Achtbare Heeren Bewinthebberen van de Oost-Indische Compagnie zij de hoogste wet" Die woorden, aan de schoolordonnantie voor slavenkinderen ontleend, zijn het Leitmotiv van Dominicus' werkje, dat in 1917 bekroond werd door de Zuid-Afrikaansche Academie. Trots die bekroning kunnen wij niet vinden, dat deze studie bijzonder diep gaat. Kritiek is niet de sterkste kant van den auteur. Zijn boek is feitelijk niets anders geworden dan een min of meer ordelijke groepeering van losse aanteekeningen. Het bevat echter tal van interessante niet steeds behoorlijk verwerkte gegevens die bij den lezer het volgende beeld achter laten. Omstreeks 1750 bestond de geheele Kaapkolonie nog slechts uit drie districten: Kaap, Stellenbosch, Swellendam. Kaapstad zelf was sedert 1691 wat gegroeid. Het huizenaantal blijkt in 1714 gestegen te zijn van 60 tot 254. Stellenbosch telde in 1705 nog maar 13 of 14 huizen. De bevolkingstoename door immigratie is van 17001750 verrassend gering: 535 in totaal, waarvan 255 Duitschers, 166 Hollanders en 11 Franschen. Vooral het geringe getal Franschen valt op. De O. I. C. voelde er al heel gauw niet veel meer voor refugiés toe te laten. Alles en alles te samen genomen was de Europeesche bevolking van de kolonie in 1700 — mannen, vrouwen, kinderen - 1245 zielen sterk. Die cijfers veronderstellen primitieve verhoudingen. Valentijn schat den totalen omzet van de Compagnie aan de Kaap op 300000 gulden met een winstcijfer van 75%Voor den bloei van de kolonie deed het Compagniebestuur niets. De Kaapsche ambtenaren waren er alleen op uit hun lage salarissen door extra-provisies te verbeteren en de orde onder de bevolking door druk-uitgedeelde straffen te handhaven. De wezenlijk landbouwende boeren leven patriarchaal en armelijk. Van cultuur is geen sprake. Geestelijk leefden zij van den Statenbijbel en Sluyters' Gezangboek. Uitzonderingen zijn hoogst zeldzaam. Zeldzaam echter zal ook dat totale gemis aan levensgemak geweest zijn, dat het meubilair der hoeve tot een enkelen stoel beperkte. Het evenement in dat landelijke boerenleven was het huwelijk voor Commissarissen te Kaapstad, de kermis van Stellenbosch, de komst van een rondtrekkend predikant in rang: onderkoopman-titularis -, het deelnemen aan het Avondmaal. Kerken waren er slechts 5 in de geheele kolonie. Eenzaamheid was dus een vanzelfsprekend iets. In het „vlek" Kaapstad, immers als scheepvaartstation bedoeld, brengt de proviandeering van Nederlandsche schepen wat vertier. In de tweede helft van de zeventiende eeuw zijn het er gemiddeld 40 per jaar (33 Holl., 4 Eng., 3 andere); in de eerste helft van de achttiende gemiddeld: 75 (57 Holl., 15 Eng., 3 andere). Tusschen de 5000 en 10000 schepelingen kwamen dus ieder jaar te Kaapstad te gast. Ziedaar het meest belangwekkende van Dominicus' gegevens. Τ. Dr. W. J. Leyds, Het insluiten van de Boerenrepublieken, 2 deelen (Amsterdam, de Lange 1914-1919). In 1906 heeft Dr. Leyds, de voormalige staatssecretaris en gezant van de Zuid-Afrikaansche Republiek de geschiedenis van de Boeren geschetst van den trek tot en met de annexatie van 1877, den vrijheidsoorlog van 1881 en de Conventie van Londen van 1884. De nu verschenen deelen, door den schrijver gedurende den wereldoorlog achtergehouden, zijn op dit werk een vervolg. Nog een werk stelt Dr. Leyds voor zich te schrijven. Het zal de bemoeienissen van Engeland in de binnenlandsche aangelegenheden van de Boerenrepublieken behandelen van 1884 tot den oorlog van 1899. Daarmede zal een werk tot stand gekomen zijn, dat in hoofdzaak „publicatie" is. Immers Dr. Leyds bedoelt archivalische bescheiden onder de aandacht van het groote publiek te brengen. Hij geeft documenten met verbindenden tekst. Die tekst toont in de beide deelen, die voor ons liggen, zeer overtuigd en nochtans nergens fel-hartstochtelijk, hoe door een