Images de page
PDF
ePub

over deze candidatuur worden hier meer dan zeshonderd stukken, 't zij in extenso, 't zij in regest medegedeeld: brieven, aanteekeningen in dagboeken, couranten-artikels enz. waardoor men het verloop der intrigue geheel kan volgen. Teekenend voor de methode, welke bij critische studies als deze toegepast moet worden, is nog deze bijzonderheid, dat Fester, die zelf de resultaten in een handig boekje samenvatte1), zeer veel dienst had van een voor hem zeer belangrijke vondst, n.l. van een in het fonds der firma Henschel overgebleven exemplaar van haar bekend spoorboek voor den zomerdienst van 1870. Door dit middel toch was hij in staat den tijd van overkomst der verschillende brieven en berichten tamelijk nauwkeurig vast te stellen en daarmee het onderling verband der in snelle vaart elkaar opvolgende en kruisende depeches te bepalen.

Onder deze stukken zijn er vele, waarvan de publicatie nog in geen jaren had kunnen worden verwacht, zoo b.v. de telegrammen tusschen Bismarck en het Cortes-lid Salazar gewisseld over de Hohenzollern-candidatuur. Het zijn schijnbaar gewone industrieele bestellings-orders of onderhandelingen over bankzaken, en de oningewijde zou geenszins vermoeden, dat de machine, die kan worden gemonteerd, de buis van ZOO- en zooveel diameter, die in den grond kan worden geslagen, dat artikel 4 der leeningsvoorwaarden, waarover commissarissen het nog niet eens zijn, den... erfprins van Hohenzollern aanduidt.

Het is te begrijpen, dat dergelijke stof, die bovendien niet gemakkelijk bijeen te brengen valt, aan den bewerker minstens even hooge eischen stelt als de archivalia der oudere tijdperken. Ook hier moet de onderzoeker, om het beeld van Fruin te gebruiken, de getuigen nauwkeurig toetsen op hun belangrijkheid en hun geloofwaardigheid, wat hem vaak gemakkelijker valt dan in oudere tijdperken, omdat meer materiaal ter beschikking staat. Ook hier moet men voortdurend in het oog

1) Die Genesis der Emser Depeche.

houden, dat vaak het belang van den getuige meebrengt de waarheid te verbergen en leugens te lanceeren. Een enkelen keer zelfs komt men voor bepaalde mystificaties te staan, in den trant van ons Oera-Linda-boek. Getuige het geval van den Oostenrijkschen „historicus" Alter, die met allerlei merkwaardigs over Königgrätz en ook over 't uitbreken van den oorlog van 1870 voor den dag kwam en ten slotte, gesommeerd om de echtheid van de door hem aangehaalde stukken te bewijzen, op den avond vóór de conferentie zich door zelfmoord aan het onderzoek onttrok, het raadsel, of hij bedrieger, of wellicht zelf bedrogene was, in het graf meenemend. Maar, historisch onderzoek zonder kans om misleid te worden, zou er niet alle fleur en aantrekkelijkheid aan ontbreken? Zou het niet zijn als Alpensport zonder gletscherspleten en zonder gevaarlijke afgronden?

Ik hoop er in geslaagd te zijn te bewijzen, dat èn in praktisch, èn in wetenschappelijk opzicht de jongste geschiedenis de aandacht verdient. Met een enkel woord echter nog wil ik zeggen, waarom ik meen, dat juist in verband met de jongste gebeurtenissen opwekking der belangstelling bij ons volk zoo bijzonder gewenscht is.

De jongste gebeurtenissen, wij weten nog niet, waartoe zij zullen leiden, maar dat zij zullen leiden tot groote veranderingen in den toestand van Europa, staat toch wel buiten allen twijfel. Wordt ons volk er voor bewaard in den bajerd te worden meegesleurd, dan zal het in de toekomst rekening moeten houden met totaal gewijzigde toestanden, dan zullen allerlei vraagstukken aan de orde komen, die verband houden met het jongste verleden. Om zich daarin te orienteeren, om met kalm wetenschappelijken zin het geweldige, dat om ons heen voorvalt, te begrijpen, om in verband daarmee zich eigen gedragslijn uit te stippelen, is noodig kennis van het jongste verleden, in de eerste plaats bij degenen, die het land besturen, maar toch ook bij alle ontwikkelden, die te zamen de publieke opinie moeten vormen.

Maar bovendien, als eenmaal de tegenwoordige oorlog geeindigd zal zijn, dan komt er werk, waarvoor onze historici als aangewezen zijn. Reeds vóór het tegenwoordige conflict viel het blijkbaar aan veel historici, die behoorden tot de groote volken van Europa, moeilijk om bij behandeling van nationale of internationale kwesties alle voorliefde voor eigen land, elk gevoel van haat en wantrouwen tegenover andere staten van zich af te zetten. Er zijn uitzonderingen; ik denk aan Jaurès, aan Erich Marcks, aan Hanotaux, maar dit blijven toch uitzonderingen.

De gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben de kloof tusschen de volken zoozeer verwijd, dat er aan overbrugging in afzienbare tijden wel niet gedacht zal kunnen worden. Het aantal neutralen wordt bovendien bedenkelijk klein. Blijft ons land, gelijk zich voorloopig laat aanzien, buiten den strijd, dan zullen daarom onze historici, vooral de jongeren onder hen, als aangewezen zijn voor een belangrijk aandeel in een zeer omvangrijk werk; ik bedoel het bijeenbrengen, het schiften en het critisch bewerken van het materiaal, waaruit eenmaal het nageslacht, wellicht met meelijdende meewarigheid terugziende op een geslacht, dat in een voorbeeldeloozen titanenstrijd zich zelf ten gronde richtte, het koele onbevangen verhaal van wat nu gebeurt, zal samenstellen.

