Images de page
PDF
ePub

SCHOUTEN EN LE MAIRE

DOOR

DR. E. T. KUIPER.

Van de pogingen, om langs een andere weg dan waarvan in het octrooi der Verenigde Oost Indiese Compagnie sprake was,,,beoosten de Cape Bonne Espérance ofte deur de Strate van Magellanes" de Indiese landen te bereiken, pogingen zowel vóór als na het tot stand komen van die Compagnie gedaan, is de tocht van Schouten en Le Maire de enige, die geslaagd is. Ook andere van die pogingen hebben wel tot belangrijke ontdekkingen geleid, maar dat waren dan toch niet bedoelde en niet verwachte ontdekkingen.

Aan wie komt de eer der vinding van deze enige nieuwe weg toe? Het zal wel het voorzichtigst en het billikst zijn die eer in de eerste plaats te gunnen aan de geestelike vader van de onderneming, aan de oude Isaac Le Maire. En dat heeft men dan ook doorgaans gedaan.

Maar al is het bedenken en ontwerpen schoon en het allereerst nodige, ook in het uitvoeren van een moeilik ontwerp ligt toch veel van de verdienste. En aan wie nu komt hier de eer der uitvoering? Aan Schouten vooral? Aan Le Maire alleen? Aan beiden gelijkelik? De geschiedschrijvers van onze oude ontdekkingsreizen beslissen tegenwoordig in bevestigende zin op de tweede dezer vragen en oordelen al sinds lang over Schouten verre van gunstig.

Het volgende is een poging tot eerherstel.

De zaak zelf is bekend.

Isaäc Le Maire poogde al sinds 1605, toen hij onder de tamelik verdachte omstandigheden, waarvan Bakhuizen in zijn bekende studie in de Gids van 1865 over Le Maire spreekt, zijn ontslag als bewindhebber had genomen, of misschien had moeten nemen, volkomen in strijd met de toen door hem getekende verklaring, de O. I. C. zoveel mogelik tegen te werken en te benadelen.

Ik laat nu voor het ogenblik daar, in hoeverre de kritiek van Le Maire in zijn bekende, door de Jonge in zijn Opkomst van het

Nederlandsch gezag in Oost Indië 1) afgedrukte ,,Remonstrantie aan mijn Heere den Advocaat" enz. van 1609, juist mag worden geacht waarschijnlik is zij het ten dele, al is het stuk stellig in zijn geheel overdreven en onrechtvaardig maar in elk geval vond

Le Maire bij de regering en bij het publiek, ook bij veel kooplui, wel gehoor. In de genoemde Remonstrantie bestrijdt hij hoofdzakelik de door de O. I. C. gewenste „,ampliatie van het octrooi", die zou bewerken dat ook de vaart om het Noorden heen er in zou worden begrepen. Daardoor zou dan ook een nog te vinden doorgang naar Indië, 't zij noordelik van Azië, 't zij noordelik van Amerika, voor particuliere ondernemers worden afgesloten en Le Maire was juist voornemens en weldra in overleg met de Franse gezant Jeannin doende, om door Hudson of door een ander die noordelike doorvaart te doen zoeken. 2)

Dit plan is mislukt; en het voornemen om met Franse hulp en ook ten voordele van Frankrijk nog verdere pogingen te doen om een noordelike doorvaart te vinden, is ten gevolge van de plotselinge dood van Hendrik IV geheel losgelaten. Maar een vijftal jaren later waagt Le Maire, na misschien nog één of meer tochten noordwaarts, met een door hem gevestigde Austraalse compagnie, na van de Staten Generaal octrooi te hebben gekregen voor vier reizen om op het te ontdekken Zuidland handel te drijven, een dergelijke poging aan de andere zijde: en een der door hem uitgezonden schepen vindt de straat Le Maire en Kaap Hoorn.

Dat is dan de tocht van Schouten en Le Maire. Die tocht wordt onder leiding van Isaac's zoon Jaques 15 Junie 1615 aangevangen, 25 Januarie 1616 wordt de zuidpunt van Z. Amerika omgevaren, 12 Februarie besluit de ,,breede raad" de gevonden doorvaart tussen Vuurland en Stateneiland naar Jaques Le Maire te noemen, en er volgt dan een lange tocht door de Zuidzee met allerlei kleine ontdekkingen en lotgevallen, maar zonder dat het vurig begeerde Australië bereikt wordt en zonder dat er ergens gelegenheid komt om handel van énige betekenis te drijven. En eindelik -, de 20e October, constateert Joris van Spilbergen in het journaal van zijn in 1614 aangevangen reis,,,is tot Jacatra aengecomen het schip genaemt de Eendracht van Hoorn, waerop commandeerde Jaques

1) III, 366 vlgg.