stelselmatige omsingelingspolitiek het leven den naar vrijheid snakkenden Boerenstaten onmogelijk werd gemaakt. Niettegenstaande alle soberheid wordt de Groot-Nederlandsche Tragedie van Zuid-Afrika een boeiend verhaal, waar paardendieven en stokeigenwijze generaals, politiseerende zendelingen, eerzuchtige Hooge Commissarissen en Kaapsche politici ieder hun rol spelen; ook het groot-kapitaal der mijn-magnaten wordt voldoende belicht. Het is telkens weer hetzelfde spel. Eerst wordt in Zoeloeland, waar de Boeren-expansie zichzelf al een afzonderlijk staatje: de nieuwe republiek, en een protectoraat had verworven ('84), aan de kust de Britsche vlag geheschen om de Boeren van zee in ieder geval af te snijden. Het afkondigen van een Engelsch protectoraat over geheel Zoeloeland was nu nog maar een kwestie van tijd ('87). De nieuwe republiek offerde haar protectoraat op en smolt met de Transvaal samen. Aan den Westkant gold het de afsnijding van den handelsweg, die van Kaapstad noordwaarts loopt. Ook hier hadden trekkende Boeren randstaatjes gevormd: Stellaland en Land Goosen. Het waren „vrijbuiters", „plunderaars”, „rooverrepublieken", die ten onder moesten gebracht worden door een grootscheepsche militaire expeditie onder Sir Ch. Warren. In den zomer van '85 kon na een vreedzamen afstandsmarsch deze miles gloriosus ook in Beetsjoeanaland een protectoraat vestigen en daarmede westelijke expansie van de Boerenrepublieken blijvend verhinderen. Nog stond het Noorden, het Wijde Matabeleland, open, toen de ongeregelde toestanden in het Zuid-Oosten, in Swasiland, den Boeren een weg schenen te beloven via de bevaarbare Maspoera naar de Portugeesche Delagoabaai. Krüger meende een weg naar zee toch nog te kunnen krijgen. Misschien was Engeland hem ter wille, als hij de expansie naar het Noorden opgaf. Vier jaar heeft het gesjacher geduurd, eer Engeland precies wist, hoe weinig het de Transvaal ter wille behoefde te zijn voor dat groote offer. De Boeren kregen Swasiland, maar... Engelsche annexaties in de buurt sloten opnieuw den weg naar zee af (1894-95). Middelerwijl hadden de Mijnmagnaten al hun invloed bij de Engelsche regeering aangewend om zoo gauw mogelijk tot de bezetting van het Noorden over te gaan. De Chartered Company, Rhodes' schepping, zorgde voor den Matabeleoorlog van 1893 en Oudejaar 1895 kon de, overigens mislukte, Jamesonraid de Boeren overtuigen, dat de insluiting compleet was en dat erger hun te wachten stond. T. H. Spender. General Botha, the career and the man, second edition, London Constable 1919. Het zeer lezenswaardige boek, dat natuurlijk altijd een Engelschen kijk blijft geven op de figuur, die Boer en Brit na den Boerenoorlog trachtte te verzoenen in het belang van Zuid-Afrika's groote toekomst, is in tweeden druk voorzien van een slothoofdstuk, dat de gebeurtenissen van 1916 tot 1919 verhaalt: Botha's aandeel in oorlog en vrede... Karakteristiek voor het boek is de parallel waarmede Hoofdstuk XVI sluit: Botha's figuur wordt er vergeleken met den Koning-Stadhouder Willem III,,two great Dutchmen who have both wielded the British power". Τ. Een vroege socialistische uiting van George Sand. In een studie van Philippe Lauzum; George Sand en Gascogne, vinden we de volgende mededeeling betreffende de jeugd van Aurora Dudevant van iemand, die haar in haar jeugd heeft gekend. Eens gebeurde het op een drijfjacht, dat het geheele gezelschap drijfnat werd en in een hut schuil moest zoeken. Terwijl men zich droogde bij een groot vuur, werd de aandacht der barones getrokken door een wieg, waarin een pasgeboren kind lag, wat haar aanleiding gaf tot de volgende ontboezeming: „Ziedaar een kind, dat niet gevraagd heeft te leven. Het toeval heeft het doen geboren worden in een ellendige hut. Wat zal zijn bestemming zijn? Ontberingen, zwart brood, werken van den ochtend