Images de page
PDF
ePub

dat aan veteranen nå hun eervol ontslag uit den militairen dienst door den keizer is toegewezen en waar zij, waarschijnlijk in een collegium vereenigd, in elkaars nabijheid wonen. Ook in enkele andere plaatsen in Egypte komt eene dergelijke nederzetting van oudgedienden voor. 13) Hun aantal zal in den Apollonopolites niet groot zijn geweest, althans in het dorp, waarvan ons de kadastrale opgaven bewaard zijn, bezaten zij slechts enkele honderden arouren. Wèl zullen deze oudgedienden, die zich allen konden verheugen in het Romeinsche burgerrecht en zich daarop niet weinig zullen hebben laten voorstaan van afkomst waren de meesten vermoedelijk Egyptische Grieken eene belangrijke rol gespeeld hebben in het sociale leven in de gouw. Uit hunne aanwezigheid laat zich ook verklaren, dat wij in de correspondentie van Apollonius betrekkelijk vele personen aantreffen, die blijkens hunne namen Romeinsch burger waren, iets, wat men op een klein plaatsje in boven-Egypte niet zou verwachten. Verscheidene dezer,,Romeinen" zullen dan ook onder de oud-gedienden der colonia gezocht moeten worden.

Ten slotte het tempelland. Ook dit wordt door den staat geadministreerd en verpacht; de inkomsten ervan komen aan den cultus ten goede.

Er bestaat dus in de gouw van Apollonius, evenals trouwens overal in Egypte, eene groote verscheidenheid van land-categoriën en van daarop rustende lasten. Ook in de uitgestrektheid van den grond, die bij één persoon in gebruik is, komen verschillen voor, maar over het algemeen is toch de omvang van ieders land niet groot en bedraagt deze meest slechts enkele arouren. Wel behooren zij dikwijls tot verschillende categoriën: gevallen als in de twee boven meegedeelde verzoekschriften zijn typisch. De daar genoemde stukken en stukjes grond zullen niet één complex hebben gevormd, dan zou het onderscheid in de hoogte der pacht, die van de verschillende perceelen betaald moet worden, moeilijk verklaarbaar zijn - maar op verschillende punten gelegen zijn geweest. Dit laatste was uit den aard der zaak het geval, wanneer iemand land had gehuurd in meer dan ééne plaats, zooals b.v. een zekere Ergeus, die op het territoir van Heptakomia een perceel van 11/16 aroure, een ander van 1 1 1/16 aroure en een derde van 1/ aroure in pacht had, en bovendien eenige arouren (het cijfer is in het document uitgevallen) in het dorp Poïs. ") De verkaveling van het land was blijkbaar zeer ver doorgedreven.

8

In de dorpen van den Apollonopolites woont blijkbaar eene bevolking van meest kleine boeren, die het door hen gebruikte land

gedeeltelijk in pacht, gedeeltelijk in eigendom hebben. Van latifundia merken we niets, evenmin van ,,Sklavenwirtschaft". In verband met dit alles mag wel worden aangenomen, dat de bevolking in de gouw dicht is geweest. De boeren bebouwen zelf den grond, vaak met hun zoons. Wel hebben ook te Heptakomia de welgestelden slaven, maar waarschijnlijk slechts in gering getal en meest voor persoonlijke bediening. Oeconomisch speelt de slavernij er geen rol, evenmin als in het overige Egypte en als in elk ander land, waar vrije arbeiders in voldoend aantal en goedkoop te krijgen zijn.

Voor de regeering is de bevolking van Egypte er slechts, om de op haar gelegde lasten op te brengen. Maatregelen in het belang der bevolking hebben ten doel te zorgen, dat haar praestatievermogen in dit opzicht niet vermindert: de kip met de gouden eieren mag niet geslacht worden. Daarom zorgen verstandige keizers er ook voor, dat de belastingschroef niet al te sterk wordt aangedraaid: men moet de schapen scheren, niet villen, schreef keizer Tiberius aan een stadhouder van Egypte, die wat al te veel uit de onderdanen geperst had. 15)

Dat nu een perceel inderdaad de opbrengst levert, die men er van verwacht, en dat dus de regeering de er op rustende lasten ook werkelijk ontvangt, hangt in hoofdzaak af van twee factoren, n.l. de irrigatie van het land tengevolge van de overstrooming door den Nijl en de werkzaamheid van den bebouwer. Daarom staan deze onder voortdurend en streng toezicht van de regeering, en dit toezicht berust in laatste instantie bij den strateeg van de gouw. Onder de stukken van Apollonius worden dan ook verscheidene aangetroffen, die hierop betrekking hebben.

