Images de page
PDF
ePub

Willem Lodewijk's aandeel aan de offensief plannen van 1590. Reeds vroeger heeft dr. S. P. Haak de aandacht gevestigd op de noodzakelijkheid om de mededeelingen van den geschiedschrijver Van Reydt critisch te gebruiken en wel naar aanleiding van de gangbare meening, dat de veldtocht naar Duinkerken in 1600 krachtig zou hebben bijgedragen tot de vervreemding van Maurits en Oldenbarnevelt (Zie Tijdsch. v. Gesch. XXXIV, 188). Nu onderwerpt hij Van Reydt's mededeelingen betreffende de aanvalsplannen van 1590 aan critiek. Van Reydt zegt, dat Willem Lodewijk in het begin van 1590 ,met grooten ijver ghearbeydt heeft om de Staten te bewegen tot den aanval over te gaan en zich zelf tot dit doel naar den Haag heeft begeven; de ondergang van de Armada, de chronische geldverlegenheid der Spanjaarden, de muiterij onder hun troepen, het verdeelen van hun aandacht tusschen Frankrijk en de Nederlanden, maakte de gelegenheid buitengewoon gunstig voor een aanval. De tegenstand der Staten, die bevreesd waren „eenen slapenden hondt te wecken”, maakte dat deze plannen werden uitgesteld en eerst in volgende jaren uitgevoerd konden worden.

Nu bewijst dr. Haak, dat zoo min uit de stukken van den Raad van State als uit die der Staten-Generaal en die der Staten van Holland blijkt, dat dergelijke plannen van den Frieschen stadhouder, die geheel door den bedreigden toestand van zijn gewest in beslag werd genomen, zijn uitgegaan. Zijn reis naar den Haag valt iets later en geschiedt op bepaald verzoek. Hij belooft wel te helpen bij een aanval in de IJselstreek, maar alleen op voorwaarde, dat dan de troepen naar Friesland gezonden worden om dit gewest te hulp te komen. Holland daarentegen blijkt voor een aanval veel te gevoelen, zoodat zeker niet door tegenwerking van die zijde de uitvoering dezer plannen kan zijn uitgesteld. Voor verdere bijzonderheden verwijzen we naar de Bijdragen voor Geschiedenis en Oudheidkunde, bovengenoemd. Deze bevatten verder, behalve een uitvoerig overzicht van de Nederlandsche historische literatuur van de hand van dr. Japikse, loopende van April 1919 tot April 1920, een opstel van S. Kalff: Isaäc de St. Martin. Een verdienstelijk compagniesdienaar. St. Martin, ging als soldaat naar Indië, werkte zich op tot de hoogste rangen en onderscheidde zich o.m. door zijn belangstelling in wetenschap, vooral botanie, zoodat hij als medewerker van Rumphius moet worden beschouwd. Verder een uitvoerig opstel van dr. M. Wolff: De beteekenis van de regeering van Lodewijk Napoleon voor de Joden van Nederland, waarin onder meer een eigenaardig plan wordt besproken tot oprichting van een Israëlietisch corps.

de B.

Het voorspel van den eersten Engelschen oorlog. De heer Johan E. Elias, die na zijn onvolprezen werk over het patriciaat van Amsterdam een suggestief boekje uitgaf onder den titel: ,,Schetsen uit de geschiedenis van

ons zeewezen”, heeft de vaderlandsche historische literatuur opnieuw verrijkt met een pittig geschreven werk getiteld: Het voorspel van den eersten Engelschen oorlog (2 din., 's-Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1920). Naar de schrijver in zijn voorbericht mededeelt, moet men dit boek evenals de „Schetsen” beschouwen als voorstudiën over de geschiedenis onzer oorlogen met Engeland, wier invloed op ons zeewezen hij hierna hoopt te kunnen uiteenzetten. Terwijl in de ,,Schetsen" de ontwikkeling van ons zeewezen tot op den eersten Engelschen oorlog werd beschreven, bedoelt dit boek de economische voorgeschiedenis van dezen oorlog te behandelen. De heer Elias heeft zijn stof over acht

