Images de page
PDF
ePub

woord,,die Unabhängigheit des Landes." Een ongelukkigen indruk maakt het nu door Reventlow de eerste uitdrukking aldus te zien interpreteeren, dat het niet de bedoeling was te zeggen, dat dan hulp door Duitschland verleend zou zijn, maar daarentegen, dat het twijfelachtig geweest zou zijn, of een beroep op bevriende machten succes zou hebben gehad. Mocht hij hier inderdaad weergeven, wat de Duitsche regeering bedoelde, dan zouden we hier een variant hebben op de Emser-depeche, een poging om opzettelijk een depeche zoo in te richten dat de lezer van den inhoud een anderen indruk krijgt dan uit de letter kan worden afgeleid. Veel scherper en juister daarentegen is het artikel in de Hamburger Nachrichten, dat van Bismarck afkomstig moet zijn en waarin deze de Engelsche couranten te lijf gaat, die den vrijbuiterstocht wel afkeurden, maar toch eventueel de gunstige gevolgen hoopten te accepteeren; door het keizerstelegram waren zij echter zoo de kluts kwijt geraakt, dat zij het masker lieten vallen en deden alsof de tocht van Jameson een officieele daad was geweest.

Wat eigenlijk de bedoeling der depeche is geweest? Geheel duidelijk wordt het ons nog niet. Volgens den schrijver is von Marshall, niet de keizer, de aansprakelijke persoon; hij wist niet, hoe vast besloten de Engelsche regeering was, Zuid Afrika onder de Engelsche vlag te brengen. Hij was de man van,,rechtliche Argumente"; hij had daarmee succes gehad in de Kongo-zaak en zag niet in, dat hier voor Engeland alles op 't spel stond. Nu dit bleek en nu Duitschland geen steun vond in haar actie, ging de Duitsche staatsman over stag en reeds enkele maanden later bewees men Engeland weer een vriendschapsdienst door toe te staan, dat de kosten van de expeditie tegen de Derwischen uit de Egyptische schuldkas zou worden betaald. Een oorlog kon en wilde men om Zuid-Afrika niet wagen, nu zoomin als in 1900.

Een goed boek over Bismarck. Wij hebben vroeger de aandacht gevestigd op een aardige uitgave van den Berliner Lehrerverein over koningin Louise; nu werd ons een dergelijke uitgave betreffende den grooten kanselier toegezonden: Otto von Bismark. Ein Lebensbild in Aufzeichnungen und Briefen des Fürsten und seiner Zeitgenossen, bearbeitet von Dr. Fritz Schillmann (Anton und Co., Berlin und Leipzig. 3 Mark).

Wat hier gegeven wordt is niet onbekend, maar het groote voordeel is, dat wij hier uit de groote en vrij kostbare uitgaven het meest belangrijke en meest typische bijeen gebracht vinden, terwijl een korte tekst de brieven en de brokstukken uit de Gedanken und Erinnerungen verbindt en tot een een zeer goede populaire levensbe

schrijving maakt. Het boek opent met de advertentie van Bismarcks vader over „die gestern erfolgte glückliche Entbindung meiner Frau von einem gesunden Sohne" van 2 April 1815; dan volgen o. m. de van humor sprankelende brieven aan zijn zuster Malwine, b.v. de kostelijke beschrijving van wat Bismarck's vader een vossenjacht pleegt te noemen, wanneer zij met man en macht een boschje afzetten, waarin naar iedereen weet, nooit iets anders dan een houtsprokkelend vrouwtje te vinden is, maar dat nu onder barbaarsche geluiden wordt afgezocht, terwijl ieder doet of hij aan de mogelijkheid gelooft, dat er een vos te voorschijn zal komen.

Later de merkwaardige theologische brief, waarin hij de hand van Johanna von Putkammer vraagt, een aanzoek, waarmee de vrome ouders alles behalve ingenomen zijn, zoodat hem dan ook een zeer twijfelachtige ontvangst ten deel valt, tot dat Bismarck de zaak brusqueert en door een entschlossene Akkolade (s)einer Braut die Sache zum sprachlosen Staunen der Eltern in ein anderes Stadium rückte".

Zoo gaat het boek verder; nu stukken uit zijn bekendste parlementaire redevoeringen, dan uit zijn altijd even frissche brieven. Meer gebruik had, naar ons voorkomt, van Busch Tagebuchblätter gemaakt kunnen worden, op het gevaar af het beeld van Bismarck minder gunstig te doen voorkomen.

