Images de page
PDF
ePub

So entstanden im Attika des fünften Jahrhunderts jene Verhältnisse, die die Künstler aus dem Volke selbst erstehen liessen oder sie aus den fernsten Teilen der hellenischen Welt anzogen und zu einem intensiven künstlerischen Leben führten."

De gansche beschrijving van het geestelijke leven in Athene waarin misschien alleen aan de sofisten niet de volle maat van hun beteekenis wordt toegekend is een treffend voorbeeld, hoe het mogelijk is, met terzijdelating van de onbelangrijke feitelijkheden, ook in een kort bestek een rake schets te ontwerpen waaruit het karakteristieke van den tijd naar voren treedt, door het bizondere slechts te gebruiken tot typeering van het algemeene. Zoo wordt de koortsachtige snelheid waarmee het geestelijk leven zich ontwikkelde (,,man lebte in zehn Jahren das Leben eines Jahrhunderts, und das verschiedene Tempo, mit dem die verschiedenen sozialen Klassen und Individuen der geistigen Bewegung ihrer Zeit folgten, machte aus einigen die Vorläufer und aus vielen gleichsam die Nachkommen ihrer eigenen Zeitgenossen.") treffend gedemonstreerd aan de merkwaardige verbinding van rationalisme en bijgeloof, van diepte en kinderlijkheid in één man, Herodotus.

Bij de gelijkmatige behandeling van staatkundige en geestelijke ontwikkeling (het eigenlijk economisch leven treedt meer op den achtergrond) is één leemte te meer opmerkelijk en te betreuren: de geringe aandacht die geschonken is aan den godsdienst, een ernstige tekortkoming waaraan overigens alle medewerkers, die aan het derde deel het meest, zich hebben schuldig gemaakt. Indien het mogelijk mocht blijken voor den volgenden druk, dien het belangrijke werk ongetwijfeld zal beleven, hierin verbetering te brengen, zou de uitgever veel lezers aanmerkelijk aan zich verplichten. Men moet aannemen dat de nieuwere literatuur op dit gebied, die zoo volkomen gewijzigde opvattingen heeft naar voren gebracht, voor de gansche antieke godsdienstige ontwikkeling met inbegrip van het Christendom van eminente beteekenis, aan de belangstelling der schrijvers is voorbijgegaan. Van de onderstroomingen in het volk, die naast elementen in de wijsbegeerte en, later, uit het Oosten binnendringende diensten het Christendom hebben voorbereid is bij Ciccotti geen sprake: den officieelen godendienst duidt hij aan met ,,Volksreligion" (p. 133). In het laatste hoofdstuk van zijn werk, dat er ten onrechte aanspraak op maakt, het Hellenisme te behandelen, wordt over de gansche geestelijke ontwikkeling gezwegen. Ook deze leemte, waarop boven reeds de aandacht is gevestigd, behoeft dringend aanvulling.

TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

21

17

[ocr errors]