hoofdstukken verdeeld, waarvan de eerste vier het Britsch-Nederlandsche antagonisme in, de laatste vier deze tegenstelling buiten Europa behandelen. Aan zijn compositie kleeft één groot bezwaar. Terwijl in ieder hoofdstuk een onderdeel der Hollandsch-Britsche worsteling-omde-wereldmacht wordt uiteengezet, en het dreigende conflict zich telkens op ieder terrein, waar Britten en Hollanders elkander ontmoetten, laat voorvoelen, ontbreekt aan het werk een domineerend slothoofdstuk, dat, het vroeger medegedeelde samenvattend, in enkele straffe trekken ons de natuurnoodwendigheid van den in 1652 als vanzelf uitgebarsten oorlog teekent. Geeft dus de schr. aan den eenen kant te weinig, aan den anderen kant kan hij het verwijt te uitvoerig te zijn, niet ontgaan. Veel van hetgeen hij mededeelt, is voldoende bekend; waarom b.v. in een boek over Engelsch-Hollandsch antagonisme onze strijd met de Portugeezen in Oost en West nog eens van den beginne af aan moet worden medegedeeld, is niet duidelijk. Met dankbaarheid worde echter geconstateerd, dat de schr. ook vaak nieuwe gezichtspunten opent; ik wijs met name op hetgeen wordt medegedeeld over de voorgeschiedenis van de Amsterdamsche wisselbank en de finantiëele positie van Holland tegenover de andere Europeesche landen in de eerste helft der 17e eeuw (dl. I, p. 92, vlg.); op schr.'s uiteenzettingen over de Engelsche economische politiek sinds Hendrik VII, die uitliep op de bekende Acte van Navigatie van 1651 (dl. I, p. 106 vig.), enz. Voortreffelijk is ook zijn uiteenzetting van de expansie der Hollanders, wier overweldigende economische macht en politieke invloed op den duur den onwil en de afgunst der aan hun suprematie onderworpen volken opwekten, welke gevoelens hen dreven tot verzet tegen de Nederlanders, en waarbij de Engelschen alle anderen voorgingen. In het verkeer op Rusland wist de taaie volharding der Hollanders de Engelschen, die er eigenlijk de oudste brieven hadden, te verdringen; ook in de IJszee (walvischvangst) moesten de Britten voor de Hollanders op den duur wijken. In OostIndië werd, na verbitterden strijd, de Engelsche macht door de insolent Dutch” na 1640 bijna geheel gefnuikt. Ook in West-Afrika geraakten de Engelschen omstreeks dien tijd bij de Hollanders ten achter. Slechts in Amerika, dat zij met alle energie tot een Britsche kolonie wenschten te maken, gelukte het den Engelschen de Hollandsche expansie te weerstaan. De Engelsch-Hollandsche tegenstelling beroerde ook het volkenrecht; bekend is de strijd om de „vrije zee", tusschen beide landen eerst met de pen, later met het zwaard uitgevochten. De heer Elias gaat echter naar mijn smaak te ver, door bij de vermelding van het streven der Hollanders naar vrijheid ter zee een eulogie op hun hooge idealen te gaan aanheffen (dl. I, p. 177). Eigenbelang was de voornaamste drijfveer bij dezen hun eisch; waar zij er de kans toe zagen, wierpen zij, indien hun dat beter uitkwam, zonder schroom de vrijheid ter zee overboord. Kampioenen voor de vrije zee als zoodanig kan men ook de Hollanders der zeventiende eeuw niet noemen.

