Images de page
PDF
ePub

Alfons de Cock, Studiën en Essays over oude Volksvertelsels. De Sikkel, Antwerpen. Æ. E. Kluwer, Deventer. Ad. Hoste, Gent. Zonder jaar (1920). 344 blzz. 8°.

[ocr errors]

Dit werk bevat een herdruk van een elftal verspreide opstellen over oude sprookjesmotieven, echter aldus aangevuld en omgewerkt dat men, volgens Schrijvers eigen bewering, het oudste opstel,,Tooverboeken en Geesten" wel spiksplinternieuw zou mogen heeten. Hoeveel sprookjeslitteratuur is behandeld bij deze Vlaamsche vertelsels, die men over de geheele wereld terugvindt! Maar het is niet de rijke voorraad van bijeengebracht materiaal, die ons in de eerste plaats treft, maar wel het nieuwe licht, dat Schr., zorgvuldig ziftend en schiftend, nauwkeurig en systematisch werkend en psychologisch verklarend, over de bijeengebrachte stof doet opgaan. En wij voelen al lezend dat de auteur, die zich van een eenvoudig onderwijzer opwerkte tot een degelijk geleerde, tevens een dichter was die zijn werk met liefdevolle toewijding samenstelde en vreugde had aan elke vondst. Het verschijnen van dit boek is een bewijs wat Alfons de Cock beteekent voor Vlaanderen. Nadat de Duitschers Hoffmann von Fallersleben en Wolff daar het allereerst de oude liederen en sagen hadden opgespoord, was Guido Gezelle de eerste Vlaming, die zich, ofschoon zonder wetenschappelijken zin, op dit gebied bewoog. De eerste wetenschappelijke beoefenaar was Pol de Mont, die in 1888 het tijdschrift Volkskunde stichtte, waaraan Alfons de Cock spoedig als medewerker en vervolgens als redacteur verbonden werd. Na 1906 de eenige hoofdredacteur, leverde hij geregeld zijn voortreffelijke bijdragen en wist allen die voor volkskunde gevoelen, aan zijn tijdschrift te verbinden. Het past hier een eeresaluut te brengen aan den bescheiden geleerde, in dit voorjaar overleden, door wiens toedoen de Vlamingen de baanbrekers zijn geworden van de wetenschappelijke beoefening der volkskunde in Nederland. C. C. van de Graft.

Vergelijkende revolutie-geschiedenis. Prof. A. Cartellieri, Geschichte der neueren Revolutionen (vom englischen Puritanismus bis zur Pariser Kommune, 1642-1871). Dyksche Buchhandlung, Leipzig. 229 S. M.25.—. Een aanlokkelijk onderwerp! Een vergelijkende behandeling van die momenten der wereldgeschiedenis, die men revoluties noemt momenten van hooge spanning, waarop een nieuwe onderdrukte kracht zich met geweld baan breekt. Mits volkomen objectief opgezet, kan een dergelijk onderzoek tot belangrijke resultaten leiden, b.v. ten aanzien van de wisselwerking tusschen economische en psychologische factoren. Is het waar, dat bij revoluties steeds een tendenz bestaat tot ontwikkeling van gematigdheid tot radicalisme? Is het juist, dat, zooals soms beweerd wordt, de resultaten eener revolutie slechts dan van blijvenden aard zijn, wanneer het aan de radicale strooming gelukt om, als is 't slechts voor korten tijd, de macht in handen te krijgen? Op deze en nog vele andere vragen verwacht men antwoord in een boek, dat in de prospectus wordt aangekondigd als ,,eine vergleichende Naturgeschichte der neueren Revolutionen."

Helaas voldoet het werk van prof Cartellieri aan zulke hooggespannen verwachtingen geenszins. De schrijver geeft achtereenvolgens een beknopt overzicht van het verloop der revoluties in het tijdvak 1642—1871, waarbij hij echter in hoofdzaak slechts de politieke feiten, het uiterlijk gebeuren, geeft, zonder op de oorzaken diep in te gaan. De belangstelling van prof. Cartellieri beperkt zich v.n. tot de politiek; op het gebied van economie en psychologie is zijn kennis blijkbaar niet groot.