Omtrent het overzicht der oudste geschiedenis van Rome door Hartmann is hierboven reeds een en ander opgemerkt; het wordt voorafgegaan door een hoofdstuk over,,die Vorgeschichte Italiens”. Na een zeer korte beschrijving van het schiereiland, waarvan de Einheitlichkeit gesteld wordt tegenover de Zerrissenheit van Griekenland, worden de oudste bevolkingsgroepen opgesomd: de holbewoners uit het oudere steenen tijdvak, van onbekende herkomst, worden verdrongen door de dragers der neolithische cultuur, waarvan, naar men tamelijk algemeen aanneemt, het nog in historischen tijd uiterst primitief levende volk der Liguriers in het Noord-westen van Italië zou afstammen. Terwijl in het Zuiden de stammen met overeenkomstige beschaving door invloeden uit het Oosten tot vooruitgang zouden zijn gekomen, komt de stoot daartoe in het Noorden van een nieuw volk dat de terremare bewoonde [de trapezium-vormige nederzettingen op palen in droog land door een breede gracht omgeven; terra marna mergel]; Hartmann neemt met sommige Italiaansche onderzoekers aan dat deze stammen, waarmee het bronzen tijdvak begint, de Italici zouden geweest zijn; deze werden naar het Zuiden gedrongen door een eveneens uit het Noorden binnendringend volk, aan wie men de Villanova-beschaving toeschrijft [zoo geheeten naar een van de belangrijkste vindplaatsen, Villanova, in de buurt van Bologna]; men veronderstelt dat dit de Umbriers zijn geweest. Deze werden eindelijk uit Toskane en Boven-Italië verdrongen door de Etruriërs; in den strijd over de vraag of deze over zee gekomen zijn [welke meening het uitvoerigst verdedigd is door Körte, in het uitstekend samenvattende artikel Etrusker bij Pauly-Wissowa] of over land [zooals Beloch wil (Einl. in die Altertumswiss. III, p. 199), die in de Etruriërs,,die voritalische Urbevölkerung von Mittelitalien" ziet] aanvaardt Hartmann aarzelend de eerste onderstelling,,allerdings unter der Voraussetzung, dass es sich nicht um ein zahlreiches Volk handelte, sondern nur um Scharen von kriegerischen Abenteuern, die, besser ausgerüstet als die Eingeborenen, die italienischen Barbaren unterwarfen und selbst als Herrengeschlechter in den steinumgrenzten Burgen hausten, während die Unterworfenen, Ligurer oder Umbrer, ihnen Knechtesdienste leisten mussten." (p. 13). In het vervolg wordt dan zoowel op grond van de naam-afleiding als van een reeks van gebruiken, b.v. de triumph, de dracht der hoogste magistraten, de ritus bij de stichting van eene stad, als feit aangenomen dat Rome aanvankelijk een Etrurische stad is geweest, in dien zin dat de vereeniging der onderscheiden nederzettingen op de Tiberheuvels, dat wat in Griekenland sunoikismos heet, Etrurisch was en de Romeinsche

staat uit Latijnsche en Etrurische gentes samengesteld (p. 26). Aan het eind van zijn hypothetische opbouw (het tweede hoofdstuk behandelt,,Die Gründung Roms und die Königszeit") waarschuwt de schrijver nog eens:,,Die Rekonstruktion der ältesten unserer Forschung zugänglichen Verfassung ist zeitlos und kann naturgemäss nicht mehr sein als eine Art Querschnitt durch die Zustände der vorrepublikanischen Zeit...... Sie ist auch rein schematisch." (p. 25).

In het korte overzicht van bronnen en literatuur dat aan Kromayers voortreffelijke schets van de geschiedenis der Romeinsche republiek voorafgaat, wordt het werk van Mommsen aangehaald als nog steeds het eenige dat om zijn „,glänzende Darstellung, seine grosse historische Auffassung, seine scharfe kritische Beurteilung" door het beschaafde publiek verdient gelezen te worden; ,,dem Andenken Theodor Mommsens" is ook het geheele derde deel gewijd. Inderdaad, als kunstwerk is de „Römische Geschichte" van den midden-negentiendeeeuwschen revolutionnair nooit vervangen; maar het zou toch onverklaarbaar zijn, indien zeventig jaren later de kennis van en vooral de opvattingen omtrent de door hem beschreven periode niet vermeerderd en gewijzigd waren. Het is belangwekkend op te merken hoezeer ook deze bewonderaar van Mommsen van zijn voorbeeld gelukkig afwijkt; bezien we daartoe eens zijn behandeling van den tijd der Gracchen. Kromayer begint met een korte treffende uiteenzetting van de machtsverhoudingen tusschen senaat, volksvergadering en magistraten, en toont aan dat de opvatting als zou de Romeinsche staatsvorm een voorbeeldige vermenging van aristokratie, demokratie en monarchie zijn, grauwe theorie is: „,in Wirklichkeit lag in der ganzen Zeit, von der wir hier reden, die Macht beim Senat" (p. 87); de magistraten waren weinig meer dan de uitvoerende organen van het oorspronkelijk slechts raadgevend lichaam, de volksvergadering was niet in staat de toestanden van het uitgebreide rijk te overzien en te beoordeelen (,,gab es doch in dieser Zeit nicht einmal eine Presse"); de senaat daarentegen het lichaam waarin alle politieke bekwaamheid en ervaring was bijeengebracht; hij heeft,,die grossartigsten Erfolge errungen, die je in der Weltgeschichte ein aristokratisches Regiment gewonnen hat." Maar dan volgt, na den lof op een reeks van krachtige figuren, de tegenstelling van de nadeelen:,,das Cliquenwesen", ingeleid door de rustige verzekering „Es liegt dem objectiv denkenden Historiker natürlich fern, nicht auch die Kehrseite ins Auge zu fassen." (p. 86). Hoe ver zijn wij hier van de opvatting en de praktijk van Mommsen die zich eens tegen de kritiek op zijn derde deel verdedigde met de verklaring: „,zij die historische gebeurte

nissen hebben meegemaakt als ik, weten dat geschiedenis noch geschreven noch gemaakt wordt zonder liefde of haat", en wiens gansche werk door den hartstocht, grootendeels der verontwaardiging, wordt voortgestuwd.

