Images de page
PDF
ePub

een andere Sisara was verwonnen en verpletterd geworden (1). Maer Norbertus niet hebbende kunnen overhalen om zich te midden der Antwerpenaren te vestigen, moesten zy zich voldaen toonen, dat hy zyne twaelf medegezellen hier liet, wien zy (1124) hunne bovengenoemde kerk afstonden, benevens de drie kapelletjes van de HH. Martinus, Petrus en Magdalena, welke zich op S. Michielskerkhof bevonden. Een bunder lands, aen dit laetste palende, werd insgelyks aen de Norbertynen afgestaen, benevens drie pachthoeven omtrent de stad, en vier prebenden aen het Kapittel toebehoorende (2). Het schynt zelfs, dat de bezitters dezer vier prebenden, zoo sommigen schryven, ter zelfder tyd in de Witte Orde overgingen (5).

Deze overdragt, aen welke Burchardus, Bisschop van Kameryk, nog hetzelfde jaer zyn zegel hing, geschiedde vryelyk en onvoorwaerdelyk. De Kanoniken van S. Michiels, even als die van het Kapittel, die zich hadden begeven in de kapelle van 0. L. Vrouwe op het Staeksken, later de cathedrale kerk: de Kanoniken van S. Michiels, zeggen wy, verkregen ter zelfder tyd regt om de Sacramenten uittereiken en de dooden te begraven; het Kapittel en de Abtdy moesten elk de helligt hebben van de offeranden door de parochianen gedaen; wat van vreemdelingen kwam, moest in vollen eigendom toebehooren aen datgene der beide gestichten, voor welk het bestemd was. Tot

[blocks in formation]

(2) Acta SS. Junii, Tom I, p. 953; Diercxsens, Antverpia. ad A. 1126; Miraeus, Codex Don. piar., Cap. 76 en77; Butkens, Trophées du Brabant, Tom I, p. 100; Van der Sterre, II.e Bock, X. Cap., bl. 215.

(3) Van der Sterre, II. Boek, X.e Cap., bl. 216, alwaer hy Goropius Beeanus' Aduatica, aenhaelt. Zie ook Diercxsens, ad annum 1096.

Van dan af was zyn roep beslist. Gehoorzamende goddelyke inspraek, verliet hy het keizerlyk hof, gor een haren kleed om de lenden en begaf zich naer h dictynerklooster van Sigeburg in Kleefland, al vrome Abt Cono hem in het geestelyk leven oefende. het gelukkig gevolg, dat dezelfde man, welke tot dusv diaken- en priesterschap met eene soort van hardnel van de hand gewezen had, met toestemming des schops van Keulen, op denzelfden dag de beide wydin ving, tot geene geringe verwondering des volks, 't w hoe onstichtelyk de jonge Kanonik altoos in zynen en wandel geweest was. Maer Norbertus aen allen will wyzen dat zyne bekeering opregt was, en dat hy de wo al hare pomperyen vaerwel zeide, trok openbaerlyk e van schapenvellen aen, zoowel in navolging van den H. den Dooper, als om zich te versterven en te verootmo

Groot was de taek welke hy zich had opgelegd: de b der zondaren en de verbetering van de zeden der gees was het dubbele doel waer hy naer wilde streven, en door zyne medebroeders, de Kanoniken van Santer zyne hervormingen wilde beginnen; want het was h onbewust, dat diegenen welke de menschen in den weg c heid behoorden voortegaen, oock al met de rest om calf dansten, en als de andere schurfte schapen voore noode hadden met scherpe looge gewassen te worden (1 van eenen anderen kant wist hy, dat het openlyk beris geestelyken, wel verre van tot stichting der gemeente t

(1) Van der Sterre, Leven van den H. Norb. I. Boek. VII. Caf

Graef van Loon, en had tot eersten Abt den Kanonik Andreas; en de derde, welke op aendrang van een vermogend landheer, met name Gislebertus, te Tongerloo werd gesticht, kreeg tot overste den Kanonik Henricus (1).

Deze drie kloosterkoloniën, waeruit de abtdy van Postel, en de prioryen van Corsendonck en den Throon zyn ontsproten, werden naderhand drie ryke abtdyen, de moederabtdy in magt en rykdom evenarende, doch die den Prelaet van S. Michiels altoos voor hunnen wettelyken oppervoogd bleven erkennen, en hem hare oversten in het tydelyke en wereldlyke -bestuer lieten aenstellen. Overigens was de stichting van zulke koloniën voor de Norbertynen aenvankelyk veeleer een last dan eene aenwinst. In die oude tyden, inderdaed, vertoonde de Kempen niets anders dan menigvuldige slechte bosschen, vuile en stinkende moerassen, zure vroenten, zandige en dorre heiden, en andere woestliggende gronden. Ja, sommige oorden dier landstreek, als by name dat van Averbode, waren meer bewoond door wilde dieren, moordenaers en baenstroopers, dan door opregte christene menschen (2).

Men moet het bekennen, om zich in zulke oorden te gaen vestigen was er niets minder dan eene christelyke zelfopoffering en een groot betrouwen in de toekomst van noode. Diegenen onzer Norbertynen, welke zich gewillig naer de kempische woestenyen verbanden, wisten wel dat zy er niet zouden

(1) Van der Sterre, II.e Boek, X.e Cap., bl. 233 en 254; Diercxsens, Antverpia, ad annum 1150.

(2) Zie Heylen, Historische verhandelingen over de Kempen, bl. 7 en 102 der nieuwe uitgave.

DEEL 1.

35

maeijen hetgene zy er gingen zaeijen, en dat de oogst-inzameling voor hunne nazaten beschoren bleef. Veel tyd, moed en volharding werd er inderdaed vereischt om de ondoordringbare kreupelbosschen tot luchtige boomgaerden te verdunnen, de zandige heiden in vruchtbare akkers te herscheppen, de modderige poelen in heldere vyvers te veranderen, en de zure vroenten door welige grasbeemden te vervangen. Vervolgens, om pachthoeven te hebben, moest men huizen, stallen en schuren bouwen, en dezelve van paerden, vee en landbouwgereedschappen voorzien. Eindelyk, de eerste hoeven der opgenoemde kloosters werden verzorgd en bebouwd door eenige leckebroeders uit die gestichten; en het is slechts na dat dezelve hoeven tot eenen bloeijenden staet gebragt waren, namelyk op het einde der XIV. of in 't begin der XV. eeuw, dat men ze begon te verhuren en te verpachten: weshalve men in waerheid mag zeggen, dat er ruim drie eeuwen verliepen, eer dat de Witte Heeren van Antwerpen, Averbode, Tongerloo, Postel, Corsendonck en den Throon de vruchten van hunnen arbeid mogten beginnen te smaken.

« PrécédentContinuer »