2) In Jan. 1609 was Hudson, die ook door Le Maire was aangezocht, in dienst der O. I. C. getreden. Van dezelfde maand is Le Maire's remonstrantie. In Mei 1609 deed Melchior v. d. Kerkhove zijn vergeefse reis naar het Noorden, in dienst van Le Maire, maar gedeeltelik voor rekening van Hendrik IV.

Le Maire, zijnde uyt de Nederlanden vertrocken den 15 July, ende gecomen bezuyden Magellanes ende alsoomen bevont dat deselve geen medestaender en was van de Generaele Compaignie, ende dat sonder des selves last dese reyse aengevangen was, so heeft den Resident Jan Pieterssen Coen 't selve schip in sequestrie genomen ten profijtte van de Generaele Compaignie, stellende het volck daervan op de andere onse schepen". Op de terugtocht is toen Jaques Le Maire op het schip van Spilbergen overleden, reeds tien dagen na het vertrek uit Indië.

En de 11 Julie 1617 verscheen Le Maire in de Staten Generaal om rapport van de ontdekking te doen, en na een procedure voor de Hooge Raad kreeg de Austraalse Compagnie gelijk, moest de OostIndiese schip en lading vergoeden en de in beslag genomen papieren teruggeven.

Dan is intussen de veronderstelde strijd met de journalen, of liever misschien met de verschillende uitgaven van het journaal, die ik hier nader wil bespreken, al begonnen.

De eerste uitgave is er een van 1618: Journaal ofte Beschrijvinge van de wonderlicke reyse, ghedaen door Willem Cornelisz Schouten in de jaren 1615, 1616 en 1617. Hoe hij bezuyden de Strate van Magellanes eene nieuwe Passagie tot in de groote Zuydzee ontdeckt, en voort den geheelen Aerdkloot omgeseylt heeft enz. Het is een uitgave van Willem Jansz (Blaeu).

Dan volgt: Oost en West-Indische Spiegel der nieuwe Navigatiën, daer in vertoont werdt de leste reysen ghedaen door Joris van Spilbergen, Leiden 1619. De titel der door mij gebruikte, in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam aanwezige druk, die volgens Tiele aan de eerste druk geheel gelijk is, luidt:

Oost en West-Indische Spiegel. Waer in beschreven werden de twee laetste Navigatien, ghedaen in de Jaeren, 1614, 1615, 1616, 1617 en 1618. De eene door den vermaerden Zeeheldt Joris van Spilbergen door de Strate van Magellanes, ende soo rondt om den gantschen Aerdcloot, met alle de Bataellien, soo te Water als te Lande ghedaen.

Hier sijn mede bij ghevoecht twee Historiën de eene van de Oost- ende de andere van de West-Indiën, met het getal der Schepen, forten, soldaten ende Geschut.

De andere ghedaen bij Jacob le Maire, de welcke in 't Zuyden de straet Magellanes, een nieuwe Straet ontdeckt heeft, met de Beschrijvinghe aller landen Volcken ende Natien enz. tot Zutphen, bij Andriesz Jansz van Aelst, Boeckvercooper Ao MDCXXI.

En eindelik, pas in 1622, komt de ongetwijfeld door de oude Le Maire zelf bezorgde: Spiegel der Australische Navigatie door den Wijtvermaerden ende cloeckmoedighen Zee-heldt Jacob le Maire Resident ende Overste over de twee Schepen d'Eendracht ende Hoorn, uytghevaren den 14 Junie 1615. t'Amsterdam bij Michiel Colijn, Boeckvercooper op 't Water enz. Ao 1622.

Deze journalen wijken onderling, soms wel vrij sterk, maar in biezonderheden, niet in hoofdzaken, af. En het zou dan ook de moeite. nauweliks lonen ze onderling te vergelijken, indien men niet algemeen aannam, dat de uitgave samenhangt met de strijd tussen de O. I. C. en de oude Le Maire.

