Images de page
PDF
ePub

ken met den keizer een zeer belangrijke aanwinst voor onze litteratuur, die over dit tijdvak verrassend arm is; het is te hopen, dat spoedig een volledige uitgave van de litteraire nalatenschap van Napoleon III moge volgen.

[ocr errors]

De indruk, die wij uit de gedenkschriften krijgen, is zoowel voor Eugénie als voor Napoleon, niet ongunstig. De tijd is voorbij, dat we den keizer bezien door den bril van Victor Hugo, die,,den misdadiger van December 1851" vervolgde met grimmigen haat. Voor het conflict met Pruisen in 1871 zal na Bismarcks,,Gedanken" in de gedenkschriften wordt nergens hiernaar verwezen — en na het vele wat over de Emser dépêche gepubliceerd is, wel niemand hem meer aansprakelijk stellen, tenzij wegens het feit, dat hij niet heeft kunnen inroeien tegen den stroom der publieke opinie. Van den doortrapt sluwen politicus, dien men vroeger aansprakelijk stelde voor zooveel onheil, blijft hier niet veel over; eerder zien we in hem een man, die, in politieken zin, geneigd was te leven maar ook te laten leven, die wat voelde voor het denkbeeld de volken de plaats te gunnen, die hun toekwam en die niet alleen de ontwikkeling der Italiaansche, maar ook die der Duitsche eenheid met een welwillend oog heeft beschouwd. Een man met goede bedoelingen, maar eenigszins naïef en niet scherp doordenkend over de gevolgen van zijn daden en niet alle combinaties overwegend, die daaruit konden voortkomen. Een dergelijk man kon successen behalen, zoolang hij stond tegenover mannen van gelijke of mindere kracht; hij moest het afleggen tegenover genieën als Cavour en Bismarck, tegenover wier Realpolitiek hij allerminst opgewassen was. Tragisch is vooral 's keizers positie tegenover Bismarck, die in deze memoires wordt aangeduid als een soort demon van bovenmenschelijk vermogen. En zoodra de tegenslagen in het buitenland volgen, stijgt het verzet in het binnenland, waarover hier trouwens, evenals over de economische verhoudingen, verrassend weinig wordt gezegd. En dan wreekt zich vooral, dat deze Napoleon op zeer bedenkelijke wijze de macht heeft weten te verkrijgen; de herinneringen aan 1851 vervolgen hem; zijn politiek systeem brokkelt af, terwijl tegelijkertijd zijn weerstandsvermogen door ziekte verzwakt, en zoo was, ook zonder de botsing van 1870, te voorzien, dat het keizerschap geen toekomst zou hebben. Toch is het verkeerd, zonder meer op deze misslagen een afkeurend oordeel te baseeren. Er valt van het bestuur van Napoleon III veel goeds en veel kwaads te zeggen; een onbevangen onderzoek zal moeten uitmaken naar welke zijde de schaal doorslaat en een uitgave als de hier besprokene, al hadden we deze in verschillend opzicht anders gewenscht, biedt voor dit doel gegevens aan, welker beteekenis niet moet worden onderschat.

DE B.

De blauwe Maandag. Prof. Dr. Karl Kohne. Studien zur Geschichte des blauen Montags. Zeitschrift für Sozialwissenschaft, Neue Folge XI Jahrgang. 5, 6. 1920. S. 268-287.

De,,blauwe maandag", die onder deze of verwante namen in alle landen van Europa, sinds onheuchlike tijden voorkomt als een geoorloofde of onwettige vrije dag, heeft reeds velen tot onderwerp vani hun studie gediend. In bovengenoemd artikel verzamelt Prof. Koehne zeer vele gegevens omtrent de chronologie en de verbreidheid van dit verschijnsel en geeft tevens een overzicht van de verschillende theorieën omtrent het ontstaan van deze halve feestdag van de handwerker, terwijl hij reeds in dit eerste deel een enkel, maar niet heel belangrijk eigen gezichtspunt naar voren brengt. Van de oudere theorieën verwerpt hij die, welke de naam en het verschijnsel zelf verklaart uit de blauwe versiering van de kerk op vastendagen na enkele Zondagen. Een vrije dag in plaats van de Zondag kan alleen geaccepteerd worden voor de schoenlappers (opmerkelik is wel, dat speciaal in dit bedrijf de blauwe maandag zeer verbreid is) en onwaarschijnlik voor het gehele verschijnsel is de ,,Katzenjammertheorie", maar geheel te verwerpen is ze niet. Prof. Koehne hecht de meeste waarde aan de verklaringen, die het niet-arbeiden op Maandag terugvoeren op de gewoonte, om op die dag de gilde- en andere verenigingsvergaderingen te houden en om te baden. Inderdaad is 't merkwaardig hoevele stedelike keuren de eerste dag der week als vergaderingsdag aanwezen, terwijl vele malen den knechts speciaal werd toegestaan vrijaf te nemen om een bad. Ten slotte wijst Koehne op het feit, dat Maandag vaak de ,,Wandertag" was en anderzijds in 't bijgeloof als ongeluksdag stond aangeschreven. Zo zullen vele omstandigheden deze vrije dag hebben doen ontstaan.

