, onder welk oogpunt men deze ondernemingen ook beschouwe, het blyft onloochenbaer, dat dezelve veel toebragten om het maetschappelyk aenzyn der wes

tersche staten van ons vast land merkelyk te wyzigen. Trouwens, het onmiddelykste gevolg der kruisvaerten was van het Christenryk aen het Oosten te doen kennen, tevens dat dit laetste aen ons Westen mededeelde wat het van kunsten, letteren en wetenschappen uit de gryze oudheid bewaerd had. Ook de betrekkingen tusschen de verschillende bevolkingen vermenigvuldigden in korten tyd, ondanks de moeijelykheid der gemeenschappen te water en te land. Zeker heerschten er by de kruisvaerten misbruiken, en voor sommige landen waren dezelve een geesel. Maer wat bewyst dit? Al de kruistogten samen genomen zyn niets meer dan eene episode in de groote geschiedenis des menschdoms; en, gelyk alle andere gebeurtenis die, naer mate dat zy door haren duer meer tydruimte beslaet, ook meer kans heeft om hare werking te doen gevoelen, hebben de togten naer het H. Land heil en onheil geteeld; zoo nochtans, dat zy ten slotte de beschaving een paer stappen vooruit hebben gebragt en dus ten goede zyn gedyd.

Na dit dubbele feit te hebben bestatigd moeten wy hier een derde aenstippen, dat wel uit deze niet voortvloeit, maer er toch mede in verband staet.

Wy hebben reeds gezien welk uitstekend aendeel de stad Antwerpen aen den eersten kruistogt heeft genomen (1). Behalve dat het door haren edelsten markgraef werd aengevoerd en door hare voornaemste ridders met hunne dienstpligtigen werd gevolgd, had zy dien togt ook te zee eene behulpzame hand geboden. Men wil zelfs, dat uit hoofde van al de daerby bewezene diensten, zoo wel als uit eene byzondere genegenheid voor onze Stad, Godfried van Bouillon haer het ver

(1) Zie hiervoren, bladz. 150.

« PrécédentContinuer »