Images de page
PDF
ePub

rijken van West-Europa geen zeldzaamheid zijn. Professor Léger zou de Slaviese volken bij elkaar willen brengen, doch waarom? Omdat hij Duitsland als een gevaar voor de overige wereld en meer in het biezonder voor Frankrijk beschouwt; niet alleen voor hun eigen belangen, doch ook voor die van Frankrijk moeten de Slaven opkomen. Zelfs wordt niet in de eerste plaats naar hun eigen meest urgente behoeften gevraagd. Een dgl. egocentriese beschouwingswijze komt in allerlei gedaante heel veel voor; niet altijd is daarbij enige kwade bedoeling in het spel, ook bij Léger is dat zeker niet het geval. Wel neen, wie tot een groot volk behoort, komt heel licht er toe, met een zekere nonchalance de kleinere naties te beschouwen en, wanneer de belangen elkaar kruisen, met die van de kleinere broeders eerst in de tweede plaats rekening te houden. Dat dezen zich door zulk een behandeling bedreigd voelen en begrijpen, in de eerste plaats op onderlinge solidariteit aangewezen te zijn, spreekt vanzelf. Met grote heren is het kwaad kersen eten! Zo is het heel begrijpelik, nu in centraal- en oost-Europa het aantal kleine staten belangrijk vermeerderd is, dat deze vooral onderling kontakt zoeken en het is niet onmogelik, dat zij ook op de vriendschap van verder afgelegen kleine volken meer gesteld zullen zijn dan op die van de grote wereldrijken.

Zo is hetgeen men veelal rasgemeenschap noemt, niet het enige, zelfs niet het eerste wat de volken tot elkander voert. Overigens is ,,rasgemeenschap" een weinig scherpomlijnd begrip. Wat bedoelen wij, wanneer wij Russen, Bulgaren, Slovaken enz. Slaven noemen? In de eerste plaats: dat zij onderling verwante talen spreken, die op één gemeenschappelike grondtaal, de Slaviese, teruggaan. Deze taalverwantschap bewijst echter nog geen nauwe verwantschap naar den bloede. Wel spreekt het vanzelf, dat elk van de tegenwoordige Slaviese volken een zeker percentage Slavies bloed bezit, geërfd van dat Slaviese grondvolk, dat vóór twee of drieduizend jaar de gemeenschappelike grondtaal sprak, doch overal heeft zich dat bloed met ander bloed gemengd, in de ene streek met Fins, elders met Thracies en Aziaties, elders met Germaans. Verder onderging elke natie de invloeden van klimaat en levenswijze. Zodoende bleef er in vele streken weinig van het Slaviese type dat slechts zeer bij benadering te kennen is — en van de oude Slaviese volksaard over. Hoe was deze? Waarschijnlik enigszins passief, mogelik zelfs indolent, met weinig zin voor orde, in 't algemeen vreedzaam, maar, wanneer geïrriteerd, tot grote energie en tot grote ruwheid in staat. Het is merkwaardig, hoezeer ons de beschrijvingen, die Byzantijnse

[ocr errors]

schrijvers van de oude Slaven hebben gegeven 1), herinneren aan de tegenwoordige Russen. In de 19de eeuw hebben Tsjechiese, Poolse en Russiese bewonderaars van het Slavendom vooral de nadruk gevestigd op de deugden der oude Slaven, hun vreedzaamheid en hun zin voor humaniteit; Masaryk heeft in zijn boek,,De Tsjechiese kwestie" deze idealiserende beoordeling van de Slaviese natuur tot bescheidener afmetingen teruggebracht, maar een zekere zachtheid van aard die haar goede en haar slechte zijden heeft konstateert ook hij, niet alleen voor Russen, doch ook voor Polen en Tsjechen. Ik zou niet durven beweren, dat deze zachte aard een eigenschap van alle Slaviese volken in tegenstelling tot de andere naties van OostEuropa is. Hoe dat zij, in allerlei opzichten zijn de verschillen tussen de afzonderlike Slaviese naties, ook tussen Tsjechen en Polen en Russen, zeer belangrijk. Men lette bijvoorbeeld eens op het Russiese en het Tsjechiese,,realisme". Beide konstruëren de toekomstwereld op verstand en wetenschap, maar de Rus, hij hete Pisarew of Leo Tolstoj of Lenin, kiest zijn baan zo, alsof de wereld een onbeschreven lei was, waarop hij zich naar de door hem gewenste richting vrij kan bewegen, zonder met vroeger schrift of vroegere tekeningen in aanraking te komen, -het Tsjechiese realisme, dat zich vastknoopt aan de naam Masaryk, begint met zo nauwkeurig mogelik het bestaande te bestuderen, teneinde zo volledig mogelik de ontwikkelingsmogelikheden te overzien. Het woord realisme komt van 't Latijnse woord res 'ding'; ons uitgangspunt zijn,,dingen", geen fantasieën, zegt de Tsjechiese realist, de Russiese echter redeneert gans anders: hetgeen de domme mensen voor dingen gewoon zijn te houden, dat is inderdaad niets; weg er mee! De ware dingen zullen wij realisten scheppen. Zo is het Russiese realisme een nihilisme; en tot zekere hoogte is het merendeel van de Russen nihilisties, - in scherpe tegenstelling tot de Tsjechen.

