Images de page
PDF
ePub

De rechtshistoricus kan twee diametraal aan elkaar tegenover gestelde wegen volgen. Hij kan een overzicht geven van de aan de bronnen ontleende bepalingen en daarbij een contrôleerbare aanduiding van den groei van het rechtsinstituut of schematisch een ontwikkeling schilderen, die zoo gezegd uit ongenoemde bronnen, maar in werkelijkheid aan de verbeelding ontsproten is, en dat resultaat met enkele, met zorg gekozen bronnen toelichten. De eerste methode was die van Fockema Andreae. Zijn rechtshistorisch denken steunde op de rechtsbronnen. Aan de beschrijving van den ontwikkelingsgang der rechtsinstellingen ging de bewerking vooraf van het omvangrijke bronnen-materiaal, het rijke veld van onderzoek, dat nog vrijwel onontgonnen lag, toen Fockema Andreae in 1877 het hoogleeraarschap aan de Leidsche universiteit aanvaardde. Treffend waren bij deze bronnenstudie de conclusies, waartoe zijn juridisch-historisch denken hem bracht. Telkens weer werd de opvatting, waartoe, bij gemis aan positieve zekerheid ten aanzien van den rechtsgrond van een bepaalden middeleeuwschen norm, zijn rechtshistorisch denken leidde, soms jaren later bevestigd uit andere tot dusver onbekende rechtsbronnen, waar de norm meer was uitgewerkt en de rechtsgrond klaar en helder tot uitdrukking kwam.

De methode is scherp aangevallen. Voorzoover de critiek een afbrekend en soms zelfs tendentieus karakter droeg, liet Fockema Andreae haar met een philosophische kalmte over zich heen gaan; zijn leerlingen waarschuwde hij, dat deze critiek ook hen niet zou sparen, omdat zij over hun hoofd heen, zich richtte tegen de methode van den leermeester. Critiek moet uitgaan van een hoog, objectief standpunt. Deze hoogheid en objectiviteit mist men in de critiek tegen zijn methode. Zij droeg een persoonlijk en wrang karakter, omdat de criticus niet de hoedanigheid beoordeelde van wat hem geboden werd, maar den schrijver als een fout aanrekende, dat hij niet gaf wat den criticus meer leek.

Deze enkele woorden, gewijd aan de nagedachtenis van Fockema Andreae, wil ik besluiten met een dankbare herinnering aan de vriendschap, die ik van dezen voortreffelijken mensch en grooten geleerde heb mogen ondervinden.

Voor allen, die met hem in nauwere aanraking zijn gekomen, is hij een lichtende baken geweest op de levenszee.

NIEUWE HANDBOEKEN OVER DE GESCHIEDENIS DER OUDHEID

DOOR

Dr. H. BOLKESTEIN.

II.

Uit Frankrijk hebben wij gedurende den oorlog een beschrijving van de geschiedenis der Oudheid gekregen van een beginselvaste oud-liberaal, tot wiens overtuigingen ook deze behoort, dat van de zijne afwijkende meeningen alleen te verklaren zijn als verstandelijke tekortkomingen. Onbegrijpelijk is voor hem de dwaasheid van een Plato en Aristoteles: „pourquoi concevoir l'Etat comme fait pour former l'homme idéal? pourquoi ne pas reconnaître les limites de son domaine, déjà si vaste (car permettre la lutte pour la vie à une collectivité humaine, et assurer à ceux qui la composent le respect de certaines règles précises et connues du droit positif, n'est pas peu de chose)? et pourquoi ne pas s'attacher plutôt à entraver l'ingérence de l'Etat dans les domaines qui ne relèvent pas de lui? Tout cela ne semble pas avoir effleuré leur cerveau." (II. p. 378). De eenige mogelijke verklaring van zooveel onverstand lijkt den schrijver: het heeft Plato ontbroken aan „contradicteurs libéraux", die hem gemakkelijk van de onwrikbare juistheid der liberale staatsopvatting zouden hebben overtuigd. Daartegenover bezorgt het feit dat Plato en Aristoteles de slavernij ook in theorie hebben gehandhaafd en verdedigd, beiden denkers een goede aanteekening van Cavaignac; zij waren te verstandig „pour s'ouvrir au sentimentalisme judéo-chrétien, que la théocratie catholique ne devait canaliser du reste qu'en s'aidant de leur autorité. Ils n'ont pas cherché à se dissimuler, ni à dissimuler aux autres, que l'exploitation humaine du travail humain était la condition nécessaire, si non suffisante, de la civilisation." (II. p. 376).