E. v. G.

EEN MODERN PANSLAVISME

DOOR

DR. N. VAN WIJK.

Professor Léger heeft gedurende zijn lange leven veel geschreven, speciaal over de Slaviese volken, hun historie, hun taal en letterkunde. Hoofdzakelik is dit een populariseringsarbeid, getuigend van een brede kennis en telkens de rijke levenservaring des auteurs tonend, overigens gemakkelik te lezen en soms niet vrij van oppervlakkigheid. Deze qualifikatie is ook op het tans te bespreken boek van toepassing. 1) Het bevat een overzicht over de Slaviese volken en een chronologies relaas van allerlei symptomen van Slavies en panslavisties voelen. Hierbij gaat de schrijver eklekties te werk, het boek is sterk gestileerd naar de grondgedachte, die er aan ten grondslag ligt en die op pag. 106 aldus wordt uitgedrukt: „Ce qu'il nous faut c'est une vaste fédération slave, appuyée d'un côté sur la France, de l'autre sur la Russie." In het laatste hoofdstuk,,,L'organisation du panslavisme", wordt een soort toekomstbeeld van de Slaviese wereld geschetst, in sommige punten, bijvoorbeeld wat het Zuidslaviese (Servo-Kroato-Sloveense) rijk en de Tsjechoslovaakse republiek betreft, sterk gelijkend op wat sedert dien tot realiteit geworden is, doch als geheel een treffend voorbeeld van een theoretiese constructie, die buiten het werkelike leven staat. Wat zegt men bijvoorbeeld van de volgende passage:,,Nous n'oublions pas qu'il s'agit ici de constituer la race slave non seulement pour elle-même, mais aussi contre l'Allemagne. Il est donc indispensable que la Pologne nouvelle possède tout le cours de la Vistule qui assure ses débouchés économiques dans la mer Baltique. Cette domination de la Vistule entraînera la domination de la Prusse orientale, y compris Koenigsberg...... Quant aux Allemands de la province, s'ils ne veulent pas retourner dans la mère patrie, dont ils sont sortis naguère, il suffira de leur appliquer, dans toute leur rigueur, les règlements de l'administration prussienne

1) Louis Léger, Le Panslavisme et l'Intérêt français. Paris, E. Flammarion, 1917. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

13

en Poznanie. Ils auront à se poloniser ou à s'exiler." M.a.w. de opvoedende arbeid, door de Polen aan hun Duitse onderdanen te verrichten, moet bestaan in een onderdrukking zonder transigeren; anderzijds echter verwacht de schrijver, dat de Slaviese volken hun onderlinge betrekkingen zullen opbouwen,,sur la base du respect mutuel, de l'amitié fraternelle des nations." Hoe stelt Léger zich de mentaliteit der Polen dan eigenlik voor? En wanneer wij zien, hoe de Pruisiese methoden in Posen het nationaliteitsgevoel der Polen versterkt hebben en hun tegenstand tegen de onderdrukkers georganiseerd, zou hij dan heus verwachten, dat de Duitsers, op hun beurt onderdrukt, zich gedwee tot Polen zouden laten maken, inzoverre zij niet uitwijken naar het overbevolkte Duitsland?