Het uitgeven van het eerstgenoemde journaal, dat geen bepaalde vervaardiger aanwijst, wordt op de rekening gesteld van de O. I. C. zelf.,,Diese Behauptung", zegt Wichmann in zijn Dirck Gerritsz 1) ,,fusst darauf, dass die Schiffspapiere in ihrer Hand sich befanden und daher eine Veröffentlichung nur durch ihre Vermittlung erfolgen konnte. „Denn”, gaat hij voort,,,das Schoutensche Journal ist kein Erzeugniss der Phantasie, sondern demselben liegt das gleiche Logbuch zu grunde, wie dem Le Maireschen Journal".

De eerste van deze beweringen heeft wel de schijn voor zich, maar ik twijfel toch aan de waarheid. En van de juistheid van de tweede ben ik evenmin overtuigd.

Om met de laatste te beginnen. Dat het journaal Schouten een,,Erzeugniss der Phantasie" zou zijn, kan natuurlik niemand menen. Maar aan de andere kant: dat de opgave van allerlei waarnemingen, als die van de wind, van de gepeilde diepte, van breedte en lengte, over het algemeen overeenkomen, ook al zouden ze door verschillende personen zijn genoteerd, is nog al begrijpelik. Maar een enigszins nauwkeuriger vergelijking bewijst juist, dat in kleinigheden ook die opgaven in de beide journalen, het journaal Schouten namelik en de Spiegel van 1622 - de uitgave van Spilbergen's journaal is vrijwel een verkorte en in zeer enkele dingen gewijzigde naar die van Schouten, meermalen van elkander afwijken.

Het zou al te omslachtig zijn, dat in den brede aan te tonen. Ik beperk me tot één voorbeeld:

Op 6 Dec. 1615 noteert het journaal van Schouten:

1) Dirck Gerritsz. Ein Beitrag zur Entdeckungsgeschichte des 16en und 17en Jahrhunderts. Groningen 1899, pag. 87.

Den 6 smorghens met den dage hadden wij diepte van 46 vadem, gingen met een noordwesten wind West-zuyd-west aen, hadden smiddaeghs de hoogte van 47 graden ende 30 minuten, na de middach. hadden wij gront op 42 vadem.

In de Spiegel 1) luidt dat:

Den 6 middaechs de hoochte van 47 graden 25 minuten. Dit etmael de wint gehadt uyt den Noorden, ginghen West-Suyt-West, ten naesten by soo hooch als wy seylen konden, wierpen van de morgenstont gront op vijftich vadem, op de middach hadden wy twee en veertich en drie en veertich vadem enz.

Deze en dergelijke kleine afwijkingen maken het voor mij kwestieus, of inderdaad beide journalen uit precies dezelfde bron voortkomen. Voor onze kennis van de reis zelf is dat niet van overwegend belang. Maar bij de beantwoording van de vraag of de eerste bewering van Wichmann juist is, of inderdaad het journaal van 1618 door de O. I. C. of altans door toedoen van de O. I. C. moet zijn uitgegeven, komt ook deze kwestie zeer in aanmerking. Hoe staat het nu met de waarschijnlikheid van de medeplichtigheid der O. I. C. in de uitgave van het journaal Schouten?

De voorrede van dit journaal zegt:,,Wat haar voorder ende op haer gantsche reyse wedervaren is, is int volghende waerachtelyck gesteldt, uyt den schriften ende mondelinghe vertellinghen, die 't selve ghesien ende ervaren hebben, en die op deselve reyse van de minste so van aensien als bedieninghe niet en syn gheweest”.

Dat lijkt dus niet op een uitgave naar min of meer officiële bescheiden. Maar, natuurlik, die woorden kunnen een opzettelik bedriegelike voorstelling geven. Intussen komt die voorstelling wel overeen met wat ik zoëven opmerkte aangaande de afwijkingen in de tekst van dit journaal van het ongetwijfeld naar de officiële gegevens bewerkte verhaal in de Spiegel.

Maar indien de O. I. C. de hand in de uitgave van het journaal Schouten heeft gehad, met welk doel heeft ze dat dan gedaan? Met een polemies doel? Zo ja, dan zal zij hebben moeten overwegen, dat, aangezien het reisverhaal toch wel uitgegeven zou worden, het dan maar het beste was het onder haar auspiciën te doen plaats vinden. En wel, dunkt me, vooreerst dan toch zeker, om de betekenis van de nieuw gevonden weg zo veel mogelik

1) Met de Spiegel duid ik in het volgende de uitgave van de Australiese compagnie aan, niet de uitgave van Spilbergen.

« PrécédentContinuer »