Images de page
PDF
ePub

andere wollen stof verlengd zijn, soms 8 à 10 meter, en die dan in een torenhooge kroon rondom hun slapen zijn gelegd, of netjes een kring rondom hen vormen. Eén heilig man had zich van koemest en pauwenveeren een toren geplakt en die op zijn hoofd gezet. Al die heiligen hadden een kring van discipelen rondom zich, die naar hun woorden luisterden, of die ook in heilig stilzwijgen zaten te staren naar de richting, waarin de meester staarde.

Van 47 ghats- plaatsen, van waar men de rivier kan bereiken, in Benares meestal hooge, steenen trappen — komen de tallooze mannen en vrouwen om hun vereering te uiten. Als zij de rivier bereiken, sprenkelen zij eerst water over hun oogen en het hoofd en prevelen het eerste gebed. „O, Ganges, ik groet uw twee voeten; uw twee ,,voeten, die zoo schoon zijn en welke door goede en slechte goden ,,verheerlijkt worden. O, Ganges, gij geeft geluk en ten slotte ver,,lichting aan allen". Dan spoelen zij den mond met het heilige water. Daarna beginnen zij weer te bidden, eerst op het eene been, dan op het andere been staande en ten slotte laten zij zich in het water neerploffen. Daarna gaan zij weder staan met de beide handen vol water en dit laten zij langzaam wegvloeien, zich wendende tot de zon een offer van Gangeswater aan de zon en daarbij prevelen zij een van de oudste gebeden in de wereld: „Laat ons ootmoedig ,neerknielen voor de glorie van het Heilige Leven-gevende Licht; ,,moge het ook onzen geest verlichten". Dan gaan zij voort onder allerlei handengewring, onderdompelingen en beenenbuigingen hun verdere gebeden te uiten. Als zij gereed zijn met baden, wasschen zij hun doek, hun lendengordel en turban zoo zij die dragen, want vele pelgrims gaan blootshoofds houden die dan uitgespreid in de hand, tot zij door de zon gedroogd zijn, brengen dan met rood, of geel, of wit een merkteeken op hun hoofd, en daarmede is hun morgendienst afgeloopen.

[ocr errors]

--

Tusschen al deze zwemmende en badende menschen in zijn breede steenen trappen ingericht voor de lijkverbranding. Onophoudelijk worden de lijken, alleen in een doek gerold door de lijkdragers twee mannen aangebracht. Zoodra het lijk aangekomen is, gaan een paar familieleden het benoodigde hout in de nabijheid koopen; dit wordt opgestapeld, het lijk daarop gelegd en het vuur ontstoken, Is het lijk zoowat half verteerd, dan klooft het naaste mannelijke familielid met een bijl den schedel. Deze liefdedienst want nu kan de geest gemakkelijker ontwijken en wordt niet door het vuur mede verteerd wordt gewoonlijk door den zoon voor vader of moeder, door den vader voor zijn vrouw en kinderen verricht. Zijn er geen mannelijke familieleden, dan komen de vrouwen aan de beurt. De vrouwenlijken zijn in roode, de mannenlijken in witte doeken.

gehuld. Wij zagen in het oogenblik, dat onze boot voorbijroeide, drie lijken verbranden, en een geheele rij lag te wachten tot hun beurt was aangebroken. De asch van de lijken wordt in de Ganges geworpen, doch de armen die niet veel hout kunnen betalen, zijn dikwijls slechts half verteerd.

Toen wij onze oogen afwendden van dit weinig verkwikkelijke schouwspel en ze een oogenblik richtten naar den anderen oever van de rivier, zagen wij een troep gieren zich te goed doen aan iets groots en diks, dat in het midden van het water dreef. Dat is het lijk van een heilige koe", zei onze Hindoe-gids ernstig. „Heilige koeien worden zoo in de Ganges geworpen na haar dood". En onmiddellijk voegde hij er aan toe: „Ook de heilige mannen worden niet verbrand; hun lijken worden ook zoo in de Ganges geworpen; zij behoeven de zuivering van het vuur niet meer te ondergaan; zij hebben zich in hun leven reeds gepurifieerd". Zulke mannen krijgen echter aan elk been een steen gebonden, zoodat zij zinken en niet door roofvogels worden opgegeten.