Het laatste hoofdstuk, waarin de resultaten der studie worden samengevat, brengt dan ook niets dan eenige vage algemeenheden. De schrijver heeft van zijn onderwerp trouwens volstrekt niet zoo'n grondige studie gemaakt, als men van een Duitsch geleerde van naam zou verwachten. De literatuurlijst aan het slot vertoont merkwaardige lacunes; ten aanzien der Fransche revolutie worden wel de werken van Taine, Aulard, Madelin en Sorel genoemd doch die van Jaurès, Cunow en Matthiez ontbreken!

Een betrouwbaar, beknopt feitenoverzicht, als het geschrift van Cartellieri ons biedt, heeft ongetwijfeld zijn nut, maar.............. de,,vergleichende Naturgeschichte der neueren Revolutionen" moet nog geschreven worden! J. G. v. D.

Geschiedenis der Joden. J. Elbogen, Geschichte der Juden seit dem Untergang des jüdischen Staates. 2de druk. Teubner. Leipzig-Berlin. 1920.

In 1920 is in de serie „Aus Natur- und Geisteswelt" de tweede druk verschenen van dit boekje over de geschiedenis der Joden van af den ondergang van hun staat tot en met hun lotgevallen in onze dagen. De schrijver, Prof. Dr. J. Elbogen heeft in een klein bestek de uitgebreide stof samengevat; hij geeft een overvloed van namen, feiten en jaartallen, terwijl een register het gebruik nog vergemakkelijkt; als handboek voldoet dit werkje dan ook aan een lang gevoelde behoefte. Deze ,,Geschichte der Juden" wil echter meer zijn. In zijn voorrede zegt de de schrijver,,,die vorliegende Darstellung versucht die Schicksale der Juden in zusammenhang mit der allgemeinen Geschichte verständlich zu machen, die treibenden Kräfte der geschichtlichen Entwicklung deutlich herauszuarbeiten, ein möglichts klares...... und wissenschaftlich-sachliches Gesamtbild zu zeichnen". Van dit alles is den schrijver weinig of niets gelukt. Wel vertelt hij de historie der Joden in verband met de feiten der algemeene geeschiedenis, die daarop van invloed zijn geweest, wel noemt hij namen van niet-Joden, die in de lotgevallen van Israël hebben ingegrepen, maar nergens wijst hij op den dieperen samenhang, nergens toont hij aan, dat wij hier te doen hebben met ene eeuwenoud probleem, de Jodenkwestie, die telkens weer onder anderen vorm de volkeren en regeeringen der Europeesche landen in beroering brengt. Voor Prof. Elbogen is de zaak al heel eenvoudig. Hij ziet de Joden als de ongelukkige slachtoffers van een haat, die ontstaan is uit de systematische ophitserij der geestelijkheid en uit de afgunst der Christenen op de materiëele rijkdom der Joden. Door dit gevoel gedreven heeft men de Joden als de paria's behandeld, hen aan de gruwelijkste vervolgingen blootgesteld en hen overal en ten allen tijde het leven tot een hel gemaakt. Voor de wisselende waarde en de verschillende schakeeringen van dit gevoel toont de schrijver niet het minste oog te hebben. Uit niets blijkt b.v. dat hij zich bewust is van het groote onderscheid tusschen den fanatieken geloofshaat der Spanjaarden, gegroeid in een eeuwenlangen nationalen strijd tegen indringers van ander geloof, en de redelooze, domme, maar wild-hartstochtelijke Jodenhaat, die telkens weer in de M. E. in de Rijnstreken opvlamt. Wie een geschiedenis der Joden wil schrijven moet niet alleen het feit van dezen haat en de gevolgen van dit gevoel constateeren, maar tevens vorschen naar de oorzaken, naar de omstandigheden, die een dergelijk sentiment hebben gewijzigd, het hebben aangewakkerd, of doen verflauwen. Prof. Elbogen doet dit nergens; hij, die wetenschappelijk objectief wil zijn, treedt overal op als aanklager, die geen verzachtende

