Images de page
PDF
ePub

Alle voorstellingen, die verband schijnen te brengen met een vereering der hemellichamen en de hier bedoelde teekeningen. Bij een der figuren denkt Grey aan de beschrijving van Ezechiel 23: 14 en 15, waar gesproken wordt van de Chaldeeuwsche wandschilderingen.1) Als hij echter op zekere overeenkomst doelt, moet zij zeer ver af liggen, schoon de eigenaardige en kleurige hoofdversiering van de beelden in de Glenelg-spelonk begrijpelijk maakt, dat Grey dacht aan de,,overvloedig geverfde hoeden" van genoemde schriftuurplaats. Merkwaardig is ook, dat de roode kleur zoowel bij Ezechiel's beschrijving als van Grey's teekeningen in Australië wordt gemeld. Ook elders spreekt Ezechiël 2) van,,alle beeltenis van kruipende dieren en verfoeielijke beesten, en van alle drekgoden van het huis Israëls, geheel rondom aan den wand gemaald" aan een verborgen plaats in den tempel. Het is niet onmogelijk, dat de Chaldeeuwsche en Australische teekeningen het motief ontleenen aan voorstellingen, die wortelen in een cultus van zon, maan en sterren, die blijkens de vergelijking van de mythologie der volkeren algemeen moet zijn geweest.

De stralenkrans om het hoofd van de figuren van den Glenelg versterken het vermoeden, dat zij met zulk een cultus saamhangen, niet weinig. Indien dit juist is, bewijzen de figuren van menschen en dieren, die in de rotsteekeningen en reliefs steeds worden aangetroffen, dat in het bewustzijn, waaruit de sterrendienst opkwam, ook de mensch- en diervereering wortelde. De astrologie der oudheid legt dan ook verband tusschen den sterrenhemel en het leven der stervelingen, zooals ook de benaming der sterren, men denke slechts aan den zodiak, er op wijst, dat het totemisme in deze gedachtenwereld is gegrond. De verschillende vormen van idolatrie zijn trouwens onverklaarbaar zonder een zekere ,,einheitliche" conceptie des levens, het bewustzijn, dat alle leven voortkomt uit één bron.

Deze intuïtie leeft ook in alle mythologie en wel zoo, dat het leven grond en oorsprong heeft in een supranatureele macht, een hoogste wezen. En niet alleen bij den primitieven mensch doet deze intuïtie haar centralen invloed gelden op het bewustzijnsleven, ook de geschiedenis der wijsbegeerte openbaart haar domineerende werking in het denken en schenkt een blik op de worsteling van het intellect om de godsidee voort te brengen, waaraan het niet ontkomt

1) 1. 1. p. 215.

2) c. 8. 10.

Tijdschrift voor GeschiedENIS.

166

bij den bouw van een wereldbeschouwing. 1) De natuurmensch heeft het ideëele niet gegrepen, doch in alle dingen hetzelfde leven ziende, dat in eigen boezem werkt, speurt hij alom een spiritueele realiteit en in onderwerping aan de intuïtie der godheid verschijnt de gansche wereld der verschijnselen voor zijn bewustzijn als manifestatie van supranatureele macht. Hierin weerspiegelt een wezenlijke trek der religie, doch waar de relatie met den God der religie gebroken ligt, treedt het symbool in Zijn plaats. De apotheose der natuur wijst op zulk een religieus defect. Zij ving aan met de vergoding der hemellichamen. Op zich zelf genomen kan dat niet bevreemden. De rijzende zon, die de nevelen van den geheimvollen nacht verslaat, haar glanzende luister en stralende warmte, welke leven en licht brengen op de donkere aarde, moest door haar machtige kosmische werking als draagster van goddelijke majesteit worden beschouwd. 't Overig gesternte deelde in haar eer, maar brak in zijn verscheidenheid tevens de eenheid in het intuïtief monistisch religieus bewustzijn. Onder de gestalte van man en vrouw werden zon en maan als goden vereerd, terwijl de phantasie de sterren maakte tot hun kinderen.

Deze apotheose drong den God der religie op den achtergrond als een verbleekenden hoofdgod, wiens scheppende kracht werd overgedragen op het creatuurlijke. De Wellington-stam en de Narrinyeri verhalen van hun god Baiamai, dat hij woont op een eiland in het verre Oosten. Hij is de schepper der dingen. Andere schenken deze rol aan zijn zoon Burambin, die met liederen en dansen bijzonder in Februari wordt gediend. 2) Die woonplaats in het Oosten en het voorjaarsfeest zijn onbetwistbare kenmerken van den zonnegod.

