Images de page
PDF
ePub

Hiertegen dient gewaarschuwd. Ook de religie heeft een eigen wezen, dat wortelt in een spiritueele realiteit. Daarom kan zij nimmer worden bevredigd met een illusie. Zij heeft een eigen wereld van voorstellingen en slechts de gemeenschap met den God der religie schenkt den gezochten vrede. Die gemeenschap ontsluit voor het bewustzijn een wereld van het reëel schoone, gelouterd van het zinnelijke en verheven boven een illusoire idealiteit.

De miskenning van deze spiritueele realiteit en de geestelijke factoren, die in het proces van den mensch openbaar worden, kan slechts leiden tot een misleiding, die in den weg staat aan de harmonische ontplooiing van het leven en dit berooft van de hoogste cultuurkrachten en zedelijke idealen. Ook de kunst heeft zich voor die misleiding te wachten. De Grieksche kunst putte uit een heidensche idolatrie haar idealen, waarvan nog de scherven onze bewondering afdwingen, doch zij vermocht niet boven een eindelooze herhaling van afgoden uit te komen, wier doode oogen ons de leegte der ziel vertolken. In de hand van den Christen-kunstenaar, werd deze wereld van vormen bezield met nieuwe kracht van geloof en hoop, die de oude wereld niet had gekend.,,Die letzten Abendstrahlen der antiken Kunst mischen sich wie in den langen Sommertagen mit dem ersten Aufdämmern des Morgenroths einer neuen Zeit." 1) Schoon is de taak van den kunstenaar, die de machtige bezieling van zijn genie vindt in het licht van den Gekruiste en doet schijnen over de ingezonken cultuur. Ook de kunst heeft te wijzen op die geestelijke waarden, die door intellectualisme en stofvergoding te lang reeds tot schade der massa werden verzuimd. Slechts de inspireerende kracht der religie kan het ideaal-schoone teekenen als een prophetie van onvergankelijke heerlijkheid en vertolking van eeuwige realiteit.

1) Lübke. a. a. O. I. S. 11.

AHMED RAZĪ OVER DE OUDE RUSSEN

DOOR

DR. V. F. BÜCHNER.

In Schefer's uitgave van Mohammed Nerschachi's beschrijving van Buchara (Publications de l'école des langues orientales vivantes, IIIe Série, Vol. XIII) bevinden zich als aanhangsel onder meer eenige capita uit het werk van Ahmed Razī, getiteld Haft Iqlim. Daarbij is ook een artikel over de Russen, dat ik hieronder in vertaling mededeel. Voor zoover ik weet, is deze text nog niet vertaald: Schefer belooft in het voorbericht eene Fransche overzetting van deze stukken, maar, naar mijn weten tenminste, is die niet verschenen.

Hoewel het artikel niet veel nieuws brengt, geloof ik toch, dat eene vertaling haar nut kan hebben, al was het alleen, om het karakter van die compilatie aan te toonen, die ongeveer geheel op het artikel over de Russen bij Yaqūt (voornamelijk naar Ibn Fadhlān) berust. Dat neemt trouwens niet weg, dat er ook eenige zaken medegedeeld worden, die noch bij Yaqūt, noch bij Ibn Rustah (eene andere autoriteit voor de oude Russische toestanden) te vinden zijn, en die misschien op eene nog onbekende bron teruggaan. Tevens geeft een en ander een beeld van de,,versteening" der Mohammedaansche wetenschap na haren bloeitijd: immers Rāzī verhaalt in de zestiende eeuw, terwijl hij over een nog bestaand volk handelt, van toestanden, die in het begin der tiende eeuw behooren; eenvoudig, omdat hij zonder kritiek oudere berichten naschrijft.