tot den avond, geen horizon voor zijn gedachten, geen geestelijke ontwikkeling, geen idealen. Wanneer het in een kasteel geboren was, wat zorg, wat liefkoozingen, welke weelde, welk een schitterende toekomst! Is het contrast niet buitensporig, is niet de ongelijkheid van het lot stuitend! Heeft de maatschappij geen enkele plicht tegenover de ongelukkige die aldus in de ellende geboren wordt en voor altijd daartoe veroordeeld schijnt? Daarop volgden philosophische, politieke en sociale beschouwingen, en meer dan een uur lang hield zij ons allen geboeid door de bekoring van haar woord". DE B. Een Fransch departement bij het uitbreken van de Februariomwenteling. Bij het beschouwen van de revoluties in Frankrijk staan we telkens weer voor de vraag, hoe het komt, dat Frankrijk steeds, met uitzondering van de Commune-beweging, de leiding heeft aanvaard, die uitging van Parijs. Vooral omtrent de toestanden in 1848 is weinig bekend en van belang kan daarom een boek worden, waarin de geschiedenis van een bepaald departement, dat van de Meurthe, tijdens de tweede republiek, wordt geschetst. We krijgen hiervan een voorproefje in La Révolution de 1848 et les revolutions du XIXe siècle, (Dec.-Fevr. 1920), het tijdschrift, waarop we elders de aandacht vestigen. (Pierre Braun: Le département de la Meurthe à la fin de la monarchie de Juillet.) Het departement van de Meurthe leende zich bijzonder om als voorbeeld te dienen, omdat het een normaal departement is, in hoofdzaak een landbouwstreek, waar de steden niet den doorslag geven. Tot dusver is vooral op den toestand in de steden gelet; toch heeft het platteland, dat zich eerst voegde naar het uitroepen der republiek door Parijs, weldra aan Frankrijk een conservatieve vertegenwoordiging gegeven en zelfs, door zich te laten winnen voor de Bonapartistische propaganda, den staatsgreep van 1851 mogelijk gemaakt. Wil men dus begrijpen, door welke oorzaken het land zoo spoedig van de democratische republiek is overgegaan in het autocratische keizerschap, dan moet men de oorzaken in de provincie zoeken. Het staatkundig leven was in dit departement niet krachtig; de bewoners van het platteland lazen weinig dagbladen; hun toestand was bevredigend; een eigenlijke arbeidersstand bestond alleen in Nancy en enkele andere steden; organisatie was niet aanwezig. Ook in de steden was weinig belangstelling voor de politiek; in de clubs werd meer domino gespeeld dan over politiek gesproken. Zonder moeite wist de regeering steeds haar candidaten te doen verkiezen; het census-kiesrecht deed geen belangstelling in de politiek ontstaan. Dan komt evenwel de economische crisis van 1846. De oogst van 1845 was minder dan middelmatig, zoodat reeds vroeg in het volgende jaar het koren schaarsch begon te worden. Een soort broodbons werd uitgereikt aan de armen, wat niet belette, dat het tot eenige opstootjes kwam. Toen kwam de totale mislukking van de oogst in 1846; verder de aardappelziekte; de graanprijs steeg van 29 fr. op 33 fr. Op allerlei wijzen werd getracht den nood te lenigen, niet alleen van de zijde van particulieren, maar ook van die der overheid; zoo werd graan te Rotterdam aangekocht, dat evenwel door douaneformaliteiten zoolang werd opgehouden men eischte belasting van de nieuwe zakken waarin het graan vervoerd werd dat de maatregel geen doel meer trof. Zelfs werd beproefd een soort ateliers sociaux de plannen van Louis Blanc waren toenmaals in trek in te stellen. Toch dient de beteekenis van dit alles niet te worden overdreven: aan bedreigingen ontbrak het niet, maar de beweging droeg een economisch, geen politiek karakter. Men verzette zich tegen het wegvoeren van graan, men plunderde een bakkerswinkel, maar richtte zich niet dan bij uitzondering tegen de regeering. De oogst van 1847 was zeer goed; de graanprijzen daalden weer; de aardappelziekte