Het kon ook niet anders of de vereering van het gesternte moest een rijken gedachtenbouw voortbrengen. Immers de loop der hemellichamen, het kosmisch verband met de aarde en de physische uitwerking op onze planeet determineeren het leven van den mensch voor een belangrijk deel. Wisseling van dag en nacht, opvolging der jaargetijden, indeeling van den tijd, velerlei natuurverschijnselen, eb en vloed en welke relatiën ook, werden terecht of ten onrechte met de ordeningen des hemels in verband gebracht en uit de mysterieuse diepte der onwetendheid doemden geestelijke machten als een leger van goden, heroën en nymphen op. In dit proces, waarin het religieus grondgevoel en de drang der wijsbegeerte werkzaam waren, kon het sexueele niet anders dan grooten invloed uitoefenen, krachtens

1) Vgl. mijn: Spinoza en de Geref. Theologie zijner dagen. Utrecht 1919. Diss. Inleiding.

2) Ratzel, a. a. O. II. S. 88.

het nauw verband met het mysterie des levens. Dit moment spreekt zich reeds uit in de gestalten, waaronder zon en maan werden vereerd en wordt in betreffende mythen tot in het obscoene voorgesteld.1) Den afschuwelijken phallusdienst en de daarmede saamhangende practijken, waarin zich een ontaarding der religie openbaart, zullen wij den lezer gaarne besparen.

Ofschoon bij den primitieve de grenzen tusschen het geestelijke en stoffelijke niet scherp getrokken zijn, lijkt het ons niet onwaarschijnlijk, dat naast de kosmogonische, meer het physische benaderende ontwikkeling een psychische lijn loopt door de dierenvereering. Het spiritueele vertoont ook bij den primitieve de neiging tot het abstracte. Wel treedt het spiritueele meestal op in het zinnelijke en wordt de voorstelling geketend door de associatie aan het waarneembare, doch er is toch een zekere scheiding in de idee der onsterfelijkheid en het voortbestaan der zielen. Gedachten aan zielsverhuizing en mededeeling van geestelijke krachten konden anders niet worden. verklaard. Droomgezichten hebben ongetwijfeld een belangrijk aandeel in de geschiedenis van deze voorstellingen en wellicht is ook de schaduw voor den primitieve een mysterie geweest, dat daarbij werd betrokken. In Amerika heeft men èèn woord voor licht, geest en leven. Op de relatie van de sterren en het,,jenseitige" zieleleven wezen wij reeds. De benoeming der sterren naar de fauna kan niet los zijn van het totemisme. Het zijn alle rudimenten van een levensbeschouwing, die voortleeft in de vereering der dieren, welke in stand gehouden wordt door het practisch belang in de sociale verhoudingen. Wereld- en levensbeschouwing vertoonen derhalve een degeneratieve ontwikkeling der religie.

Wij willen op de religions-philosophische zijde van het vraagstuk thans niet verder ingaan. Het zal echter duidelijk zijn, waarom wij de vraag hebben gesteld of wel de symbolieke kunstvoortbrengselen der primitieven q. t. primitieve kunst zijn. Het Polynesisch voorbeeld van Dr. Hjalmar Stolpe herinnert zonder twijfel aan een zonnegod of maangodin. Een eigenaardig licht op dien ouden cultus werpt ook de vondst bij Brünn (1891). 2) Bij de skeletdeelen van een diluvialen mensch aldaar opgegraven, werd ook een idool uit ivoor gevonden, dat zuiver overeenkomt met het beeld van dien mensch, benevens een aantal steenen en beenen schijfjes. Prof. Schaaffhausen

1) Ratzel. a. a. O. II. S. 87.

2) Vgl. Prof. Alex Makowsky. Der diluviale Mensch im Löss von Brünn. Mitth. d. Anthr. Gesellsch. Im Wien. XXII. 1892. S. 79.

houdt deze voor religieuse symbolen, als beelden van den zonneschijf.') Ook voor de aanwending van de roode kleur, waarop wij meermalen hebben gewezen, is het niet zonder belang, dat de genoemde skeletdeelen volgens Prof. Makowsky opzettelijk moeten zijn rood gekleurd. Hij verwijst tevens naar meerdere voorbeelden uit prae-historischen tijd. Deze feiten doen denken aan een associatie van de kleur des bloeds als het symbool des levens en den purperen gloed van opgaande zon, die het levensmysterie droeg. Het idool van dezen diluvialen zonaanbidder bevestigt de mythologie, die de zon onder de gestalte van een man vereert. De mensch beschouwt zich als een zoon van de zon. Wat de primitieve kunst betreft, kunnen wij dus aannemen, dat zij als vertolking van de primitieve voorstellingswereld, gericht werd op de objecten van primitieven cultus. Haar symboliek is teekening van spiritueele relaties, die ons in bijzonderheden onbekend zijn, doch in zooverre zij betrekking hadden op de levensverhoudingen, van direct practische waarde zijn geweest. Wij volstaan er mede om in dit verband nog een voorbeeld te noemen, dat de instandhouding en de sociale kracht van het totemisme bewijst.