Alleen reeds door de geestesgesteldheid waaruit het is voortgekomen volkomend tegengesteld aan dit Fransche boek is het werk, door burgers van de vroegere Triple Alliantie samengesteld en dus eerst na den oorlog uitgegeven, waarvan immers de „Herausgeber" aanstonds verklaart dat het wil tegemoetkomen aan de behoeften, gewekt door de „fortschreitende Demokratisierung des öffentlichen Lebens", waarmee gepaard ging „die Bildung und Politisierung der grossen Massen"; „sie wollen nicht mehr Werkzeuge der Gesellschaft sein, sondern mit Bewusstsein ihre gesellschaftliche Handlungen setzen."

Het werk dat ik met het volgende wil aankondigen maakt deel uit van de „Weltgeschichte in gemeinverständlicher Darstellung herausgegeben von Ludo Moritz Hartmann". De leider van deze uitgave is welbekend: oorspronkelijk leerling van Mommsen, van wien hij kort na diens dood een aantrekkelijke biografie heeft geschreven, heeft deze Weensche historicus naam gemaakt door zijn ,,Geschichte Italiens im Mittelalter"; na de November-omwenteling is hij gedurende twee jaar de gezant van Duitsch-Oostenrijk in Berlijn geweest, hoewel hij overigens, zooveel ik weet, geen rol in de staatkunde van zijn land heeft gespeeld; wel heeft hij belangrijk aandeel gehad in het bestuur van de Weensche Volkshochschule: „wie der Plan dieser Weltgeschichte, so ist auch eine Anzahl ihrer Kapitel unmittelbar der Praxis der volkstümlichen Hochschulkurse entsprungen."

Van Hartmann is de algemeene inleiding waarin het doel der uitgave met de bescheidenheid die den beoefenaar der wetenschap past wordt uiteengezet, en de beginselen die hem en zijn medewerkers hebben geleid. „Nicht vom Standpunkte irgend eines philosophischen Systemes aus trachten wir die Einzelerscheinung zu beurteilen, sondern sie zu beleuchten, indem wir sie in den Strom der historischen Entwicklung hineinstellten. Wir haben in dem Streite um die gegenseitigen Beziehungen der Ideologien und der materiellen Verhältnisse nicht Partei ergriffen, wohl aber das Hauptgewicht auf die Massenerscheinungen gelegt, das wirtschaftlich-soziale Moment, und als seinen Ausdruck die rechtlichen Institutionen betont. Das Individuelle, das chronologische, kriegsgeschichtliche, diplomatische Detail wurde dagegen nur so weit herangezogen, wie es zur Erläuterung und zum Verständnis der grossen Entwicklungslinien notwendig erschien." Wij doen den schrijver van deze woorden geen onrecht, wanneer wij ze in 't kort zoo weergeven: zonder ons daarbij door de theorie van het historisch-materialisme te laten leiden, hebben wij ons de beschrijving van de economische en maatschappelijke ontwikkeling als hoofddoel gesteld. Cavaignac kondigde aan, in een oogenblik van wel zeer ernstige onbedachtheid, „slechts" te zullen aanwijzen „les liens qui rattachent l'histoire sociale générale à la production artistique ou scientifique"; hier wordt een vast en door allen aanvaard verband tusschen „Ideologien" en „materiellen Verhältnissen" van te voren en nadrukkelijk afgewezen.

Afgewezen wordt verder de bij leeken en geleerden maar al te zeer verbreide neiging om in de geschiedenis de „Tendenzen" op te sporen, die den weg van het heden naar de toekomst zouden kunnen leeren. „Die Geschichte ist oder sollte sein die Lehrerin des Lebens, des gegenwärtigen und zukünftigen Lebens. So berechtigt diese Forderung an sich ist, verlässt doch der darstellende Historiker das Gebiet, das er sich abgesteckt hat, wenn er die Nutzanwendung lehrt, wenn er von der Wissenschaft der Geschichte übergeht zur Kunst der Politik, die auch die genaue Durchforschung der gegenwärtigen Verhältnisse zur Grundlage hat, die um so schwieriger ist, je mehr sie von der Parteien Gunst und Hass verwirrt ist. Vollends versündigt sich aber der Historiker an dem heiligen Geiste der Geschichte, wenn er aus der Anschauung der Gegenwart einseitig gewonnene politische Urteile in die Vergangenheit hineinträgt." Wat doet het aangenaam aan, deze rustige en verstandige woorden te lezen in de taal waarin von Pöhlmann zijn politieke en sociale strijdschriften, naar den vorm als boeken over Grieksche geschiedenis - met vele honderden uitroepteekens -, heeft uitgegeven!

