Images de page
PDF
ePub

Schrijver begint met de ideeën van Lassalle en Marx uiteen te zetten en neemt als punt van uitgang het jaar 1869, toen het congres te Eisenach werd gehouden. Hier werden de fundamenten gelegd voor de latere sociaal-democratische eenheidspartij.

Na een bespreking van de verschillende richtingen, die de Duitsche vakbeweging kent, wijdt schrijver een volgend hoofdstuk aan de verhouding van de sociaal-democratie en de intellectueelen in den loop der geschiedenis. Ook voor deze beweging zijn cultuurvragen levensvragen; de schrijver noemt als intellectueele voorgangers der beweging met 'name: Marx, Engels, Lassalle en Liebknecht.

Vervolgens beschrijft hij de eerste Internationale arbeidersorganisatie, die in de 70er jaren te niet ging, later herleefd in de tweede Internationale, die nog tegenwoordig een crisis doormaakt om zoo ten slotte te komen tot de kortelings opgerichte derde Internationale.

Hier neemt de schrijver een eenigszins pessimistisch standpunt in. In naam mag de arbeidersbeweging internationaal zijn, inderdaad is zij nationaal, hetgeen vooral de wereldoorlog bewezen heeft. Schrijvers revisionistisch standpunt doet zich hier en daar gelden. Herhaaldelijk wijst hij er op, dat het socialisme niet met één slag te verwezenlijken is, maar zich organisch ontwikkelen zal uit de kapitalistische maatschappij.

In zijn slotbeschouwingen releveert hij nog eens de collectivistische tendenzen, die thans overal te bespeuren zijn. De arbeidersklasse verheft zich tot hooger peil; niet langer heeft het materieele de overhand, maar ook op moreel gebied stelt zij hare eischen. De arbeidersbeweging geeft den arbeider een persoonlijke waarde. En juist in deze individueele kracht schuilt de levenskern van de collectiviteit.

R. de Jong.

Het leven van Friedrich Engels. Gustav Mayer, Friedrich Engels. Eine Biographie. Erster Band. Friedrich Engels in seiner Frühzeit, 18201851. Berlin, Verlag von Julius Springer, 1920.

Het is nog slechts enkele jaren geleden, dat Mehring zijn bekende biographie van Karl Marx schreef en reeds nu worden wij verrast met een uitvoerige levensbeschrijving van den trouwen bondgenoot van dien genialen schepper van het modern socialisme. Het werk van Mayer heeft trouwens veel grootere beteekenis dan een simpele biographie; met groote uitvoerigheid en aanschouwelijkheid beschrijft de auteur het geestelijk en economisch leven van Duitschland in de veertiger jaren der vorige eeuw. Dit eerste deel wordt afgesloten met de definitieve vestiging van Marx en Engels in Londen. Een „Ergänzungsband" bevat de geschriften van Engels uit zijn jeugd, die totaal vergeten waren en welke Mayer als 't ware opnieuw heeft ontdekt.

Nieuwe boeken:

J. G. v. D.

H. T. Colenbrander: Wereldgeschiedenis 1915-1919 in overzichten, 2 din. (Zuid-Hollandsche boek- en handelsdrukkerij, 's-Gravenhage.) Nederland in den oorlogstijd: Uitgegeven onder leiding van H. Brugmans. (Uitgeversm.ij „Elsevier".)

N. van Wijk: Geestelik leven en letterkunde in Rusland gedurende de 19e eeuw. (J. Ploegsma, Zeist.)

G. Kalff Jr.: De verklaring der Fransche revolutie bij haar voornaamste geschiedschrijvers. (Tjeenk Willink.)

Wladimir Korolenko: Die geschichte meiner Zeitgenossen, 2 b. (Paul Cassirer.)

G. Steinhausen: Der Aufschwung der deutschen Kultur vom 18. Jahrh.
bis zum Weltkrieg. (Bibliographisches Institut, Leipzig.)
Fritz Hartung: Deutsche Geschichte von 1871-1914. (VII und 302 S.
K. Schroeder, Bonn.)

F. G. Kleinwächter: Der Untergang der österreichisch-ungarischen
Monarchie. (K. F. Kochler, Leipzig.)

Hans Delbrück: Krieg und Politik.

K. Kautsky: Delbrück und Wilhelm II. Ein Nachwort zu meinem Kriegsbuch. (E. Berger und Co., Berlin.)

H. F. Helmolt: Kautsky, der Historiker. Das Grünbuch Karl Kautsky's „Wie der Weltkrieg entstand". 119 S. (Deutsche Verlagsgesellschaft für Politik und Geschichte, Berlin.)

