Images de page
PDF
ePub

religieuse voorstellingen der primitieven zou het hem duidelijk kunnen maken, dat de conclusie van Gerland niet aan waarschijnlijkheid te kort schiet. Wilhelmi en Lumholtz onderscheiden naast de nerven, die voor een stam algemeen zijn, andere, die alleen voor sieraad dienen. Wij merken daarbij echter op, dat individueele teekenen zeer wel mogelijk teruggaan op individueele beschermgoden en dus evenals de algemeene religieus van oorsprong zijn. Doch die religieuse oorsprong doet niets af van de bewering der verschillende onderzoekers, dat de nerventeekening en het tatoueeren tot sieraad zijn geworden en daarvoor geeft de religieuse voorstelling, die er aan ten grondslag ligt gereeden grond. De oorsprong van den stam, de moed van den krijger, de heldendaden van de voorvaderen, 't contact met supranatureele machten, 't wordt alles als in beeld aan den lijve medegevoerd. Voorts is het niet onwaarschijnlijk, dat de oorspronkelijk religieuse gewoonte de behoefte aan versiering heeft geprikkeld en 't aanzijn gaf aan een versieringskunst van het lichaam, die bedoelde de bekoorlijkheid te bevorderen.

Een andere wijze van versiering wordt aangetroffen bij de Botokuden, die de lippen en ooren doorboren en in de openingen, in den vorm van knoopgaten ingesneden, een schijfvormig voorwerp van licht hout vervaardigd, dragen. Deze schijven worden allengs grooter gemaakt, zelfs, tot een middellijn van vier duim. Grosse meent, dat zij oorspronkelijk zijn gedragen om den vijand schrik in te boezemen, later stamteeken werden en langzamerhand als sieraad werden aangemerkt. Voorts wijst hij op het bekende argument van moedbetoon bij het doorstaan van de operatie die noodig is om de eigenaardige lip- en oorknoppen te kunnen dragen. 1)

De Eskimo's, althans de mannen, doorboren de onderlip en dragen daarin een knop van been, glas, steen of hout. Dergelijke gewoonten komen ook onder de Boschjesmannen en bij de Australiërs voor. Ofschoon Grosse bekend is, dat Bancroft een religieuse beteekenis vermoedt van deze eigenaardige versiering, deelt hij mede, dat het hem helaas niet is gelukt, daarover „ausführlichere und zuverlässige Angaben zu ermitteln.” 2) Toch meenen wij, dat het vermoeden van Bancroft niet ongegrond is. De natuurmensch toch heeft de gewoonte zijn devotie voor de goden uit te drukken door het bloedoffer. Een gewoonte, die trouwens niet alleen bij de primitieven kan worden aangetroffen, getuige wat ons bekend is van de Baälpriesters ten tijde van Achab, koning van Israël, die door zich bij hun roepen tot Baäl te blesseeren en in te snijden, zijn gunst zochten te verwerven. In Equatoria, zoo deelt Casati mede ), treft men nog een overblijfsel van het bloedoffer aan bij de huwelijksplechtigheid. De echtgenoot krabt met de nagels de zijde en de schouders van de bruid tot bloedens toe. De Quiche's doorpriemen hun ooren en maken een insnijding in de armen om aan hun gebed een bloedoffer toe te voegen voor hun god. Mexicanen laten zich bloeden uit de ooren en de tong ter eere van hun goden. Dergelijke practijken zijn volgens Bastian in het Oosten algemeen. De conjectuur van Lippert ?), dat de teekenen in de ooren een waardevol zichtbare en blijvende indicatie beduiden van de devotie en gemeenschap met de goden, is derhalve niet gezocht en Jevons merkt op: „In that case, earrings were originally designed not for ornament, but to keep open and therefore permanently visible the mark of former worship". :) 't Merkwaardige sieraad van de Botokuden en Eskimo's komt dan overeen met de nerventeekening en het tatoueeren, in zooverre in deze verschijnselen een blijvende herinnering bewaard wordt van den cultus.