omstandigheden kent en telkens weer, als hij vol afschuw en harde minachting spreekt over de uitspattingen, die de Christenen tegenover de Joden hebben bedreven, zijn we geneigd hem te herinneren aan het vermanende woord der Godheid tegenover Jona, van de „,meer dan twaalfmaal tienduizend menschen, die geen onderscheid kennen tusschen hun rechter- en linkerhand." Door zóó eenvoudig de historie te beschouwen schrijft men nooit een boek, dat ,,dem Frieden und Verständiging" C. Eitje.

dienen kan.

Geschiedenis van het Godsoordeel. Ernst Mayer, Der Ursprung der germanischen Gottesurteile; Hist. Vierteljahrschrift XX, (1920/21), S. 289-316.

Het is altijd interessant op te merken, hoe het recht oorspronkelik een onderdeel is van de godsdienst, altans in onmiddellik verband daarmee is ontstaan. Dit wordt ook aangetoond in een opstel, waarin de schr. opkomt tegen de mening van oudere rechtshistorici, als zouden de germaanse godsoordelen uit het Oosten zijn overgenomen. Hiertoe, zegt Mayer, ontbreekt niet alleen elke schakel en elk bewijs, maar de zeer oude overleveringen op dit punt zelfs uit Noord-Europa bewijzen wel de echt Germaanse oorsprong. Bovendien moeten we dit concluderen uit deze bewijsplaatsen zelf, die duidelik tonen hoe het godsoordeel oorspronkelik een aanroepen der oergeesten: aarde, water en vuur, is. Het geloof hieraan en aan hun ingrijpen is reeds Aries en enkele Griekse bronnen kunnen er voor worden aangehaald. Het ,,ordordal", uit Spanje en uit Noorse sagen bekend, bestaat in 't opstapelen van aardstukken boven 't hoofd van den beklaagde, die al of niet in een groeve staat. Storten de aardstukken op hem neer, dan is de aardgeest tegen hem. Tipies is, dat deze rechtsvorm speciaal voorkomt bij geschillen over eigendomsrecht op grond. Zij gaat steeds met een eed gepaard: de god zal zich tegen de meinedige richten. Hiermee in verband staat dan ook het sluiten der bloedbroederschap: eerst dronk men elkaars bloed, later laat men 't samenvloeien en daarvoor gebruikt men later een groeve, waarbij dan tevens de aardgeest aangeroepen wordt. Door bepaalde samenvoegingen van deze beide, blijkt dat 't ineenstorten der opgestapelde aarde van latere datum is: oorspronkelik zocht men slechts nauwer contact met de aardgeest zelf. Evenzo bij het water: de natuurmacht wordt door tovermiddelen tot voorspellen gedwongen en dit ter beslissing in rechtzaken gebruikt. Beide hiergenoemde plaatsen vertellen, hoe een voorwerp (een echt of onecht kind, of een kaars) op een schild wordt geplaatst op 't water drijvend. Kantelt dit in een draaikolk, dan is 't kind onecht of de gedaagde schuldig.

Tenslotte iets dergelijks bij 't houden van de hand in de vlam, of in kokend water of 't aanvatten van gloeiend metaal. Tweede stadium van ontwikkeling is dus steeds, dat de goden hem treffen, die hen ten onrechte aanroept. Hierop berust ook de gerechtelike tweekamp. Het derde stadium is dan, dat het middel alleen tegenover schade-aanbrengende lieden wordt gebruikt, waarbij de foltering hoe langer hoe meer de overhand krijgt en eindelik de pijnbank het godsoordeel vervangt.

E. v. G.

Een belangrijk boek over Stad en Lande. Oud-Groningen, Stad en Lande door C. R. Peters. Uitgave van Scholtens en zoon en Mouton en Co.