Wat nu de persoon van Ahmed Razi (voluit Amin Ahmed Razī) aangaat, daarover is niet veel te vertelllen. Hij werd geboren te Rai; zijn vader was een ambtenaar onder de regeering van Tahmasp I den Sefevide (1524-1576). Hij had een familielid, die eene hooge positie aan het hof van den beroemden grootmogol Akbar bekleedde, en ook hij begaf zich naar Indië, en voltooide daar zijn werk Haft Iqlim (de zeven klimaten) 1), in 1593/4, gelijk uit een chronogram,

1) d. i.: zones.

dat de handschriften overleveren, blijkt. Dit werk is een soort van geographische encyclopaedie, in 't Perzisch geschreven, die ook voor de literatuurgeschiedenis van gewicht is, daar Rāzī ook de biographie der dichters en geleerden uit de landen, die hij beschrijft, behandelt.1) Ik laat nu eerst het artikel over de Russen in vertaling volgen. Schefer merkt in zijn voorbericht aan: „J'ai eu à ma disposition les deux manuscrits de la Bibliothèque Nationale dont le texte n'est pas très correct." De text nu van ons artikel is over het algemeen wel te begrijpen, al zijn er een paar dubia. Eenige onduidelijkheden schijnen voortgekomen te zijn uit de omstandigheid, dat Rāzī tamelijk slordig geëxcerpeerd heeft.

DE RUSSEN.

§ 1. Het is een groot volk, en allen hebben rood haar, eene hooge statuur en eene blanke huidkleur.

§ 2. De vrouwen uit hun land maken, al naar haren maatschappelijken welstand, busjes uit goud, zilver of hout, die zij vanaf hare kinderjaren op de borsttepels bevestigen, opdat die zullen blijven zooals ze zijn, en niet grooter worden.

§ 3. Eene andere instelling in die streken is, dat de vrouw van ieder, die een vermogen van 1000 dinaren bezit, één snoer van goud om den hals draagt, en als iemand er 2000 heeft, dan twee snoeren, en zoo voort, naar de grootte van het vermogen.

§ 4. In plaats van gouden munt zijn de vellen van eekhoorns gangbaar: daarmede worden handelstransacties gedaan. Evenmin is de weegschaal er bekend: bij de maat wordt er gekocht en verkocht.

§ 5. De Russen houden bijzonder veel van varkensvleesch, waar zelfs eenigen van hen, die den Islam aangenomen hebben, nog grooten smaak in vinden.

§ 6. Hun koning slijt zijn leven in een' zeer hoogen burcht, waar 400 krijgslieden aan zijnen dienst gebonden zijn. Dezen slapen 's nachts aan den voet van den troon. Bij elk van die 400 is een meisje: als een van die krijgers lust tot den coïtus krijgt, dan bedient hij zich van haar in bijzijn van den koning. De koning heeft ook 400 concubines, en eenen grooten troon, met kostbare edelgesteenten versierd. In de nabijheid daarvan houden zich veertig favorieten op,

1) Vgl. Schefer in de voorrede op de bovengeciteerde publicatie der Éc. des langues orient. viv. p. III; Ethé in Grundriss der Iran. Philol. II p. 213, no. 9; Sachau en Ethẻ: Catalogue of the Persian.... Ms. in the Bodleian library 1, no. 416; N. Bland in Journal of the Royal Asiatic Society dl. 9, p. 1 noot.

en telkens wanneer hij lust heeft, voltrekt de koning den actus maritalis in tegenwoordigheid van zijne hovelingen. Dit houdt hij niet voor schandelijk. De koning der Russen begeeft zich nooit van den troon op den beganen grond: als hij rijden wil, wordt een paard voor den troon gebracht, en van den troon stijgt hij op; wil hij afstijgen, dan stijgt hij evenzoo van het paard dadelijk op den troon. Hij zelf heeft niets anders te doen, dan zich met zijne vrouwen te bemoeien, drinkgelagen te houden, en pleizier te maken.

§ 7. De aanzienlijken oefenen soms het ambacht van lederbereider uit, en walgen absoluut niet van die onsmakelijke bezigheid. § 8. Het linnen van die streken is beroemd, en vooral dat van de hoofdstad, die Kiyaweh (Kiew) heet. Onder de bekende steden der Russen heet ééne Tschersek (?) en eene andere Charqah (?).

§ 9. Ieder, die onder hen ziek wordt, brengt men buiten de bewoonde plaatsen, en laat eene zekere hoeveelheid water en brood bij hem achter. Herkrijgt hij zijne gezondheid, dan keert hij in hun midden terug; zoo niet, dan sterft hij, en wordt door de wilde dieren verslonden. Betreft het iemand, die een aantal bloedverwanten en gevolg heeft, dan begeven zich gedurende ettelijke dagen eenigen in de steppe, om te zien, hoe het met hem staat.