1) a. a. 0. S. 79. 2) a. a. 0. S. 80.

Wat het bewegelijke sieraad aangaat, kunnen wij met een enkele opmerking volstaan. De hoofdversierselen zullen zeker bij voorkeur gekozen worden naar het totemdier, dat wordt vereerd, de voorhoofdbanden, halsketenen en gordels, die door de primitieven worden versierd met schelpen, tanden, veeren en dgl. en bovendien gebruikt worden om allerlei amuletten mede te dragen, als krijt, glimmende voorwerpen, zout, peper, haar, metaalringen, vogelklauwen, wortels, hebben zeker voor den natuurmensch nog practische waarde, vooral in verband met magische voorstellingen *), doch in deze dracht komt ongetwijfeld de pronkzucht in de eerste plaats aan de orde.

Van de lichaamsversiering komen wij thans tot de versiering der gereedschappen. Reeds à priori is te verwachten, dat de oogst hier niet bijster groot kan zijn, wijl de primitieve techniek der jagersstammen zich · hoofdzakelijk op het wapentuig heeft toegelegd. Bovendien is dit gebied voor het meerendeel nog braakland. Wij volgen hier dan ook het werk van Ernst Grosse, die den Weg mit eigener Hand” heeft gebaand '). Deze vorscher, die een eigenlijke ornamentiek slechts bij de Australiërs, Mincopi en Hyperboraëen meent te vinden, teekent verzet aan tegen de opvatting, waartoe de eerste indruk van de primitieve ornamenteering inderdaad recht schijnt te geven, als zou deze teruggaan op eenvoudige geometrische figuren. Inderdaad vertoont het Australische schild veeltijds constructies van zigzaglijnen en ruitenfiguren. Grosse verdedigt daarentegen zijn meening, dat de primitieve ornamentiek, evenals die der cultuurvolkeren het meest en het eerst ontleent aan de natuur. Echter neemt hij daarbij in aanmerking, dat het motief uit de plantenwereld, door een hoogere cultuur bij voorkeur gekozen, bij de natuurvolkeren nog niet voorkomt, doch steeds menschelijke en dierlijke vormen worden nagebootst.

1) Jevons 1. I. p. 172. 2 Culturgeschichte der Menschheit II, 328. 3 1. I. p. 162. 4) cf. Söderblom. Das Werden des Gottesglaubens. Leipzig 1916. S. 77.

Gesteund door de onderzoekingen van Ehrenreich, waagt Grosse de stelling te aanvaarden, dat de oogenschijnlijk geometrische ornamenteering haar motief vond in de dierenwereld, hoewel hij het voor de meeste gevallen niet bewijzen kan. De onderstelling komt ons niet zoo gewaagd voor en het verwondert ons niet, dat de nauwkeurige onderzoeker der primitieve wapenornamentiek ten slotte bij het totemisme terecht komt, ook al wil hij niet naar de „Methode der wechselseitigen Erhellung" van de beteekenis van een deel der Australische ornamenten, den „verborgen Sinn" der Hyperboraeïsche dierenfiguren afleiden. 2)

De totemistische voorstellingen der primitieven, die wij voor zooveel noodig in het voorafgaande hebben doen spreken, leiden als van zelf tot de gevolgtrekking, dat ook de wapenen voor de jacht en den krijg gewijd worden aan den clangod en dus met de onderscheidingsteekenen van het totem

het totem zullen worden versierd. De ontleening aan de dierenwereld moet ook voorafgaan aan het aanwenden van motieven uit de flora, aangezien plantentotems als zoodanig hun ontstaan danken aan een latere ontwikkeling van het totemisme. Inderdaad treft Grosse dan ook slechts zeldzaam in het ornament primair aesthetische motieven, schoon hij zich terecht vleit, dat de religieuse symbolen, stamwapens, eigendomsmerken en schriftteekens ook een aesthetische functie hebben.)