Hans Wehberg: Wider dem Aufruf der 93! Das Ergebnis einer Rundfrage an die 93 Intellektuellen über dem Kriegsschuld. 38 S. (D. Verlagsgesellsch. f. Politik u. Gesch., Berlin.)

R. Kjellén: Die Groszmächte und die Weltkrise.

Robert Jones: Since Waterloo. A short history of Europe and of the British Empire, 1815–1919. (Constable.)

H. Richardson: A dictionary of Napoleon and his times. With maps, plans, a chronological table and a classified bibliography. (489 р. Cassell.)

Joseph Mc Cabe: Robert Owen.

W. E. Dodd: Woodrow Wilson and his work. (Simpkin.)

H. N. Brailsford: After the peace (Parsons.)

C. M. G. Repington: Personal experiences of the first world-war, 1914-1918. 2 vols. (Constable.)

Haldane: Before the war.

Charles A. Haskins and Robert H. Lord: Some problems of the peace conference (Harvard University press, Cambridge.)

Boulay de la Meurthe: Histoire de la négociation du concordat de 1801. (Mame, Tours.)

H. Fleischmann: Discours civiques de Danton. (Fasquelle.)

V. Giraud: Histoire de la grande guerre. (Hachette.)

H. Welschinger: l'Alliance franco-russe; les origines et les résultats. (292 p. F. Alcan.)

Louis Madelin: La bataille de France. (Plon.)

Chr. Schefer: D'une guerre à l'autre. Essai sur la politique extérieure de la troisième république, 1871-1914. (Alcan.)

L. Arréat: Nos poêtes et la pensée de leur temps. Romantiques, Parnassiens, Symbolistes. De Béranger à Samain. (Alcan.)

CORRESPONDENTIE EN MEDEDEELINGEN.

In antwoord op de vraag van den heer d. T. te Z. het volgende. Het bericht uit Engelsche bladen, dat Eugenie in haar testament het bestaan van memoires harerzijds ontkent en last heeft gegeven de uitgevers van een dergelijke publicatie te vervolgen, stemt geheel overeen met een schrijven uit Farnborough, van 6 Juli 1909, namens de keizerin, waarin wordt gezegd, dat deze „n'a pas écrit et qu'elle n'écrira pas de mémoires; que toute publication de ce genre serait donc apocryphe". Deze brief, die gepubliceerd is in de Figaro (zie: La Révolution de 1848, Tôme seizième, bladz. 101) kwam mij pas onder de oogen na het schrijven mijner bespreking. Er blijkt mijns inziens tweeërlei uit. In de eerste plaats, dat de Gedenkschriften niet rechtstreeks van de keizerin afkomstig zijn. In de tweede plaats evenwel, dat deze omstreeks 1909 met het bestaan van hetgeen nu, zoo eigenaardig overhaast, gepubliceerd is, bekend moet zijn geweest. Dit komt geheel overeen met 't feit, dat blijkens allerlei gegevens de „mémoires" omstreeks dien tijd moeten zijn ontstaan, een resultaat, waartoe ook prof. H. Brugmans in zijn bespreking in „De Amsterdammer" van 16 October 1920, kwam.

De vraag is natuurlijk, welke verdere gevolgtrekkingen we hieruit moeten maken. Daarbij moeten we in aanmerking nemen, dat staatslieden in ruste, en zeker in nog meerdere mate gewezen vorsten, meestal niet het geduld en ook niet de geschiktheid hebben, een dergelijk uitvoerig werk te schrijven. Wat Busch (Tagebuchblätter III, 330-333) mededeelt over het ontstaan van Bismarck's Gedanken und Erinnerungen, geeft den indruk, dat Bucher met verschillende medewerkers dit werk heeft geschreven en dat hij niet dan met de grootste moeite aan den ouden staatsman de waarheid heeft ontwrongen. „Da arbeitet man in jeder Beziehung ohne Hoffnung und ohne Freude. Es ist ein ganz hoffnungsloses Abmühen und giebt nichts für die Geschichte. Nicht nur dasz sein Gedächtnis mangelhaft und sein Interesse für das, was wir fertig haben, gering ist... er fängt an absichtlich zu enstellen." „Bei nichts, was mislungen ist, will er beteiligt sein, und niemand lässt er neben sich gelten. Selbst da, wo er glänzend geglückt ist, will er nichts davon wissen, z. B. von der Fall, die er Badinguet stellte, in der spanischen Sache (de trooncandidatuur! - Badinguet, de werkman in wiens plunje Napoleon uit Ham ontvluchtte, is de spotnaam voor den gevallen keizer.) Toch zal niemand de waarde van het aldus ontstane werk als geschiedbron in twijfel trekken.