Het gewest Stad en Lande behoort niet tot die deelen van ons vaderland, welke rijk zijn aan architectonische herinneringen aan het verleden; het krachtige, jonge leven, dat hier allerwege opbloeit, heeft

onder deze een meedoogenlooze opruiming gehouden. Wel vindt men hier nog een groot aantal merkwaardige dorpskerkjes, van welke de meeste van baksteen, enkele evenwel van tufsteen zijn opgetrokken; de laatste vooral, uit overoude tijden dagteekenend, verdienen zeer de aandacht. Van de oude borgen, de zetels der Groninger jonkers, is slechts een enkele, Menkema-borg bij Uithuizen, overgebleven; de andere hebben plaats gemaakt voor boerderijen, die in economisch opzicht zeker van meer belang zijn, maar die wij toch liever elders gebouwd hadden gezien. Van de aloude kloosters, eens voor de beschaving der Ommelanden van zoo groote beteekenis, bestaat alleen nog dat van Ter Apel, dat in beteekenis zich niet kon meten met die van Aduard en Wittewierum, die verdwenen zijn. In de stad nog een enkele Middeleeuwsche gevel in de Brugstraat; van de tallooze prachtige patricische woningen, die vroeger de stad versierden, is slechts een beperkt aantal tot dusver gespaard gebleven, waaronder evenwel enkele, die uit een oogpunt van stijl zeer belangrijk zijn.

Zoo ergens, dan bestond hier dus aanleiding om belangstelling op te wekken en het besef te doen doordringen, dat de band met het verleden niet maar roekeloos mag worden verbroken. In deze richting is de heer Peters reeds een menschenleeftijd bezig; bovendien heeft hij reeds jarenlang allerlei verzameld, dat het verleden van het gewest zijner geboorte kan illustreeren. Een belangrijk deel van dit materiaal heeft hij nu gebruikt voor het illustreeren van het boek, welks titel we boven afschreven en dat door zijn overrijke verluchting in de eerste plaats de aandacht trekt, al bevat ook de tekst, die wellicht op enkele plaatsen op historisch gebied iets meer critisch had kunnen zijn, veel wat den belangstellende zal interesseeren. Jammer is het alleen, dat een register ontbreekt, wat temeer te betreuren is, waar de verwijzingen naar de platen en van deze naar den tekst niet duidelijk zijn en tekst en bijbehoorende illustraties vaak ver uiteen staan.

Toch voegt ons bij het verschijnen van deze uitgave, die gesteund is vanwege het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, een woord van hartelijken dank aan den schrijver, die ons zooveel moois en belangwekkends bood. de B.

De economische geschiedenis van Vlaanderen. L. de Raet, Vlaanderen's economische ontwikkeling. Maatsch. v. goede en goedkoope lectuur, Amsterdam.

Onder dezen titel vatte de ook hier te lande welbekende leider der Vlaamsche beweging, Lodewijk de Raet, een aantal in tijdschriften, congres-verslagen enz. verspreide opstellen tezamen, die als tweede deel der vroeger verschenen Vlaamsche volkskracht waren bedoeld. Was dit deel aan het vraagstuk der Vlaamsche Hoogeschool gewijd, hier vindt men een aantal studiën omtrent Vlaanderen's stoffelijke ontwikkeling in heden en verleden bijeen, zooveel mogelijk bijgewerkt naar nieuwe gegevens. Door het uitbreken van den wereldoorlog en het spoedig daarop gevolgde overlijden van den schr. werd de uitgave vertraagd. Thans geschreven, zou veel zoowel cijfermateriaal als conclusies vermoedelijk wel anders luiden! Desondanks heeft dit geschrift van de Raet — vrnl. het aan de ontwikkeling van Vlaanderen's economisch leven in de 19e eeuw gewijde, tweede gedeelte veel van zijn waarde behouden.

