Images de page
PDF
ePub

zelver oudste gestichten aengeboekt hebben: dan bevinden wy dat Antwerpen, volgens onzen hedendaegschen smack en begrippen, er nog verre af moet geweest zyn om wegens zyne fraeiheid en regelmatigheid te mogen geroemd worden. Trouwens, stellen wy ons de Stad eens voor gelyk zy zich moest bevinden omtrent het midden der XIV. eeuw, achttien of twintig jaer na de derde vergrooting: wat ontwaren wy alsdan? Aen den eenen kant bogtige en donkere stegen, slechte of in 't geheel niet gekassyde straten, veelal onzindelyke ruijen; hier en daer houten bruggen, overblyfsels van oude vesten, en bouwvallige buitenpoorten. Aen den anderen kant wyduitgestrekte beemden en weiden, ledige erven, onbetimmerde opstallen, hovingen met hagen en grachten, zelfs welige rietbedden en kleine moerassen; eindelyk eenige openbare monumenten, die ontzaggelyk voorkwamen, te midden der menigvuldige kleine huizen, looven en kameren (1), welke van hout of teenwerk gemaekt, met stroo of riet gedekt, en met kalk of klei digt gestopt waren. Men moet het bekennen, zulk een geheel moest Antwerpen destyds geen zeer aenzienlyk voorkomen geven. Wel is waer, overal elders stond het te dien tyde niet veel beter, ja dikwerf nog erger geschapen. Zelfs in

(1) Hiervoren (bladz. 291) heeft men in de nota de beteekenis van het woord loove kunnen nagaen; wat Kameren waren, wordt ons uitgelegd in eenen akt van den jare 1336: Stationes (in cimiterio) CAMERAE nuncupatae, sine habitatione nocturna. Nec licebit quibuscumque debitoribus,bona quecumque mobilia sua, uel alia ad huiusmodi stationes, sub pretextu immunitatis cimiterij apportata, inibi tueri neque conseruare in fraudem suorum creditorum ; dat is: Kamers zyn verblyfplaetsen zonder nachtwooning. Degene die op O. L. Vrouwekerkhof stonden, werden, als men ziet, wel gebruikt tot bergplaetsen van goederen, die de schuldenaren voor hunne schuldeischers wilden versteken. (Roodt Fluw. Priv. B. Fol. 9.)

Italië, waer de groote omvang der steden, en meer gevorderde beschaving der inwooners, den reiziger meerder smaek en pracht schenen te beloven, was de burgerlyke bouwtrant merkelyk achteruit gebleven: Costanzo, geschiedschryver van Napels, heeft aengeteekend dat de grooten dier stad, in de XIV. eeuw nog byna al hun vermogen besteedden in het onderhouden van een luisterryk gevolg, en over het algemeen zeer slecht gehuisvest waren. Was dit zoo in het toenmaels bloeijende Italië, en in eene hofstad gelyk Napels, kan men denken hoe het er in de XII. en XIII. eeuw moet uitgezien hebben in onze Nederlanden, en in 't byzonder t'Antwerpen.

VIERDE HOOFDSTUK.

Over het theocratische grondbeginsel en den invloed der Geestelyken. Betrekkingen der antwerpsche Kerk met het bisdom van Kameryk. -De Aertsdiakens van Antwerpen. Het Kapittel van O. L. Vrouwe.— Getal en kleedy der Kanoniken. · Het genadejaer. — Titels en waer

[ocr errors]
[ocr errors]

digheden van het Kapittel. - De Proosten en de Choordekens. Groote bezittingen des Kapittels. — Patroonaet en Persoonaet. — De tienden en de hoveniers.-Cynzen zonder schepenbrieven.-De Papenkelder en de Kapittelwyn. Verordeningen desaengaende. leenvrye goederen des Kapittels. - Deszelfs gezag over de andere kloostergemeenten. - Concordaten met deze gesloten.-S. Michielsabtdy door pauselyke bullen en vorstelyke diplomen bevestigd. — Geschil wegens het bosch van Borgerhout.— Begiftigingen aen de abtdy gedaen. - De Witte Pastors. — Groote bezittingen der S. Michielsheeren. - Hunne refugiën in andere steden. — Hunne werken tot verbetering der landen. — Aenkoop der heerlykheid van Santvliet. Zware schulden en lasten der abtdy. - Het Prinsenhof, een logement voor vreemde vorsten. — Geschillen der Abtdyheeren met den Paus en den Keizer. Byzonderheden nopens de jurisdictie des Kapittels.