Als men bedenkt, dat hier menschen met de meest besmettelijke en afzichtelijkste ziekten dagelijks tusschen de anderen komen baden; dat allen na het bad dit water drinken en er kannen vol van meeslepen, dan moet men wel aannemen, dat er iets in dit water is, waardoor ziektekiemen gedood worden, anders zouden de gevolgen niet te overzien zijn.

Na dezen tocht in het vroege morgenuur moesten wij eerst eenige uren bekomen, alvorens wij ons in staat achtten de andere wonderen van Benares op te nemen. Het was niet ons plan, om, evenals de bedevaartgangers, alle 1500 tempels achtereen onze opwachting te gaan maken: wij zochten er eenige uit, die bij de beschrijving onze nieuwsgierigheid hadden gaande gemaakt.

Naar Dr. Alletta H. Jacobs: Reisbrieven uit Afrika en Azië.
W. Hilarius Wzn. te Almelo. 1913.

J. S. VERBURG.

Over Geslachtsnamen in Nederland.

Een naam is geen onverschillige zaak. Een goede naam is beter dan goede olie" lezen we reeds in den Prediker 7, vs. 1. Maar ook in engeren zin, aan onzen doop naam in den familiekring, onzen geslachtsnaam in 't maatschappelijk leven, wordt, en niet ten onrechte, veel waarde gehecht. Een naam is (zooals Mr. J. van Lennep eens geestig heeft opgemerkt), het eerste eigendom dat de mensch bezit, en ook het eenigste wat hem niet kan ontnomen worden, zelfs niet door den dood".

Op 't hooren van den doop naam, al of niet, voor 't gemak tot een lief naampje of een enkele lettergreep verminkt, (wat ten onzent veel gebeurt), ontwaakt bij het kind het bewustzijn; moeders weten 't wel, hoe lang het duurt eer de kleine ik en mijn kan zeggen, als hij of zij al lang praten kan in den 3en persoon: „Wim hebben", of „Pop van Wies." - En 't is bij zijn geslachtsnaam dat de mensch in de wereld der geleerden, in den kring van kunstenaars of als gewoon burger der maatschappij nog blijft voortbestaan soms lang na zijn dood. Zoo spreken we van de Wet van Boyle, een Symphonie van Beethoven, het Hofje van Paling en Foreest, met weglating van alle titulatuur, die bedoelden personen, naar rang en stand, eenmaal in hun leven rechtmatig toekwam.

[ocr errors]

Wat is een naam? Een antwoord daarop is niet zoo gemakkelijk te geven. 't Gaat er mee als met het begrip: tijd e.d. We weten, of liever we hebben allen een min of meer bewust gevoel van wat we er mee willen uitdrukken als we 't woord bezigen, maar een juiste omschrijving blijkt toch altijd hoogst moeilijk. Wenden we ons, omdat de zaak wettelijk geregeld is, tot het Burgerlijk Wetboek om te weten wat we onder 't begip Naam te verstaan hebben, dan zwijgt dit er gehéél over. De wetgever is blijkbaar uitgegaan van de meening dat het begrip vaststaat. 't Groot woordenboek van De Vries en Te Winkel (1908) geeft als verklaring achter 't woord

TIJDSCHRIFT V. GESCH., LAND- EN VOLKENK. XXXe jaarg.

9

naam: „een woord, dat men gebruikt ter aanduiding van een persoon of een zaak, hetzij dat dit woord al of niet op een enkel individu wordt toegepast." Wel wat vaag, of ge zoudt b.v. in de reeks van klanken: Gijsbert Karel van Hogendorp slechts één woord moeten hooren. Beter is de omschrijving die Mr. C. P. van Eeghen gaf in zijne dissertatie over het Rechtskarakter van den naam (1906): „Een naam is een woord of een reeks van woorden, die, niet uitsluitend ter opsommende ordening dienend, een zelfstandigheid aanduiden (in dit geval een persoon), ter onderscheiding van alle andere van dezelfde soort." — Want per slot van rekening is dit toch in onzen tijd het éénige doel van de naamgeving: het toekennen van een onderscheidaanduidend woord of woordenreeks aan een levend wezen ter voorkoming van verwarring of verwisseling met andere van dezelfde soort. (Onze wet kent daartoe nog een middel: het aangeven van de woonplaats). - In vroegere tijden was die onderscheidingsbehoefte niet zoo noodzakelijk; bij dungezaaide bevolking was er geen sprake van een dubbele aanduiding door Voornaam en Geslachts naam; de eerste volstond en de keuze hierbij was minder met het doel om verwarring te voorkomen, (die ondenkbaar was bij het kleine getal samenlevenden), dan wel om de beteekenis, n.l. een begrip, een vergelijking of een wensch uit te drukken, in het woord, dat voortaan des dragers naam zou zijn. Maar: die tijden zijn lang voorbij.