verdween; de stemming, die nooit zoo slecht geweest was als in 1817 of in 1832, verbeterde; voor dit departement kan dus de nood van 1846 niet als oorzaak van de beweging van 1848 worden beschouwd. Toch komt er kort voor de Februari-revolutie ook in deze rustige streek eenige beweging. De omliggende departementen gaven het voorbeeld: te Montmédy kreeg de radicale candidaat 61 van de 230 stemmen; de Conseil Général van de Moezel drong aan op een wijziging van de kieswet, ten einde de onafhankelijkheid van de kiezers en de gekozenen te verzekeren: overal werden banketten gehouden; ook de katholieken, die vrijheid van onderwijs wenschten, toonden zich réformisten. Te Nancy begonnen de liberalen zich aaneen te sluiten; ook daar werd een banket georganiseerd en op den 22sten Februari werden 4 inteekeningslijsten neergelegd, waarop weldra talrijke handteekeningen verschenen. Het was echter niet meer noodig, daar juist op dezen dag te Parijs de beweging was uitgebroken, die een eind aan het bestuur van Louis Philippe zou maken. DE B. Volksontwikkeling en boekenproductie. Een merkwaardig voorstel, verband houdende met de plannen tot organisatie van den arbeid, werd in 1848 aan het Voorloopig Bewind gericht door een aantal werklieden, betrokken bij de boekdrukkerij. Zij stelden voor: 1o een gemeentelijke bibliotheek op te richten in elke gemeente van Frankrijk; 2o het vervaardigen van de boeken voor deze bibliotheken op te dragen aan een associatie van werklieden: lettergieters, zetters, drukkers en boekbinders. Het onderwijs kon ten opzichte van de lagere klassen zijn taak slechts ten halve vervullen; de colportage had de geesten verward en de zeden bedorven door het verspreiden van slechte boeken; dit kwaad moest hersteld worden door de meesterwerken der menschelijke gedachte en de elementaire verhandelingen over alle wetenschappen onder het volk te verspreiden. Er waren in Frankrijk 37 088 gemeenten; in elke gemeente zouden aan den schoolmeester 80 boeken toevertrouwd moeten worden en de vervaardiging van deze zou door de associatie van werklieden moeten geschieden, waarbij de staat het kapitaal zou dienen te verstrekken. De candidaten voor deze associatie zouden door een jury moeten worden aangewezen; uit de opbrengst zou allereerst het loon betaald moeten worden, daarna de grondstoffen, terwijl de rest moest worden besteed voor: 1o een belooning in verhouding tot de geleverde arbeid; 2o voor ziekengelden; 3o voor de opvoeding der jeugd, welke niet door arbeid in haar geestelijke ontwikkeling schade moet lijden; 4o voor een verzekering voor den ouden dag. Alle arbeid zou moeten geschieden met handpersen; machines zouden alleen mogen worden toegelaten met goedvinden der associatie, terwijl in dat geval allen de voordeelen zouden genieten in hooger loon en korter arbeidstijd, want het is billijk en behoorlijk, dat, zoo de arbeid beter en vlugger door machines geschiedt, de voordeelen allen ten goede komen". " Zooals bekend is, is er van dit en van alle dergelijke plannen niets gekomen; het voorstel zelf vindt men in de Révolution de 1848, Tome XVI, 194. DE B. Duitschland en het uitbreken van den oorlog. Een zeer uitvoerig artikel wijdt Moritz Ritter in de Hist. Zeitschrift (25 Band, Heft I) aan het uitbreken van den wereldoorlog. Reeds nu is dit artikel verouderd, daar verschillende publicaties, nadien verschenen, vooral die van Kautsky, nog niet gebruikt konden worden. Ritter staat nog op het standpunt, dat de eigenlijke schuld voor het uitbreken van den oorlog aan de zijde van Duitschlands vijanden ligt, evengoed als die voor den Zevenjarigen oorlog bij Pruisens vijanden. „Deutschland hatte (door den inval in België) seinen Gegnern jetzt die Handhabe geboten, die sie brauchten, es hatte den Krieg eröffnet und die Eröffnung mit einem Vertragsbruch begleitet. Die |