§ 10. Als hij dan gestorven is, verbrandt men hem, in dier voege nl., dat men hem gedurende de eerste tien dagen in een graf laat en zijne bezittingen in drieën deelt: één deel voor zijne dochters en vrouwen, het tweede, om de kleederen te bekostigen, waarmede het lijk bekleed wordt, en het derde, om te besteden aan den wijn, die gedurende die tien dagen gedronken wordt. Ook geeft men zich in dien tijd met vrouwen af, en maakt muziek.

§ 11. De concubine, die met hem verbrand zal worden, drinkt in die tien dagen wijn en maakt goede sier. Haar hoofd en lichaam tooit zij met opschik en kleederen, en vertoont zich zoo aan de mannen. Den negenden dag brengt men een schip, en houdt dat gereed aan den oever van het water. Op het schip wordt, in het midden, eene houten hut opgericht, en dit doodenvertrek bedekt men met allerlei soorten van kleeden. Den tienden dag wordt de doode uit het graf in die hut gebracht, en voor hem strooit men rozen en basiliënkruid. Eene groote menigte mannen en vrouwen komt bijeen, men maakt muziek, en elk der verwanten laat eene hut bij die van den doode oprichten. Het meisje begeeft zich, aangedaan met hare versierselen, in de hut van een' der verwanten, die den actus met haar voltrekt, en na afloop daarvan met luider stemme zegt:,,Zeg aan uwen heer, dat ik de verplichting, door de vriendschap opgelegd,

vervuld heb." Zoo gaat zij alle hutten rond. Als dit alles gebeurd is, wordt een hond in tweeën gesneden en in het schip geworpen, ook wordt de kop van een' haan afgesneden en [kop en romp] aan de rechter- en linkerzijde van het schip gelegd. Dan laten zij, die bij het meisje gerust hebben, haar op hunne handen gaan staan, en doen haar zoo op het schip komen. Vervolgens geven zij haar eene kip: die moet zij den kop afsnijden en in 't schip werpen. Daarna drinkt zij een' beker wijn, en zegt eenige woorden. En driemaal laat men haar dan weder zakken, terwijl zij nog steeds op de handen van die mannen staat, totdat zij zich [ten slotte weder] op het schip begeeft, en [nog] iets met hooge stem (?) roept. Dan gaat zij de hut binnen, waar haar heer ligt. Zes personen uit de nabestaanden treden daar ook binnen en coïteeren met haar in tegenwoordigheid van den doode. Als deze plicht der vriendschap vervuld is, komt eene oude vrouw, die naar hun geloof de engel des doods is, en doet haar zich aan de zijde des dooden nederleggen. Twee van de zes mannen grijpen hare voeten, twee anderen hare handen, en de oude vrouw draait eenen sluier in elkander, en legt dien om haren hals, waarna zij den twee overigen mannen [elk een eind ervan] in de hand geeft, en dezen draaien den sluier eenige malen aan, zoodat de ziel [van het meisje] het lichaam verlaat.

§ 12. Vervolgens brengen twee der verwanten vuur en steken het schip aan, totdat de doode en het schip geheel tot asch verteerd zijn. Als er nu een wind opsteekt, die het vuur aanwakkert, en de asch verstrooit, is [naar hun geloof] de doode in 't paradijs gekomen: zoo niet, dan meenen zij, dat hij niet in de oorden der gelukzaligheid opgenomen is, maar tot de onzaligen behoort.

§ 13. Telkens wanneer tusschen twee personen oneenigheid en twist ontstaan is, en de koning niet bij machte is, hen te verzoenen, beveelt hij hen, het met 't zwaard uit te vechten: de overwinnaar heeft het recht aan zijne zijde.

Aanteekeningen.

In deze aanteekeningen zal ik, het karakter van dit Tijdschrift in het oog houdend, philologische quaesties zooveel mogelijk laten rusten. Eventueele kritiek op mijne vertaling zal mij echter steeds welkom zijn.

§ 1. Als men het belangrijkste bericht over de oude Russen, dat uit het Oosten tot ons gekomen is - nl. het artikel daarover in de

« PrécédentContinuer »