De Nij regelt het Egyptische leven. Ongeveer eind Mei heeft de Nijl zijn laagsten stand en is het geheele land verdord, dan begint hij, van het Zuiden af, eerst langzaam, vervolgens sneller te rijzen en eindelijk het land te overstroomen: enkele dagen vóór het zomersolstitium bereikt de inundatie Memphis. Zijne grootste hoogte heeft de stroom eind September; dan begint hij te dalen, en is ongeveer ten tijde van den winter-zonnestilstand binnen zijne oevers teruggekeerd. In dien tusschentijd heeft de uitzaai plaats gehad, en spoedig begint nu het koren te rijpen. Het Egyptische jaar vervalt dus in drie jaargetijden: vier maanden zaai- en groeitijd voor het graan, ongeveer gedurende November, December, Januari en Februari, vier oogstmaanden, ongeveer van Maart tot Juni, en de vier inundatiemaanden. 16)

De contrôle der regeering op het werk der boeren begint reeds

gedurende den overstroomingstijd. In elk dorp bestaat eene commissie van,,inundatiemeesters", die belast zijn met het toezicht op de voorbereidende maatregelen voor de uitzaai en nagaan, welke akkers normaal onder water staan de onmisbare voorwaarde voor eene normale opbrengst en welke niet door de rivier zijn bereikt. Voor het geval nog de mogelijkheid bestaat, deze kunstmatig onder water te zetten, leggen zij aan de betrokken boeren de daartoe vereischte werkzaamheden op. Zoo lezen we in eene verklaring der inundatiemeesters van het dorp Ibion van 26 October 113, dat ,,geen enkele aroure onder het ressort van ons dorpskadaster niet onder water staat, behalve 55 arouren, doch voorzoover deze kunstmatig geïrrigeerd kunnen worden, zullen wij de betrokkenen daartoe dwingen."") In een stuk, dat uit den herfst van 117 dateert, leggen twee inundatie-meesters van het dorp Naboō onder eede aan Apollonius de verklaring af,,,te zullen maken, dat de onderschreven perceelen alle worden geploegd, zoodat zij klaar zijn voor de zaai binnen drie dagen; zoo niet, mogen wij dan vervallen in de straf, die op het verzaken van onzen eed staat." Op die verklaring volgt eene lijst van een negental perceelen, met de namen der betrokken boeren. Blijkbaar hadden deze tot nog toe verzuimd, op hun land de voor de zaai noodige werkzaamheden te verrichten, en zullen zij nu daartoe worden gedwongen. 18)

Behalve door contrôle en eventueelen dwang zorgde de regeering ook op andere wijze er voor, dat van het zegenbrengende Nijlwater ten volle partij werd getrokken. Door den aanleg van nieuwe kanalen werd er zoo groot mogelijke verspreiding aan gegeven, en daarbij schrikte men voor werken van betrekkelijk groote afmeting niet terug. Ook daarvan bezitten we een voorbeeld onder de papieren van Apollonius, namelijk een rapport over graafwerk, gedateerd 4 Augustus 117, waarvan helaas slechts de tweede helft bewaard is. 19) Er is daarin sprake van een kanaal, dat men blijkbaar bij verschillende gedeelten tegelijk begonnen was te graven. Van ieder gedeelte wordt nu de oogenblikkelijke stand van het werk opgegeven, b.v.:,,ten Noorden aangrenzend (namelijk aan het voorafgaande stuk) een stuk ter lengte van 4 schoeniën of 128 xyla, ter breedte van 3 xyla, ter diepte van xylon, verzette grond 64 naubiën", d.w.z. de lengte van dit stuk bedroeg toen 201.6 Meter, de breedte 4.72 M., doch de diepte slechts 0.26 M.; vergraven waren 250 M3. Bijna alle andere gedeelten, waarvan de maten in het document genoemd worden, zijn eveneens 3 xyla breed, doch de diepte ervan is nog geringer dan in het als voorbeeld gegevene. Het kanaal verkeerde dus nog in zijn

eersten aanvang. De totale lengte ervan bedroeg op den datum van het rapport 147, schoeniën (= 7421.4 Meter), vergraven waren toen 853 naubiën (= 3333 M3.). We hebben hier dus met een 8532, aanzienlijk werk te doen, waarvan de uitvoering waarschijnlijk aan eene groote oppervlakte ten goede moest komen. Misschien wordt hetzelfde kanaal bedoeld in een briefje van een overigens onbekenden Hermaios aan Apollonius: „Neem den plattegrond van Ibion mee; vandaag hebben wij reeds het groote kanaal van Ibion opgemeten en wij maken een begin met het andere." 20). Is dit vermoeden juist, dan zou dus het in 117 aangevangen kanaal in het dorp Ibion gelegen zijn geweest, waar in 113, zooals wij zagen, 55 arouren niet door het Nijlwater waren bereikt, en zouden wij hierin eene poging der regeering mogen zien, om in dien toestand verbetering te brengen.