In navolging van Brough Smith deelt hij mede, dat de stammen aan de boven-Darling, de Kobongs (totems) van hun stam in het schild voeren, meestal een kangeroe, een havik, een hagedis of een visch – „nach dem sich die Angehörigen einer Sippe oder eines Stammes nennen, und welches sie als Schutzdämon, vielleicht auch als Ahnherrn verehren." 1) Het totemisme schijnt den schrijver zoo aantrekkelijk geworden, dat hij de vergelijking trekt tusschen den Australischen krijger en den Europeeschen ridder met zijn wapendier. „Denn auch unsere Wappenthiere waren ursprünglich keineswegs die geistreichen Tugendsymbole, zu denen sie eine spätere rationalistische Deutung gemacht hat; sondern nichts mehr und nichts weniger als die Schutzmächte oder die Ahnen der Geschlechter. Die nächste und natürlichste Consequenz dieser Vorstellungen aber ist sicher der Gedanke, das Bild des geschlechtsthieres als schutzmächtigen Fetisch auf den Waffen anzubringen; und so malt der europaïsche Krieger einen Bäre oder einen Adler auf seinen Schild, während der Australiër den seinen mit dem Bilde eines Kängeru oder einer Schlangenhaut schmückt. )

1) a. a. 0. S. 112, 2) vgl. a. a. 0. S. 135. 3) a. a. 0. S. 139.

Zoo goed men zich met de huid van het totemdier bekleedt om gelijkenis daarmede te hebben, zou men kunnen verwachten, dat zij dit de schilden en wapenen doen. Toch schijnt dit niet het geval, maar geven de krijgers er de voorkeur aan een zekeren conventioneelen vorm van de huid op het schild in te snijden. Wellicht werd dit in de hand gewerkt door het tabu-verbod. Het totemdier wordt niet gedood en moet beschermd worden, zooals wij hebben gezien. De nabootsing kan allerminst op natuurgetrouwheid bogen, gelijkt veeleer op vlechtwerk dan op een pels en kan deswege voor een geometrische figuur worden aangezien. Dat de teekening door overname steeds verder van de natuur ging afwijken is eveneens verklaarbaar.

Voorts is het welhaast overbodig er op te wijzen, dat de primitieve ornamentiek aan fijnheid achterstaat bij de producten van hoogere cultuur. De techniek is bij de Jagersvolken nog slechts zeer weinig ontwikkeld en beperkt zich tot vlechtwerk of hoogstens tot het maken van leemen vaatwerk, zooals bij de Mincopi. De versiering van dit vaatwerk voert men gewoonlijk terug op een nabootsing van het vlechtwerk. „Der Korb ist überall der Vorgänger des Topfes gewesen und er ist infolge dessen überall sein Vorbild geworden.” 3)

[ocr errors]

1) a. a. 0. S. 133. 2) a. a. 0. S. 133. 3) Grosse, a. a. 0. S. 137.

Uit aesthetisch oogpunt is het echter van belang, dat een zekere rythmus bij het aanbrengen der figuren niet ontbreekt, terwijl een zin voor symmetrie eveneens valt op te merken. Toch is de werking van het kunstgevoel, dat daaruit moge spreken ontoereikend om zulk een technische bekwaamheid voort te brengen, die beduidende veranderingen zou geven aan de primitieve cultuur. Integendeel de technische onbekwaamheid drukt op het gansche leven van den natuurmensch op dezen needrigen voet van bestaan. Hierin kan inderdaad eerst verandering komen, wanneer men tot een hoogeren vorm van productie is gestegen, doch wij hebben gezien, dat uit het sociale leven zulk een hoogere cultuur slechts onder invloed van de religieuse voorstellingen ontwikkelt, indien de aard van het totem tot domesticatie geschikt is. Waar zulks niet is geschied zal de primitieve ornamentiek meer medewerken tot bestendiging van een sociaal leven naar het totemistisch principe, dat er aan ten grondslag ligt.

(Wordt vervolgd.)

« PrécédentContinuer »