M. G. DE BOER.

Jan de Witt, de Regent.

I.

Toen op den 20en Augustus 1672 de gebroeders De Witt op zoo afschuwelijke wijze om het leven kwamen, jammerde het Amalia van Solms, die zich op veel welwillendheid van de zijde van Jan de Witt niet beroemen kon, „dat zulk een edel verstand aldus moest omkomen." Waardeering van verdiensten en erkenning van grootheid van den tegenstander kost geen overwinning meer, als het oordeel over diens leven en daden met onbevangenheid wordt uitgesproken, als trouw aan overtuiging en onwrikbaarheid van beginsel vermogen eerbied af te dwingen.

Met deernis gedenkt de natie het smartelijk uiteinde van Oldenbarneveldt en Jan de Witt, maar dankbaarheid vervult haar tevens bij de herdenking, aan wat deze mannen voor haar eenmaal zijn geweest. Zij stelt hunne namen als die van heroike en cordate" vaderlanders naast die van de groote Oranjevorsten, die haar hebben geleid in de dagen van roem en vernedering; in hare herinnering omvat zij de vertegenwoordigers der tegengestelde richtingen van staatsbestuur met gelijke vereering voor groote gaven en zelfopofferende vaderlandsliefde, in den dienst van hetzelfde vaderland aangewend." (Prof. Blok).

Het optreden van stadhouder Willem II had de Loevesteinsche factie doen geboren worden, zijn onverwachte dood bracht haar tot ontwikkeling. Jacob de Witt hernam onmiddellijk zijne plaats in de regeering van Dordrecht, waar zijn 25-jarige zoon Jan den 21en Dec. 1650 pensionaris werd. Als zoodanig kwam hij in de Staten van Holland en nam hij deel aan de Groote Vergadering, waar zijne bekwaamheden al spoedig de aandacht trokken.

Het resultaat dier Groote Vergadering was, dat de provinciale souvereiniteit voor goed bevestigd werd. Jan de Witt formuleerde het aldus: „deze provinciën niet en zijn tesamen una respublica, maar yder provincie apart is een souveraine respublica.' Holland, als het machtigste gewest, kreeg de overhand en maakte de andere

provinciën, in schijn zelfstandig, in werkelijkheid afhankelijk van het mercantiele gewest, dat feitelijk het stadhouderlijk gezag verving. Holland met Zeeland namen in de Unie de eerste plaats in, de andere leden waren weinig meer dan „bijloopers." De staatkunde der Republiek werd synoniem met de staatkunde van Holland. Hollands belangen stonden bovenaan, werden bij uitsluiting behartigd. Bij gebreke van een stadhouder ontwikkelde zich tevens, door z.g. „minnelijke schikkingen", eene stedelijke aristocratie, die de betrekkingen in stad en gewest onder elkaar verdeelde, zorgvuldig waakte, dat niemand lid der vroedschap werd, die niet tot de uitverkorenen behoorde, en eigenmachtig zich wist te ontdoen van tegenstanders door het recht van politieke uitzetting."

[ocr errors]

Jan de Witt werd van dit oligarchisch bewind de ziel en leider. De regenten wist hij, de primus inter pares, te gebruiken als zijne werktuigen, eischende van hen blinde gehoorzaamheid, overtuigd, daarop recht te hebben, omdat hij hunne belangen behartigde. En zij lieten zich gebruiken en gehoorzaamden, totdat zij zich bewust werden, dat zij ook zonder J. de Wit zich konden handhaven. Toen zij zich hadden vastgeworteld in het bestuur; toen naijver en afgunst op de schitterende positie van den raadpensionaris zich deden gelden, lieten zij hun grooten leidsman in den steek en keerden zich tegen hem: zijn val kon hun heerschappij niet meer vernietigen. Indien hij viel, zij bleven. Den 4en Aug. 1672 nam hij ontslag uit 's lands dienst - vijf dagen later werd zijn vroegere medestander Caspar Fagel in zijne plaats gekozen uit een voordracht, waarop mede de aristocratische regenten van Beuningen en van Beverninck stonden.

[ocr errors]

De regeering van J. de Witt vult een der gewichtigste tijdperken onzer historie. De aanvang van zijn bestuur was tevens het begin van eene met waardigheid volgehouden worsteling tegen een onvermijdelijken ondergang," tegen het noodlot der Republiek. Toen hij in 1653 geroepen werd tot het ambt van raadpensionaris, vroeg hij zijn vader om raad, „daeraen ick", zoo schrijft hij, „zoo door de natuyre als andere verbintenissen gehoorsaemheyt ende respect schuldich ben." Dat hij dien raad behoefde, wordt verklaard uit de omstandigheid, dat wij in vollen krijg waren met Engeland, hetwelk zijn meesterschap ter zee erkend zag. Luider en luider klonk de roep van Oranje, door de Groote Vergadering als overbodig terzijde gesteld. Maar de Witt, „die zich in volle breedte had neergezet onder de vacanten troonhemel", moest van dit toovermiddel niets weten. Hij had het roer gegrepen en met stuurmanskunst zou hij het scheepje der Republiek door de barnende golven

« PrécédentContinuer »