Intussen moeten wij niet vergeten, dat Léger's boek in 1917 verschenen is. Rusland was nog geen bolshewistiese republiek, en de oorlog was nog in volle gang. Fantaseren over het toekomstige Europa was aan de orde van de dag, zonder dat, gelijk nu, de feiten dergelijke luchtkastelen deden ineenstorten. Dat neemt echter niet weg, dat een geleerde van Léger's naam, uit eigen ervaring OostEuropa goed kennende, zich op een reëlere bodem had moeten plaatsen. Soms doet hij dat wel, zo bijvoorbeeld op blz. 249, waar hij op enige feiten wijst, die aantonen, dat de Slaven te weinig de kunst verstaan van,,se rendre mutuellement justice dans un sentiment d'équité et de fraternité. Hélas, ils oublient toujours que les Allemands sont à leur porte, ou chez eux, prêts à profiter de leurs discordes pour les subjuguer d'abord et les anéantir ensuite." Doch ook dergelijke passages leggen getuigenis af van een naïeve opvatting van de natuur van mensen en volken, die wortelt in romantiek en niet in realisme. Reeds Havlicek stond in zijn artikels over,,Slaaf en Tsjech" in het jaar 1846 op een veel reëlere basis dan professor Léger tans.

Intussen is de wereldoorlog geëindigd, de Oostenrijks-Hongaarse monarchie is ondergegaan en nieuwe staten zijn ontstaan. En van een politiek panslavisme, zoals Léger zich dat in 1917 voorstelde, is weinig te merken.

Rusland is geïsoleerd en gedesorganiseerd, zijn regering huldigt de leus van een internationale wereldkultuur, doch de vorm, waaronder zij zich deze voorstelt, en de weg, die zij tot bereiking er van aanwijst, hebben haar isolement versterkt. Wanneer het kontakt met midden- en west-Europa intensiever wordt, zal Rusland wel geen leidende rol kunnen spelen. Polen heeft reeds een nieuwe oorlog achter de rug; het heeft tans met Rusland een ogenschijnlik zeer

voordelige vrede gesloten; maar in zijn eigen rijk heeft het de nationaliteitenkwestie nog niet opgelost, en zolang tussen de verschillende bevolkingselementen de,,amitié fraternelle" nog zo gering is, zou de grote omvang van de staat wel eens meer een nadeel dan een voordeel kunnen zijn. Bovendien werkt de hoge toon der nationalistiese pers er niet toe mede om een gezonde bodem te scheppen voor een toekomstige vreedzame samenwerking met Tsjechen en Russen. De Tsjechoslovaken zijn zo gelukkig, een wijs man als Masaryk als president te hebben; aan hem, bijgestaan door onder zijn invloed opgegroeide jongere krachten, is het te danken, dat de Tsjechoslovaakse republiek de moeilikheden der eerste jaren vrij goed te boven gekomen is. Maar toch zijn ook tans de nog op te lossen problemen van binnenlandse organisatie zo groot, dat zij geen algemene Slaven-politiek zouden gedogen. Voordat de Tsjechen en Slovaken daartoe kunnen overgaan, moeten zij eerst zelf tot een harmonieser geheel samengroeien dan zij tans vormen; ik houd dat voor niet onmogelik en ook voor zeer gewenst zowel voor Bohemen en Moravië als voor Slovakije, maar een nieuwe generatie moet zijn opgegroeid, voordat dit naastliggende doel bereikt is. Evenzo heeft de Joegoslaviese staat als allereerste taak, de Serven, Kroaten en Slovenen, de Grieks-orthodoxen, de Katholieken en de Mohammedanen in zoverre tot één volk te maken, dat men algemeen de samenhorigheid voelt en dankbaar is, in één staat verenigd te zijn; ook hier heeft een geschiedenis van ettelike eeuwen de bevolkingselementen van elkaar vervreemd. En de Bulgaren, die tans de wrange vruchten plukken van hun verbond met de centralen, moeten trachten dragelike betrekkingen met hun oude vijanden de Serviërs aan te knopen; misschien zal hun dat wel gelukken, dan blijft echter de verhouding tot Griekenland nog een moeilik probleem.

Zo hebben de Slaviese staten elk met zijn eigen zaken te veel te doen dan dat van een politiek panslavisme sprake zou kunnen wezen. Maar anderzijds is geen enkel rijk geheel geïsoleerd en elk is aangewezen op een samenwerking met zijn buren. In Oost-Europa is dan ook reeds een,,Kleine Entente" ontstaan, die voorlopig Tsjechoslovakije, Roemenië en Joegoslavië omvat en dus uit twee in hoofdzaak Slaviese en èèn niet-Slavies rijk bestaat. Een gezonde zin voor de realiteit heeft deze nieuwe statenbond in het leven geroepen, en zo blijkt het, dat de eisen van de tijdsomstandigheden in een geheel andere richting wijzen dan de romantiese idealen van panslavisme. Ten dele is de Kleine Entente zeker het gevolg van de averechtse begrippen betreffende Oost-Europese toestanden, die in de grote

« PrécédentContinuer »