Met de opgaven, die hij van de inundatie-meesters ontvangt, stelt de strateeg zich niet tevreden: de dorpsschrijvers moeten hem uitvoerig rapporteeren over den stand der overstrooming in hun dorp. De dorpsschrijver is in zijn dorp eene gewichtige persoonlijkheid. Hij wordt door de regeering aangesteld om te zorgen voor de gegevens, welke noodig zijn voor eene juiste repartitie der lasten, die de dorpsbewoners moeten opbrengen in geld, in natura en in persoonlijk te praesteeren diensten; men zou zijn titel het best kunnen vertalen met,,secretaris voor de dorpslasten". 21) Hij maakt de lijsten op en houdt ze bij, waarop de dorpsbewoners, met den grond, dien elk in pacht of bezit heeft, staan opgeteekend; m.a.w. hij zorgt voor het dorpskadaster; op grond van zijne lijsten stelt hij vast, hoeveel ieder aan pacht of belasting moet betalen en voor welke liturgiën ieder aan de beurt is. Het is begrijpelijk, dat hij, als hij oneerlijk zijne taak vervult, menigeen groot nadeel kan berokkenen. Zijn ambt is zelf ook eene liturgie; het wordt meest drie jaren lang bekleed door personen uit de welgestelde klasse der dorpsbevolking.

Van den dorpsschrijver nu ontvangt de strateeg een gedétailleerd rapport, waarin eerst wordt bericht, hoeveel arouren van iedere categorie land het dorp telt en hoevele daarvan onder water staan, of reeds beploegd kunnen worden, of niet door het Nijlwater zijn bereikt, en waarin vervolgens eene lijst wordt gegeven van allen, die in het dorp land in pacht of in bezit hebben, met vermelding hoeveel ieder van elke categorie in gebruik heeft en hoe dit er voor staat ten opzichte der inundatie. We bezitten een gedeelte van een dergelijk verslag, dat Psaïs, de dorpsschrijver van Naboō, bij Apollonius had ingediend. 22) Het begin luidt aldus:,,Door u ondervraagd omtrent de binnen den dam gelegen bij mijn dorpskadaster geregistreerde

perceelen, die geïnundeerd zijn en die geploegd kunnen worden, leg ik eene verklaring af, zooals hieronder volgt." Hij verklaart dan eerst, dat de omvang dier perceelen in totaal 6681/2 1/16 1/32 1/64 arouren bedraagt, waarvan tot het koningsland behooren 2221/1/16 1/32 1/32 1/64 arouren, en geeft op, hoeveel hiervan tot elk der 5 pachtklassen, waarin het koningsland, zooals boven gezegd, vervalt, behoort. Nu volgt het,,land in privaat bezit onder het ressort van den fiscus": het zijn 422 1/8 1/64 arouren, waarvan weer de verschillende categoriën, en het aantal arouren van elk daarvan worden opgesomd. Eindelijk komen nog 24 1/8 1/16 1/32 1/64, in verschillende klassen vervallende, arouren tempelland. Van het totaal der ruim 668 arouren staan nu onder water (ik laat de breuken weg) 402, kunnen beploegd worden 260, en zijn slechts 6 niet door het water bereikt. Na dit algemeen overzicht komt de lijst der landgebruikers:,,Hiervan is het naar personen gerangschikte kohier aldus. Beginnend van het westen van het dorp: Thatres, de dochter van Onnophris: 31⁄2 arouren stadsland 23), 11⁄2 aroure koningsland à 21/12 artabe, 1⁄2 aroure katoekenland, in totaal 51⁄2 aroure, waarvan onder water 1, geploegd kunnende worden 42." Op deze wijze gaat de lijst verder. Zoo wist nu de strateeg precies, in welken toestand ieders land op den datum van dit rapport verkeerde. Die datum, die aan het slot ervan stond, is verloren; het stuk moet ingediend zijn, toen het land nog gedeeltelijk onder water stond en een ander gedeelte reeds geschikt was voor den ploeg, dus waarschijnlijk in October. Misschien moesten op verschillende data dergelijke overzichten bij den strateeg worden ingediend. Voor ons is dit stuk, behalve dat het een blik gunt op de minutieusheid der Egyptische bureaucratie, nog daarom van belang, dat het ons leert, dat in het hier behandelde gedeelte van Naboō bijna precies 1, van den bodem domeingrond was, de rest, afgezien van de weinige arouren tempelland, in privaat bezit verkeerde. Uit een ander stuk blijkt, dat in het geheele territoir van dit dorp bijna de helft van den grond aan den staat toebehoorde.

3

Tot nog toe zagen we slechts, dat de toestand van het land ten opzichte der inundatie werd vastgesteld. Maar hierbij laat de regeering het niet. Ten gevolge der overstrooming kunnen er allerlei veranderingen plaats hebben in de opbrengstmogelijkheid van den bodem. Niet slechts kan een perceel land niet door het Nijlwater worden bereikt en daardoor tot onvruchtbaarheid worden gedoemd, de mogelijkheid bestaat ook, dat het wel door het water overstroomd wordt, doch dit niet weer weg loopt, het land dus onder water blijft staan

« PrécédentContinuer »