Na de ontvoogding der gemeenten, welke in de eerste helligt der XI. eeuw te Antwerpen een begin schynt te hebben genomen, en vooral na de uitroeijing van Tanchelinus dwaelleer, werd de toestand der burgery langzamerhand dragelyker; eu de oppermagt der edelen werd voor dezelve minder drukkend dan zy tot dus verre geweest was. De Stad verkreeg zelfs, met eene schepenbank, ettelyke vryheden en voorregten, waerin onze poorters eene waerborg voor gewisse en onpartydige regtspleging vonden. In een woord, alles kwam van lieverlede op eenen regelmatigeren voet; en de tyd, waerin geweld

en willekeur ongemoeid den landaerd drukten, verliep om nimmermeer weêrtekeeren. Maer by deze wyziging der maetschappelyke en staetkundige inrigting onzer gemeente, mag men niet uit het oog verliezen den invloed, welken eene voorname klasse van burgers op den toestand der bevolking heeft kunnen en moeten uitoefenen.

Deze klasse was die der Geestelyken, wier magt en gezag, aenzien en vermogen sinds het evengemelde tydstip te Antwerpen op eene verbazende wyze aengroeiden.

Wel is waer, de familiën der Zeven Schaken, die zich aenvankelyk al de hooge stedelyke ambten hadden aengematigd, hadden zich in het bezit derzelve weten te handhaven; maer indien hun gezag door dat der Geestelyken niet geheel verdrongen werd, toch ontmoette het in deze laetsten geduchte tegenstanders; en er is zelfs een tyd geweest de lezer zal het zich herinneren dat de Abtdyheeren van S. Michiels het regt hadden om hier Schepenen aentestellen, tevens dat de Kanoniken van O. L. Vrouwe zich met alle wereldlyke zaken bemoeiden. Immers, de akten uit de XII. eeuw, hierboven door ons aengehaeld, zyn niet alleen door den Schoutet en den Ambtman, maer ook door den Kapittelproost onderteekend.

Die Kanoniken en Abtdyheeren mogen dus tot een levend bewys verstrekken van den invloed, welken het theocratische grondbeginsel gedurende de evengemelde eeuw binnen onze Stad uitoefende; maer om de uitgestrektheid der magt en rykdommen van die twee geestelyke gemeenten met eenige juistheid te laten waerderen, is het noodzakelyk dat wy over beiden een beknopt historisch berigt mededeelen.

Wy hebben bereids gelegenheid gehad met een woord aen

testippen, dat Antwerpen van onheugelyke tyden tot het bisdom van Kameryk behoorde. Hoe onze stad onder deze jurisdictie kwam, ware moeijelyk te bepalen. De Bast (1) hield het er voor, dat de omschryving der oude nederlandsche bisdommen geregeld was geweest volgens het grondgebied voorheen door de groote belgische volksstammen bewoond. Maer indien zulks waer was, dan zou Antwerpen, als in Toxandrië gelegen, van het bisdom van Tongeren afhangig moeten geweest zyn; of wel, zou men willen beweren dat onze eerste bevolking tot den stam der Nerviërs moet betrokken worden? Dit is onmogelyk: daer al de historieschryvers het eens zyn, dat de beide oevers der Schelde door de Menapiërs bewoond werden.

Wy willen niet ontkennen, dat in het romeinsche keizerryk, sedert de regering van Constantinus, de omschryving van de jurisdictie der bisdommen, volgens degene der burgerlyke landvoogdyen was afgeteekend; 't is te zeggen, dat de kerkelyke circumscriptie ten naesten by met de burgerlyke overeenstemde. Ondertusschen, indien zulks de inrigting der onderscheidene provinciën des keizerryks was, en indien eene stad met haer grondgebied toen doorgaens een bisdom vormde, in de zwak onderworpen gewesten zal de grensbepaling der districten, volgens de aenmerking van den heer Schayes (2), maer op eene losse en onzekere wyze kunnen geschied zyn; en het is eveneens moeten gaen met de limietscheiding der bisdommen.

་་

Zoodanig, vervolgt de genoemde schryver, is in het byzon» der moeten wezen de staet der zaken in 't noorden van

[ocr errors]

België, 't welk in de IV. en V. eeuw nog gedeeltelyk woest

(1) Recueil des Antiq. rom. et gaul. p. 134.

(2) Les Pays-Bas avant et durant la dom. rom. Tome I. p. 426.

« PrécédentContinuer »