Trouwens, dit bezwaar hebben wij wel tegen dit overigens zeer aanbevelenswaardige boek, dat de geheele voorstelling niet altijd objectief genoemd mag worden. Als van zelf sprekend wordt hier aangenomen, dat Frankrijk in 1871 „suchte nach einem Kriegsfall gegen Preuszen, dasz möglichst frei von national deutscher Farbung war"; ook in de behandeling der Luxemburger kwestie en op andere plaatsen kunnen we niet met de meeningen van den schrijver instemmen; aan de waarde van het boek, dat ons Bismarck vooral uit de bronnen wil leeren kennen, doet dit echter weinig af.

Dr. M. G. DE BOER.

Mededeelingen op geographisch gebied.

Automobiellampen voor de triangulatie. Voor de primaire trianguleeringen wordt meestal gebruik gemaakt van heliotropen (zonnespiegels) als richtpunten. Voor de metingen op grootere afstanden tusschen bergtoppen heeft men helder weer noodig. Daar echter overdag de bergtoppen meestal in een wolkenkrans gehuld zijn, komen heldere voormiddagen of ochtenden te weinig voor, om de metingen flinken voortgang te doen hebben. Daarom heeft men voor de primaire trianguleering in N. Sumatra thans gebruik gemaakt van automobiellampen, die door de vertikale spleet in een zinken lichtscherm het licht in de richting van den waarnemer zenden. De metingen konden nu 's nachts geschieden (zelfs voor afstanden van 50K.M. en meer); wel is waar bij een vrij lage temperatuur, iets wat minder aangenaam was voor waarnemers en helpers, doch men had dan ook minder last van een wolkenfloers, dat de bergtoppen onzichtbaar W. E. B.

maakte.

Landbouwtoestanden in Galicië. Deze zijn over het algemeen ongunstig, zoodat dan ook van de Oostenrijksche kroonlanden Galicië een der hoogste emigratiecijfers vertoont. Het is overwegend een boerenland: 77% der bevolking is bij het boerenbedrijf werkzaam, welk procent alleen door Dalmatië wordt overtroffen. Om die boerenbevolking te voeden, moet er heel wat bruikbaar land aanwezig zijn. Nu heerscht in Galicië het grootgrondbezit en op die groote landgoederen zijn uitgestrekte oppervlakten met bosch bedekt, zoodat slechts betrekkelijk weinig daarvan voor het eigenlijke boerenbedrijf over blijft, 't zij in eigen beheer der landeigenaars, 't zij als pachtgoederen. Slechts ruim 1,3% van alle boerenbedrijven in Galicië heeft alleen pachtland, ruim 9% zoowel eigen als pachtland; ruim 89% der bedrijven bestaan geheel uit eigen land. Het meeste boerenland is te zoeken buiten de groote landgoederen en kan dus uit den aard der zaak voor elk boerenbedrijf gemiddeld niet groot zijn: ruim 42% der boerderijen bedraagt dan ook minder dan 2 H.A. Nu is in Duitschland bij den daar heerschenden levensstandaard 0,5

H.A. goede grond benoodigd voor het onderhoud van één persoon, 2 H.A. dus noodig voor één boerenfamilie met 2 kinderen. Wel is in Galicië de levensstandaard lager, doch het ongunstiger klimaat, de door lage kultuurontwikkeling der bevolking nog geringe intensiteit van het bedrijf, het grooter aantal kinderen maken, dat toch ook voor een Galicische boerenfamilie 2 H.A. wel het minimum van benoodigd grondbezit is, zoodat dus meer dan 40% der boeren te weinig grond bezitten. Ze moeten dus een nevenbedrijf zoeken of hun eigendom belasten, wat op den duur tot ondergang leidt. In dit land-tekort, vooral in verband met de sterke vermeerdering der bevolking (sedert 1900 bedraagt het surplus der geboorten in Galicië bijna 40% van dat in geheel Oostenrijk), is de hoofdoorzaak van de sterke emigratie te zoeken; bovendien rusten op het Galicische boerengrondbezit ook hooge belastingen.