Een behoefte, zoowel bij onderzoekers als leeken bestaande, noemt de schrijver der inleiding het ook, de gegevens van onze kennis in oorzakelijk verband te brengen; hoe minder men weet des te gemakkelijker kan men aan deze neiging voldoen. „Der Forscher aber lernt, je mehr er nach der Wahrheit und nach der ganzen Wahrheit sucht, desto mehr sich bescheiden und erkennt um so deutlicher als seine Aufgabe, das Sichere vom Hypothetischen, das Hypothetische vom Mystischen zu sondern". Daarmee is zijn taak aangewezen juist als hij voor leeken schrijft: „auch zur Erkenntnis der Schwierigkeit und Lückenhaftigkeit der Forschung muss der Laie erzogen werden, indem der Darsteller mit rückhaltloser Offenheit auch sein Nichtwissen bekennt." Aan een der genoemde eischen dat het zekere moet worden onderscheiden van het onderstelde is het zeer wel mogelijk te voldoen: menig medewerker aan het boek dat ik aankondig heeft dit ten overvloede bewezen. Anders staat het met de „Lückenhaftigkeit' waarop men den lezer zou moeten wijzen; aan dit voorschrift van wetenschappelijke nauwkeurigheid en volledigheid kan slechts gevolg gegeven worden ten koste van wat den geschiedschrijver nog meer waard zal zijn: de gaafheid van het ontworpen beeld. Indien

het waar is dat de bekwaamheid van den historicus voor alles tot uiting komt in zijn vermogen om de brokstukken der toevallige overlevering - ik denk hierbij aan de gegevens voor de Oude Geschiedenis met zijn kennis en zijn verbeelding te ordenen en te herscheppen tot een een levende voorstelling - dan zal het werk juist van den begaafdsten geschiedschrijver het meest misleidend zijn omtrent den omvang en den aard van onze werkelijke kennis.

Van de drie deelen die de Oude Geschiedenis behandelen 1), bevat het eerste, behalve een „geographische Einleitung" van Hanslik, en een „Abriss der Urgeschichte" van E. Kohn, de „Geschichte des alten Orients" van Klauber, een jong Duitsch Assyrioloog, die in den oorlog is gesneuveld. In het tweede deel wordt de Grieksche geschiedenis behandeld door den Italiaanschen hoogleeraar Ciccotti, die buiten zijn land het meest bekend is geworden door de vertalingen van zijn hoofdwerk Il tramonto della schiavitù nel mondo antico (Der Untergang der Sklaverei im Altertum, Deutsch von Oda Olberg, Berlin 1910, Le déclin de l'Esclavage antique, trad. par G. Platon, Paris 1910). In het derde deel beschrijft Hartmann zelf de „ältere römische Geschichte" en „de(n) Untergang der antiken Welt'; dit laatste stuk is een omwerking en aanvulling van den bundel voordrachten die hij indertijd onder denzelfden titel heeft uitgegeven. De daar tusschen liggende periode, de „Geschichte der späteren römischen Republik" en de „Geschichte des Prinzipates von Augustus bis Diokletian" wordt behandeld door Kromayer, vóór dezen het meest bekend door zijn boek over „Antike Schlachtfelder", maar wellicht voor dit werk aangezocht naar aanleiding van zijn aanvaardingsrede „Die wirtschaftliche Entwicklung Italiens im II und I Jahrhundert vor Chr." (Neue Jahrbücher XXXIII. 1 (1914) p. 145).

1) Ziehier het programma van het geheele werk:

1. Abteilung: Geschichte des vorderasiatisch-europäischen Kulturkreises.

1. E. Hanslik, E. Kohn, E. G. Klauber: Vorrede des Herausgebers, Geographische

Einleitung, Abriss der Urgeschichte, Geschichte des alten Orients.

2. E. Ciccotti: Griechische Geschichte.

3. L. M. Hartmann, J. Kromayer: Römische Geschichte.

4. S. Hellmann: Das Mittelalter bis zum Ausgange der Kreuzzüge.

5. K. Kaser: Das späte Mittelalter.

6. K. Kaser: Die Neuzeit bis 1789.

7. G. Bourgin: Die Französische Revolution und Napoleon.

8. L. M. Hartmann: Das neunzehnte Jahrhundert.

II. Abteilung: Geschichte des ostasiatischen Kulturkreises.

[blocks in formation]
[ocr errors]

Geschichte Japans.

11.

III. Abteilung: Geschichte des amerikanischen Kulturkreises.

« PrécédentContinuer »