Staat het dus, in verband met den brief bij het leven van Eugenie gepubliceerd, vast, dat van eigenlijke memoires niet mag worden gesproken, het komt mij waarschijnlijk voor, dat het nu uitgegevene toch van waarde is. Ik denk n.l. aan de mogelijkheid van indiscretie, gepleegd door personen, die met haar veel over het verleden hebben gesproken en die toegang hebben gehad tot materiaal, dat nog onbekend was. Niet uitgesloten is ook, gegeven het feit, dat de ex-keizerin bekend moet zijn geweest met het bestaan van plannen tot uitgave van memoires, dat deze op haar initiatief begonnen zijn, en dat zij later is teruggedeinsd voor de verantwoordelijkheid in dezen en alles gewraakt heeft; het materiaal kan daarom echter zeer goed van waarde zijn. Het geval is zeker interessant; zoodra meer bijzonderheden bekend worden, zullen we hiervan mededeeling doen.

de B.

DE AFKOMST VAN WILLIAM PENN.

Van dr. E. C. Myers, Hist. Society, Philadelphia, kregen we het volgende verzoek, waaraan we gaarne gevolg geven. Bij het bewerken van een levensbeschrijving van den vermaarden Quaker, William Penn, bleek hem, dat diens moeder, Margareth Jasper, niet, zooals tot dusver werd aangenomen, een Iersche was, maar uit Nederland geboortig moet zijn. Dit werd reeds aangeduid in een achttiende-eeuwsche getuigenis, maar wordt bevestigd door allerlei gegevens, door dr. Myers gevonden, o.a. door het feit, dat de Amerikaansche staatsman, wiens beteekenis meer en meer naar voren treedt, een uitvoerige correspondentie in het Hollandsch voerde en Hollandsch sprak.

De gegevens zijn verder de volgende. De vader van William Penn, van denzelfden naam, huwde in 1643 met Margareth Jasper, die weduwe was van Niklaas van der Schuren. Margareth moet geboren zijn vóór 1614; haar vader was Jan Jasper, van haar moeder is enkel de voornaam Maria bekend. Volgens de straks genoemde achttiendeeeuwsche getuigenis moet ze te Rotterdam geboren zijn. Wij gaven daarom den raad inlichtingen te Rotterdam te vragen; mocht een onzer lezers evenwel nader inlichtingen kunnen verschaffen, dan zal hij daarmee dr. Myers zeer verplichten. De Redactie.

IN MEMORIAM

MR. S. J. FOCKEMA ANDREÆ.

DOOR

MR. DR. K. J. FREDERIKS.

Met een gevoel van weemoed voldoe ik aan het verzoek van de redactie van het Tijdschrift voor Geschiedenis, om een herinneringswoord te wijden aan Professor Fockema Andreae. Voor meer dan twintig jaren, aan het begin mijner universitaire ontwikkeling, heeft de nu gestorven geleerde zijn warm voelend hart voor mij ontsloten en sindsdien ben ik met hem in studie en vriendschap verbonden geweest, zonder dat één wanklank die verhouding heeft verstoord.

De vriendschap, die Fockema Andreae gaf, straalde een innige warmte uit. Hij leefde met zijn vrienden mee in hun vreugde en in hun leed. Hij verheugde zich met hen, als het hun goed ging, en hij kon troosten en opbeuren bij tegenspoed. Het vriendelijke, tot het laatst toe jeugdige gezicht en de uitgestoken hand, waarmede hij zijn bezoeker tegemoet trad, riepen een welkom toe, guller en ronder dan woorden konden uitdrukken.

Een bezoek in de studeerkamer op het Rapenburg had ook altijd een inhoud. Op welk gebied het gesprek zich bewoog, door de oorspronkelijkheid van zijn denkbeelden en de logiek van zijn betoog hield Fockema Andreae de gedachtenwisseling op een hoog peil. Bij het afscheid was steeds de geest van den bezoeker verrijkt. De groote verdienste van Fockema Andreae voor de rechtshistorische wetenschap is gelegen in zijn methode. Door zijn methode heeft hij onder de beoefenaars van de oud-vaderlandsche rechtsstudie de eerste plaats ingenomen; hij heeft er zich een bekendheid door verworven ver buiten de landsgrenzen. Een school te stichten wijst op zichzelf reeds op een zich verheffen boven den middelmaat. Fockema Andreae heeft een school gesticht van jongeren, die bij hun rechtshistorische studiën zijn methode toepassen, niet uit slaafsche navolging van het woord des meesters, maar overtuigd van haar juistheid en haar wetenschappelijke waarde.

TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

20

« PrécédentContinuer »