Heel sterk is in Galicië het streven bij den kleinen boer, zijn grondbezit door den aankoop van kleine stukjes land te vergrooten. Door zijn behoefte aan land de grondwaarde overschattend, betaalt hij er echter meestal te veel voor, om later den grond met genoeg voordeel te kunnen bewerken; vaak bezit hij bovendien niet het noodige geld voor den aankoop, zoodat hij er dadelijk een hypotheek op moet nemen, meestal tegen hooge rente en op korten termijn, zoodat de vergrooting van zijn grondbezit hem dikwijls niet uit de moeilijkheden helpt. Daarbij komt, dat de nieuw aangekochte grond meestal niet aansluit bij wat hij bezat; de bezittingen der boeren liggen dan ook in Galicie vaak op de wonderlijkste wijze dooreengegooid: het is in Oost-Galicie voorgekomen, dat een landbezit van 5 H.A. uit 23 verspreid liggende gedeelten bestond, wat voor veldwegen en grensafbakeningen een gedeelte van den zoo noodigen bodem ook nog improductief maakt en bovendien aanleiding tot voortdurende geschillen geeft. — Zou het boerenbedrijf, het hoofdmiddel van bestaan in Galicië, tot grooter bloei komen, dan moest dus de regeering wel ingrijpen, om de boeren het aankoopen van land goedkooper en gemakkelijker te maken, waarmee dan ook reeds een begin is gemaakt. Ook werkt de regeering er voor, om tot een rationeeler verdeeling van den beschikbaren grond te komen, terwijl ze bovendien tracht, den beschikbaren grond te verbeteren en uit te breiden, deels door zelf de werken daarvoor uit te voeren, deels door de grootgrondbezitters en de boeren er toe te brengen. Groote oppervlakten in Galicië zijn n.l. te vochtig, andere te droog; met het verbeteren van den waterafvoer der eerste door kanalen graven of draineeren, met besproeiing der laatste is men reeds van regeeringswege en van particuliere zijde begonnen. Ook de veenstreken, die men veel in Galicië vindt en die door de geringe dikte als brandstof meest niets

waard zijn, tracht men voor den landbouw te winnen: de regeering legt proefvelden aan, om de boeren tot een rationeele bewerking dezer veenstreken te brengen.

Maar ook buiten dit alles valt nog veel te verbeteren: de techniek van het boerenbedrijf, de zaadkeus, het gebruik der producten van het bedrijf, enz., alles dingen, waarvan de verbetering nog maar in het allereerste begin is. Zooveel te meer is het te betreuren, dat nu door de oorlogsverwoesting dat, wat reeds tot stand was gekomen, gedeeltelijk weer ongedaan is gemaakt, zoodat het lange jaren zal duren, voor de cultuurarbeid in Galicië weer zal zijn gekomen op het punt, waarop hij werd afgebroken. (Der Grund und Boden als Produktionsfaktor der galiz. Landwirtschaft, Zeitschr. für Volkswirtsch. 1914). M. E. A. R.

Noord-Dalmatië aan het Europeesche Spoorwegnet aangesloten. -Noord-Dalmatië wachtte nog steeds op aansluiting aan het Europeesche net, om zoo uit zijn kustisolement te worden verlost. Thans is het laatste gedeelte van den woudspoorweg van de Bosnische Boschindustrie-Maatschappij, die van Knin (Dalmatië) uitgaande door Bosnië over Drvar, Ostrelj, Sanskimost tot Prijedor loopt, voor het verkeer geopend. De spoorweg heeft een lengte van 342 K.M. en een spoorbreedte van 76 cM., evenals de Bosnisch-Herzegowinsche staatsspoorwegen. De lijn is wel hoofdzakelijk voor de particuliere onderneming aangelegd, die te Drvar (o. n. o. van Knin) en te Dobrlin (a. d. Oena, tusschen Novi en Kastajnica) groote zaagmolens bezit, maar ook voor personenvervoer ingericht. Tusschen Prijedor, een station van den militairen spoorweg Dobrlin-Banjaluka (de eenige spoorweg met normale spoorbreedte van Bosnië) en Knin loopt dagelijks in iedere richting een trein. Daardoor is een spoorwegverbinding met Dalmatië en de Adriatische Zee in het leven geroepen. Men kan nu van Weenen uit over Agram-Dobrlin-Prijedor in ongeveer 36 tot 40 uur naar Spalato of Sebenico komen, doordat men van Knin uit van den Dalmatischen staatsspoorweg gebruik kan maken. De fauna van den Atlantischen Oceaan een onderdeel van den Grooten Oceaan. — A. H. Clark heeft vergelijkende onderzoekingen omtrent de fauna van den Atlantischen en Stillen Oceaan ingesteld. Hij heeft een lijst opgemaakt van alle zeelelies van den Atlantischen Oceaan en haar geografische verspreiding en daarna voor den Pacifischen Oceaan een overeenkomstige opsomming gegeven. Daaruit blijkt, dat er geen atlantische geslachten zijn, die niet in het pacifische bekken vertegenwoordigd zijn of althans als fossielen aan de kusten daarvan gevonden zijn. Maar in den Stillen Oceaan komen vijftig geslachten en negen families voor, die elders ontbreken. De

« PrécédentContinuer »