Mocht op koloniaal gebied de antagonie tusschen beide landen, hoe scherp ook, misschien niet onoverbrugbaar zijn --- de strijd om de suprematie ter zee, door krijgstoerustingen van weerskanten geprikkeld, dreef als het ware tot een gewapend conflict. Hoezeer dringt zich hierbij de Engelsch-Duitsche tegenstelling onzer dagen op! De schr. heeft zich, terecht m.i., onthouden hierop ook maar te zinspelen; het trekken van historische paralellen toch is een wel is waar aanlokkelijk, maar voor een wetenschappelijke uiteenzetting zeer gevaarlijk werk. Opmerkelijk is evenwel, dat, evenals in onze dagen, ook aan het uitbreken van dit gewapend conflict tusschen twee landen, die in veel opzichten aan elkaar verwant

[ocr errors]

en op elkaar aangewezen waren, een poging om tot overeenstemming te geraken om samen de wereld te beheerschen, vooraf is gegaan. Bekend is het hoe, nadat de onverwachte dood van Willem II een onoverkomelijke hinderpaal uit den weg had geruimd, het oogenblik voor Engeland aangebroken scheen om een finale regeling te treffen, die aan het politieke en economische antagonisme tusschen beide republieken voor goed een eind zou maken; zelfs toen de oorlog reeds bezig was, in 1653, deed Cromwell den Hollanders het voorstel tot een verdeeling van het koloniaal bezit Azië voor de Hollanders, Amerika voor de Engelschen dat, naar Elias opmerkt, „,een waardig Calvinistisch pendant vormt van de pauselijke wereldverdeeling in 1493" (dl. II, p. 220). Het voorstel tot een politiek bondgenootschap, door den Lordprotector aan Holland gedaan, werd echter met een voor Engeland onaannemelijk tegenvoorstel, dat het land hulpeloos zou hebben prijsgegeven aan de economische overmacht der Hollanders, beantwoord. Nu was uitvechten reeds in 1636 had de wederrechtelijke heffing van een recognitie als erkenning van het dominium maris door den Engelschen koning beide landen op den rand van den oorlog gebracht - de eenig mogelijke oplossing van het conflict. Terwijl reeds onder Karel I de grond voor een ingrijpende reorganisatie der Engelsche marine was gelegd, - in 1637 liep het grootste schip der wereld, „The sovereign of the seas", de voorlooper van den „Dreadnought" onzer dagen, een schip van de toen enorme inhoud van 1532 ton, van stapel! nam onder Cromwell vooral na 1648 „de aanbouw van nieuwe oorlogsschepen een voor de andere zeevolken ontstellende omvang aan” (dl. I, p. 171). In October 1651 werd bovendien de zgn. Acte van Navigatie aangenomen, kort daarop gevolgd door de aanmatiging, alle vijandelijk goed, ook in een neutraal schip, tesamen daarmede voor goede prijs te verklaren, waardoor aan de levensvoorwaarden van Holland werd geraakt. Met koortsachtigen haast rustten nu ook de Nederlanders zich tot den onvermijdelijk geworden oorlog. Den 29sten Mei 1652 gingen de kanonnen voor Dover als vanzelf af.

W. S. Unger.

Nieuwe literatuur over Karel XII. De herdenking van den dood van Karel XII, tegenwoordig, meer nog dan Gustaaf Adolf, als de nationale held beschouwd, heeft aanleiding gegeven tot een reeks van onderzoekingen, onder leiding van prof. S. E. Bring, die daarna in een werk, Karl XII till 200-ars dagar av hans dod (1918), de resultaten heeft samengevat. Tot dusver heeft men zich, vooral buiten Zweden, in hoofdzaak gehouden aan Voltaire; de resultaten der nieuwere onderzoekingen blijken daarmee op vele plaatsen in strijd te zijn, zooals, aan de hand van het werk van Bring, Paul Vacher aantoont in een artikel van de Revue historique (janv./fevr. 1920) getiteld le Bicentenaire de la mort de Charles XII, waarvan we hier een overzicht geven.