[ocr errors]

Het eerste ingrijpen door den Staat in, wat tot vóór dien tijd als eene aangelegenheid van geheel particulieren aard was opgevat: het al of niet aannemen van een geslachtsnaam, het geven van een doopnaam en het doen opteekenen daarvan in Kerkregister of huisbijbel, heeft plaats gehad in Frankrijk tijdens de Revolutie, en wel onder de Wetgevende Vergadering, bij decreet van 20 September 1792. „Le citoyen appartient à la patrie, indépendamment à toute religion" luidde het in de toelichting van het wetsontwerp. Dit paste volkomen bij de voorgestelde secularisatie der kerkelijke goederen en zoo werd dan ook bepaald dat alle registers betreffende familiën moesten worden overgebracht en bewaard blijven ten raadhuize der Gemeenten. Zoo ontstond dus het Instituut van den Burgerlijken Stand. Alleen de municipaliteit mocht en moest voortaan alle akten betreffende geboorte, huwelijk en overlijden opmaken en bewaren. (Deze wet is in ons land nooit executoir verklaard, maar na de inlijving, als iets dat in Frankrijk dus reeds bestond, bij ons algemeen toegepast). Gebroken werd met elke overlevering. Was in 1790 het dragen van adellijke namen reeds verboden, had een Philippe van Orleans

zich reeds herdoopt in Philippe Egalité, kinderen van vurige Jacobijnen en Girondisten kregen niet langer Bijbelsche voornamen of die van Kerkheiligen, maar werden genoemd naar de helden van den dag: Robespierre, Danton, of leerden luisteren naar den naam Liberté, Fraternité, e. d.

Napoleon, door de Revolutie tot aanzien gebracht, had, eenmaal tot macht gekomen, een afkeer van allen revolutionairen partijgeest, die, ondermeer, ook zou blijven voortleven door de pasgenoemde republikeinsche naamgeverij. No men est omen; zulke namen zouden de dragers er van telkens terug doen denken aan de dagen der Omwenteling, die voor goed onderdrukt was en moest blijven. De voor zijn leven tot Eerste Consul benoemde Bonaparte decreteerde bij de Loi du 11 Germinal an XI (d. i. 1 April 1803), dat als vóórnamen alleen zouden worden toegelaten de namen voorkomende in de kalenders (bedoeld werd: de namen der Heiligen van de R. K. Kerk) en die van bekende personen uit de Oude Geschiedenis. Hiermede was dus, zooals Prof. van Bemmelen terecht opmerkte, ') op tyranieke wijze de vrijheid van het individu gefnuikt, maar tevens op even vrijmachtige wijze de groei der taal belemmerd.

Op last van Napoleon werd de Burgerlijke Wetgeving in Frankrijk spoedig verder geregeld. 21 Maart 1804 werd de Code civil des Français aangenomen. Dit wetboek, na de verheffing van Napoleon tot Keizer, (2 December 1804) algemeen bekend als Code Napoléon, werd hier te lande na de inlijving (6 Januari 1811), onveranderd ingevoerd; het is van kracht gebleven tot 1 October 1838, toen het vervangen werd door het thans nóg geldend Burgerlijk Wetboek. (Een ontwerp tot herziening er van, in 1886 ingediend, wacht nog altijd op behandeling in de Staten-Generaal).

In 1811 verscheen hier het Decret Impérial van 18 Augustus, dat aan alle onderdanen in de Departementen van Holland, de ,monden van den Rijn en van de Schelde, die op dat tijdstip nog ,geen vasten familienaam hadden, den plicht oplegde, binnen een „jaar na de afkondiging van dit Decreet, een naam aan te nemen „en daarvan verklaring te doen voor den Ambtenaar van den ,Burgerlijken Stand der gemeente hunner woonplaats." De noodzakelijkheid hiervan was gebleken met het oog op de conscriptie. Om te ontkomen aan het geval, dat ieder, gemakshalve, den naam

1) Mr. P. van Bemmelen. De Wetgeving omtrent Persoonsnamen. Nieuwe bijdragen van R. en W. 1862.

« PrécédentContinuer »