Taplin deelt de emblemen van 18 familiegroepen mede onder de Narrinyeri in Zuid-Australië, die teruggaan op totems. De eisch der exogamie behoeft slechts genoemd, om te verstaan voor welke moei-` lijkheden een Australische jongeling komt, die een huwelijk wenscht te sluiten. Een spoor van bloedverwantschap verbiedt reeds het huwelijk en geen zede wordt heiliger gehouden dan deze. 2) Overtreding wordt niet zelden met den dood gestraft. Alleen religieuse autoriteit kan dit tabu in stand houden. De symboliek wordt in haar dienst gesteld.

Komen wij derhalve na al het voorafgaande tot het besluit dat de kunst der modern-primitieven zeker niet in al haar openbaringsvormen primitieve kunst kan zijn, het kan niet twijfelachtig wezen, of haar ontstaan hangt onmiddellijk samen met de religieuse wereld van voorstellingen. De geheele sfeer van geestelijk leven, waarin de primitieve mensch verkeert en waaruit de kunstdrang opkwam, laat geen ruimte voor een andere verklaring. Overal verschijnt de kunst in relatie met de apotheose der natuur en dit werpt licht op de wording van het aesthetisch oordeel. De grondgedachte daarin werkzaam is inderdaad zuiver religieus. Zij werd geboren uit de intuïtie,

1) Zie art. Prof. Makowsky.
2) Ratzel. a. a. O. II. S. 62 ff.

die het goddelijke in alle dingen aanschouwt, doch zij lijdt aan het defect, dat alle dingen met het goddelijke identificeert. Op dat defect is de primitieve kunst gebouwd.

Het goddelijke of als god gedachte is het schoon, dat de primitieve kunstenaar uitbeeldt. Dat schoon zetelt in de natuurobjecten. Deze komen zijn zinnelijkheid te hulp. Doch ook deze kunst staat bij den primitieve in relatie met een intelligibele wereld van het goddelijke, die hij zich vormt naar animistisch model. De kunst is in den grond een psychisch factum. Heel de primitieve gedachtenbouw kan evenzeer als de wijsbegeerte worden beschouwd in het licht van de kunst. Het kunstobject krijgt zijn beteekenis van uit het psychische. Het kunstwerk wordt volmaakter naarmate het zuiverder vertolkt wat in de voorstelling van den kunstenaar leeft. Die vertolking moet bij den primitieve zeer onvolkomen zijn geweest. Een opgerichte steen is wellicht het begin der sculptuur. De ruwe paal van Astarte en de Venus van Milo vertolken eenzelfde religieuse grondidee. Zij werden beide geboren uit de apotheose van de maan.

De ontwikkeling van de kunst is de ontwikkeling der idee. Het denkend bewustzijn naderde het ideëele en greep ook het goddelijke ideëel, waardoor ook het schoone werd verheven en de kunstdrang gelouterd. Hierdoor beantwoordt aan de degeneratie der religie een verheffing van de apotheose. Reeds in het totemisme werd dit proces waargenomen. Immers merkten wij op, hoe uit het degeneratief verschijnsel der dierenvereering door stamverbinding een ontwikkeling opwaarts ontstond, die niet alleen een hoogere cultuur bracht, maar den totemgod verhief tot nationaalgod. Dit idealisme deed het totemisme versterven. Bij de opkomst van de Grieksche wijsbegeerte spreekt dit nog veel sterker, wijl het ideëele den strijd welbewust aanbindt tegen het zinnelijke der volksreligie.

Hoezeer dit van invloed is geweest op de kunst, behoeft geen nader betoog. Bij den aanvang van ons onderwerp hebben wij reeds de aandacht gevestigd op het karakter van den Helleenschen geest, dat in kunst en philosophie zich verwant openbaart.

Toch is het wezen der primitieve kunst niet veranderd. Dezelfde oorzaak die het bewustzijn drong tot de vergoding der natuur, werkt in den denkenden geest op de apotheose der idee. Het religieus grondgevoel blijft de inspireerende kracht. Deze apotheose werpt een juist licht over de definitie van Lange, die de kunst beschouwt als een bewuste illusie. De vergoding der idee leidt tot het gevolg der vergoddelijking van den mensch. De kunst wordt Ersatz voor religie.

« PrécédentContinuer »