Er bestaan zeer zeker tussen de verschillende Slaviese volken treffende overeenkomsten; deze vinden echter niet alleen in het Oudslaviese volkskarakter hun verklaring. Zo herinnert mij het demokratiese voelen der Tsjechen sterk aan dat der Bulgaren; dit moet altans ten dele een gevolg hiervan zijn, dat bij beide volken in de loop der eeuwen de aristokratie verdwenen is: uitgestorven of gedenationaliseerd; wat de Turken in Bulgarije hebben bewerkt, dat deed in Bohemen de overwinnaar van de Witte Berg. Zo kwamen

1) Een groot aantal citaten komt o. a. in Müllenhoff's Deutsche Altertumskunde voor

in de nieuwe tijd beide volken uit een langdurige periode van sluimering tevoorschijn als betrekkelik homogene naties, in tegenstelling tot de Polen, bij welke een, ten dele konservatieve, adel nog een belangrijke rol speelt. Zo scheidt veelal een eigenaardigheid, die een paar Slaviese volken tot elkaar doet naderen, hen van andere Slaven. De tegenstelling tot de Polen wordt in de ogen van vele Tsjechen nog te scherper, daar zij de verhouding van de Poolse heer tot de Ukraïense boer in Oost-Galicië met die tussen de in Oostenrijk geprivilegeerde Duitser en de verongelijkte Tsjech vergelijken.

Zo toont ons de Slaviese wereld evenzeer als bijvoorbeeld de Germaanse of Romaanse een gecompliceerd samenstel van deels parallel lopende, deels elkaar kruisende neigingen en belangen. Hoe de ontwikkeling in de toekomst zal verlopen, dat hangt meer van de reële belangen en het verstand van elk volk afzonderlik af dan van ras- of taalgemeenschap. En wij moeten er ons voor hoeden om op grond van een romanties panslavisme de problemen minder ingewikkeld te zien dan zij werkelik zijn. En wie, als professor Léger, de Slaviese volken liefheeft, die tone dat, door hun ontwikkelingsmogelikheden te bezien geheel los van de belangen der eigen natie; anders komt men er gemakkelik toe ze aan deze ondergeschikt te maken, m.a.w. een nationalisties-baatzuchtige politiek voor te staan. De wereldoorlog heeft de kwade gevolgen daarvan getoond, en de mannen van wetenschap zijn de eersten, die tans de denkgewoonten van het verleden aan een revisie moeten onderwerpen.

RECENTE GEGEVENS OMTRENT DE 16e EEUWSE

KOOPMAN

DOOR

DR. H. A. ENNO VAN GELDER.

I.

Mr. J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper Handelshuis te Lissabon, 1572—1594; handelscorrespondentie, rekeningen en bescheiden, Zwolle 1904.

Dr. H. E. van Gelder, Scheepsrekeningen van enkele der
vroegste Guinea-vaarten; Econ. Hist. Jaarboek, II,
's Gravenhage 1916; blz. 239-257.

Idem, Zestiende-eeuwsche vrachtvaartbescheiden, Econ.
Hist. Jaarboek III, 1917; blz. 124-290.

Idem, Żestiende-eeuwsche koopmansbrieven, Econ. Hist.
Jaarb. V, 1919; blz. 136-191.