Wat de jeugd van dezen betreft, Karel blijkt een degelijke opvoeding te hebben gekregen, vooral op militair gebied. Hij was, geheel anders dan Voltaire hem schetste, niet droomerig, maar logisch en berekenend. De afzetting van den regentschapsraad blijkt geen daad van verrassing zijnerzijds geweest te zijn, maar het resultaat van het werk van edelen, die, ontevreden over het bestuur van den vader, van den zoon herstel van grieven hoopten.

De coalitie van het jaar 1699 zou van Polen en Denemarken zijn uitgegaan. Laatstgenoemd Laatstgenoemd land was

was bevreesd voor uitbreiding der

Zweedsche macht over Holstein en Mecklenburg, waardoor Denemarken geheel ingesloten zou zijn; het wilde bovendien Schonen terug hebben; Augustus II zag in een oorlog een middel om zijn gezag in Polen te versterken. De tsaar, beziggehouden door den oorlog tegen de Turken, besloot pas toe te treden, toen de keizer hem in den steek liet en den vrede van Carlowitz sloot. Er was dus geen reden voor Karel om Peter als zijn voornaamsten vijand te beschouwen.

Een vaak naar voren gebrachte grief is verder zijn politiek tegenover Augustus, toegeschreven aan persoonlijke antipathie. De Zweedsche geschiedschrijvers meenen te kunnen bewijzen, dat de politiek van den koning op goede gronden steunde (Polen moest tegenover Rusland worden geplaatst), dat in het schijnbaar doelloos heen en weer trekken van den koning strategische bedoelingen zaten. De Oostzee-provinciën liet hij volstrekt niet onbeschermd; de tweedracht der Zweedsche bevelhebbers deed echter groote schade. Daarop trachtte hij door een alliantie met Pruisen tegen Saksen de vrije hand tegen de Russen te krijgen; Pruisen daarentegen zag in de uitbreiding der Zweedsche macht een gevaar en eischte toen reeds West-Pruisen als compensatie.

Ook in den veldtocht van 1707 tot 1709, die uitliep op de catastrophe van Poltawa, zien de onderzoekers de uitvoering van weloverwogen plannen, die vooral mislukt zijn door de gebrekkige medewerking van Karel's medewerkers. De inval in Rusland was bedoeld om de Oostzeeprovinciën te bevrijden; de weg naar Pskow liep over Moscou! Door omtrekkende bewegingen zocht hij de Russen er toe te brengen den weg vrij te laten voor de versterkingen, die hij uit Zweden verwachtte; Löwenhaupt wist hiervan evenwel geen gebruik te maken en werd verslagen. Daarna komt Karel's tocht naar de Oekraïne, die hij aan Rusland wil onttrekken, dat daaruit een belangrijk deel zijner macht trekt; het beleg van Poltowa heeft niet de inname van die stad ten doel, maar moet het Russische leger naar een voor Karel gunstig slagveld lokken. De koning wordt echter gewond, de slag door zijn officieren verloren. Daarna weet de koning nog het leger naar het zuiden te richten; uitgeput moet hij evenwel het commando aan Löwenhaupt overlaten, die zich aan de Russen overgeeft.

Daarop volgt zijn verblijf in Turkije. Vooral hier geeft Voltaire ons het beeld van een avonturier, half verdwaasd, die in Turkije blijft, terwijl zijn land aan alle zijden bedreigd wordt. Tegen zijn reis door Duitschland of over zee bestonden echter ernstige bezwaren. Zijn plannen om Turkije in den oorlog te betrekken, waren, gelijk de uitkomst bewees, volstrekt niet onuitvoerbaar. Vooral door een landingsplan in Pommeren, dat evenwel niet wordt doorgezet, weet hij den sultan over te halen den krijg te beginnen; het niet uitvoeren van dit plan vooral leidde tot het verdrag aan de Proeth, waarbij Katharina zich dus niet 200 verdienstelijk zou hebben gemaakt als de overlevering wil. Later wordt andermaal een dergelijk gecombineerd plan uitgewerkt; een Zweedsch leger zal landen in Pommeren; Karel zal zich daarheen begeven, maar verneemt dat de Khan der Tataren hem aan Augustus zal overleveren; hij weigert dan te vertrekken en wordt door den bevelhebber van Bender aangevallen en gevangen genomen. Drie jaar lang heeft evenwel Karel's verblijf in Turkije Peter teruggehouden van verdere aanvallen op de Oostzee-provinciën.