[ocr errors]

Het eerste gedeelte, de economische ontwikkeling van Vlaanderen tot omstreeks 1800 behandelend, munt niet door belangrijkheid uit. De schr. volgt de bekende voorstelling van Pirenne, in de,,Histoire de

Belgique" en de ,,Anciennes démocraties" uiteengezet, soms vrijwel letterlijk, zooals hij ook zelf toegeeft (p. 156); wel zijn sporen van eigen studie merkbaar, maar voor de oudere economische geschiedenis van het land brengt hij weinig of geen nieuws. Al te summier zijn de 17e en 18e eeuw behandeld; dat het vierde deel der Histoire de Belgique nog niet verschenen was, toen de Raet deze hoofdstukken schreef, blijkt hier maar al te duidelijk! Toch had de geschiedenis der Compagnie van Oostende, waarover een werk van Huysman bestaat, niet onvermeld mogen blijven. Van belang echter zijn schr.'s uiteenzettingen, vrnl. aan de hand van tal van statistische gegevens, van Vlaanderen's economische ontwikkeling in de tweede helft der 19e eeuw. De industriëele ontwikkeling van het Walenland, waar de nieuwe nijverheid, de Schwerindustrie, zich koortsachtig-snel ontwikkelde, had een relatieve achteruitgang van Vlaanderen tengevolge, dat tot dusver door zijn textielindustrie de economische hegemonie had gevoerd; hierover geeft schr. zeer interessante, aan een vergelijking van de volkstellingen van 1846 en 1896 ontleende, cijfers. Ook het bekende proces van de verdringing van het handwerk door de machines in de textiel-industrie, met zijn voor de daarin werkzame personen ruïneuse gevolgen, wordt beschreven. Die economische hegemonie van Wallonië acht schr. tevens de oorzaak van de moeilijkheden, die Vlaanderen op taalkundig gebied in de laatste halve eeuw te verduren heeft gehad. Hij vergeet hierbij m.i. te wijzen op de sociale oorzaken, die de achterstelling der Vlamingen in den Belgischen staat hebben veroorzaakt. Het slot van het boek is een warm pleidooi voor de Vlaamsche beweging, zooals die vóór 1914 verdedigd werd. Er zij ten slotte dan ook op gewezen, dat men dit boek heeft te lezen onder het licht van verhoudingen, die bij het toespitsen der tegenstellingen in België alweer ten deele tot het verleden behooren. Zoo beschouwd, heeft het dus in dit opzicht reeds thans historische beteekenis. W. S. Unger.

Archief-inventarissen. De Archieven van het St. Anthony-Gasthuis te Leeuwarden 1425-1813, beschreven door R. Visscher. Leeuwarden 1921. Frieslands hoofdstad mag trotsch wezen op haar Sint AnthonyGasthuis, het uit de middeleeuwen dagteekenend gesticht, dat nog in onze dagen aan een goed getal proveniers een vriendelijk tehuis biedt. En deze stichting bezit Voogden, die, vooral gedurende de laatste eeuw, groote belangstelling hebben aan den dag gelegd voor het onder hun beheer gestelde Huis. Reeds in 1834 droegen zij Wopke Eekhoff op het archief te ordenen. Eekhoff was een dier self-made historici, zooals de vorige eeuw er meer heeft opgeleverd; men denke slechts aan Ter Gouw, Hofdijk en Witkamp. Een jaar tevoren had het stedelijk bestuur van Leeuwarden hem toegang verleend tot de stedelijke achieven, hem, „destijds een jeugdig handwerksgezel, die behalve de gunst van eenige ,,aanzienlijke vrienden, geene andere aanbeveling had, dan eene geringe ,,kennis, doch een blakende zucht voor de beoefening van de geschiede,,nis (z)ijner geliefde geboortestad". Begrijpelijkerwijze aanvaardde hij de hem door de Voogden opgedragen taak met graagte; reeds in het volgende jaar was hij er mede gereed en had hij bovendien eene Geschiedenis van het Sint Anthony-Gasthuis opgesteld. Dit geschriftje werd echter eerst in 1854 uitgegeven, terwijl er in 1893 een vermeerderde druk van verscheen. Eekhoff, die in 1838, na de voltooiing van de eerste bewerking zijner, in 1846 omgewerkt uitgegeven Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, tot ,,archivarius" der stad was benoemd, heeft later nogmaals de gelegenheid gevonden om zijne zorgen aan het

« PrécédentContinuer »