Dr. W. S. Unger, Het handelsboek van Eustace Caigniart,
wijnhandelaar te Middelburg, 1541-1562; Amsterdam, z.j.

Omtrent handel en nijverheid in Middeleeuwen en 17e eeuw hebben wij tegenwoordig reeds een tamelik omvangrijke litteratuur, die ons van allerlei omtrent de uit- en invoer, de methoden van handeldrijven enz. vertelt. Van de economiese geschiedenis der tussenliggende periode weten we al heel weinig af en nog minder van de sociale verhoudingen. Toch zijn deze in de 16e eeuw voor onze geschiedenis van buitengewoon belang. Is het niet de tijd der Kerkhervorming, van de opstand tegen Spanje, van de wording der Republiek? Willen wij deze geweldige gebeurtenissen werkelik begrijpen, dan zal bestudering van de economies-sociale geschiedenis met kracht moeten worden begonnen, of na het ampele begin, flink worden voortgezet. Een zeer gewichtige rol in die geschiedenis bekleedt dan zeker de groot-koopman. Deze immers is het nieuwe element in onze maatschappelike verhoudingen van deze periode. In de 17e eeuw is hij de heerser in het maatschappelijk en politiek leven geworden, in het algemeen in positie en werkwijze gelijk aan zijn moderne nakomeling, moge dan zijn gebied en zijn wijze van boekhouding enz. nog veel verschillen. De ontwikkeling van dit tiepe,

dat in de Middeleeuwen onbekend is, valt in de 16e eeuw. Hoe is dit geschied? Het ligt alles, althans voor de Noordelike Nederlanden nog grotendeels in 't duister. Pirenne constateert in Vlaanderen en Brabant reeds vele symptomen van het groeiende kapitalisme. 1) Is dit ook in ons land het geval, en wanneer vertonen zich die voor 't eerst? Het is nog vrijwel een open vraag. En dit is niet 't enige duistere punt, heel het leven en zijn van deze vaders van onze handelsbloei is ons nog bijna onbekend.

Daarom is het van buitengemeen belang, dat in de laatste jaren een aantal bronnen zijn gepubliceerd, die ons die koopman van zeer nabij doen kennen, n.l. in de door hem eigenhandig geschreven brieven en koopmansboeken. Het omvangrijkste werk van dien aard, van Mr. Nanninga Uitterdijk, is reeds een 16 jaar oud, de andere hierboven genoemde werken zijn van veel jonger datum en zij vullen het andere prachtig aan: wat in het boek over de firma CunertorfSnel slechts voor een individu was te constateren, wordt door deze latere publicaties kennis van de soort, zij het dan ook, dat het nog steeds gevaarlik blijft uit drie exemplaren algemene kenmerken af te leiden. Wanneer wij echter andere gegevens met deze vergelijken, dan zal spoedig blijken, dat de drie hier behandelde handelshuizen juist als tiepen van de doorsnee-koopman van de laatste helft der 16e eeuw (of liever met 't oog op de derde, van de nieuwopkomende klasse) gelden mogen, meer dan de zeer grote kooplui uit deze periode, als De Moucheron en Lemaire, aan wie reeds een biografie gewijd werd. Daarom meende ik goed te doen met de gegevens, die over hen in de genoemde werken worden verstrekt, te verzamelen en te rangschikken, als grondslag voor verdere studie. Niet om daarmee een afgerond beeld van de gehele klasse te tekenen.

De correspondentie en de rekeningen, die door Mr. Nanninga Uitterdijk werden gepubliceerd uit het Kamper Archief, betreffen het handelshuis van Gaspar Cunertorf en Hans Snel te Lissabon. De eerste is een afstammeling van een patricies geslacht uit Kampen, die reeds te Lissabon woont en er een gevestigde zaak bezit, als hij de eerste hier uitgegeven brief schrijft (1572). Hij blijkt nog vele relaties te Kampen en elders in de Nederlanden te hebben 1) en drijft een drukke handel van Lissabon op Antwerpen, Amsterdam en Danzig. Hij betrekt vele waren uit Indië, maar of hij dit zelf deed

1) Pirenne, Histoire de Belgique III2. p. 276.

2) Hij heeft o. a. 5 jaar in Amsterdam gewoond voordat hij in Lissabon ging handelen; Nann. Uitt. p. 235.

« PrécédentContinuer »