Ook de politiek van Von Görz wordt door de Zweedsche historici gunstiger beoordeeld dan in den regel geschiedt. Zijn hoofdfout is geweest niet voldoende rekening te hebben gehouden met de nieuwe orienteering der Fransche politiek onder Dubois; de toestand werd overigens beter; er dreigde scheiding te komen tusschen Denemarken en Hannover-Engeland aan de eene, Pruisen en Rusland aan de andere zijde. Op het oogenblik van Karel's dood was de toestand belangrijk beter dan bij zijn terugkeer uit Turkije.

De dood van den koning blijft een mysterie; het onderzoek van zijn lijk heeft aangetoond, dat hij gedood is door een musketkogel, die van dichtbij moet zijn afgeschoten, wat op moord wijst.

Het resultaat van deze onderzoekingen is dus alleszins gunstig voor den Zweedschen koning. Die van militaire zijde toonen hem ons als een tacticus, die zijn tijd ver vooruit was en niet alleen zijn vijand zocht te verslaan, maar hem ook te vernietigen; op politiek gebied blijkt hij een staatsman, die het gevaar, van Rusland dreigend, heeft voorzien en beurtelings Polen, de Oekraïne en Turkije tegen Rusland heeft willen uitspelen. Van den dolzinnigen avonturier, die zich laat leiden door antipathieën en koppigheid, blijft aldus weinig over.

de B.

Nieuwe boeken: H. T. Colenbrander: Jan Pietersz. Coen. Bescheiden omtrent zijn bedrijf

in Indië verzameld, II. (Nijhoff.) A. Eekhof: Three unknown documents concerning the pilgrim fathers

in Holland. With 6 facsimiles. (Nijhoff.) Leyden documents, relating to the pilgrim fathers. Facsimile, transcript,

translation and annotations by D. Plooy and J. Rendel Harris. (E. J.

Brill, Leyden.) Johanna Naber: Princessen van Oranje in Duitschland. (Tjeenk Wil

link.) R. F. Arnold: Die Kultur der Renaissance. Sammlung Göschen. (Ver

einigung wissenschaftlicher Verleger, Berlin.) Fr. Bothe: Frankfurts wirtschaftlich-soziale Entwicklung vor dem 30.

jährigen Kriege. (J. Baer u. Co., Frankfurt.) James Munro: A history of Great-Britain. Part 2, 1603——1919 (616 p.,

Oliver and B.) 11. S. Redgrove: Roger Bacon. W. ). Harte: Sir Francis Drake. J. R Tanner: Samuel Pepys and the royal navy. (83 p., Cambridge

University Press.) R. P. Duclos: Histoire du protestantisme français au Canada et aux

Etats Unis. 2 vol. (394 et 334 p. Fischbacher, Paris.)

V. NIEUWSTE GESCHIEDENIS.

Geschiedenis van het socialisme. Paul Kampffmeyer, Arbeiterbewegung und Sozial-demokratie. (Serie „Männen und Völker". Ullstein, Berlijn.)

Het lag niet in de bedoeling van den schrijver om een volledige geschiedenis van de arbeidersbeweging te geven. Hij volstaat met in groote trekken de wording der Duitsche arbeidersbeweging uiteen te zetten, die van een nationale beweging uitgroeide tot een internationale. Interessant in dit boekje is vooral de beschouwing van het socialisme in verband met den oorlog, het toenemende gemeente- en staatssocialisme, de bewuste en onbewuste socialiseeringstendenzen, verschijnselen, die zoo zeer onze aandacht waard zijn.

« PrécédentContinuer »