Wanneer Mommsen de sociale krisis gaat beschrijven waarmee de Romeinsche revolutie geopend wordt, karakteriseert hij die als een episode uit den strijd tusschen,,den beiden ewig sich suchenden und ewig hadernden Faktoren, der bäuerlichen und der Geldwirtschaft” (deel II. p. 73). Voor den lezer die eenigszins met de moderne terminologie vertrouwd is, is deze opmerking volkomen raadselachtig: de zaak is dat Mommsen met ,,Geldwirtschaft" (vgl. ook deel I. p. 845) geheel anders dan thans gebruikelijk is het mobiele kapitaal bedoelt. Kromayer drukt zich voor ons duidelijker uit wanneer hij de toeneming van het grootgrondbezit als een voorbeeld van ,,Bauernlegen" beschrijft, en in een noot waarschuwend te kennen geeft wat hij met de termen,,kapitalist” en „proletariaat" bedoelt. De uitbreiding van het slavenbedrijf werd mogelijk gemaakt, verklaarde Mommsen (p. 75) door stelselmatige menschenjacht, vooral in Klein-Azië, „das Negerland jener Zeit", hetgeen hij toelicht door een klacht van den koning van Bithynië uit het jaar 100 (dus nà den tijd der Gracchen). Uitvoeriger en nauwkeuriger tevens merkt Kromayer op (p. 89): „Die sogenannten Feldzüge, die zur Unterwerfung von Ligurien, Norditalien un Spaniën führten (alle in het begin van de Ile eeuw v. Chr.) waren vielfach nur Sklavenjagden" en hij wijst dan verder op den verkoop der bevolking in Epirus (167) en de verovering van Carthago en Corinthe.

Als belangrijke oorzaak van den achteruitgang van den kleinen boerenstand beschouwde Mommsen de concurrentie,,des überseeischen und insonderheit des Sklavenkorns" (p. 74), uit Afrika en Sicilië, waardoor het Italische koren van de markt in Rome werd verdrongen en,,auf der ganzen Halbinsel entwertet" (p. 81 cf. deel I. 839 vlgg.). Het is, meen ik, Max Weber geweest die het eerst, in zijn jeugdwerk Die Römische Agrargeschichte (p. 225), er voor waarschuwde zich,,die viel besprochenen und im allgemeinen nicht abzuleugnenden Wirkungen der auswärtigen Konkurrenz nicht zu akut vorzustellen". Kromayer verwerpt ze geheel en ziet in de vroegere opvatting,,eine unrichtige Uebertragung moderner Verhältnisse auf antike. Rom war damals noch nicht eine Stadt von solcher Bevölkerungszahl, dass diese Wirkung hätte entstehen können. Es ist zum Teil gerade durch die billige Getreidelieferungen erst später zu einer Weltstadt geworden. Der italische Kleinbauer produzierte sein

Korn auch gar nicht zum Export, sondern in erster Linie zum Selbstgebrauch und in zweiter für den Lokalmarkt der benachbarten Provinzialstadt. Der Verkehr von Massenprodukten auf weitere Entfernungen (vooral te land!) war damals noch recht unentwickelt." (p. 90).

De vraag is dikwijls opgeworpen of Tiberius Gracchus als revolutionnair of als hervormer beschouwd moet worden. Men kent het antwoord van Mommsen:,,Wer gegen die Majorität des Senats eine Verwaltungsmassregel durchsetzte, der machte Revolution.” (p. 93). Anders oordeelde Pöhlmann (,,Zur Geschichte der Gracchen"): revolutionnair was Tiberius noch door het doel dat hij nastreefde; immers zoowel verdeeling van grond als vernietiging van schulden die te zamen het wezen uitmaakten van wat in de Oudheid als revolutie gold, ontbraken op zijn programma; hij voerde veeleer conservatieve middenstandspolitiek, gericht op behoud en versterking van den kleinen boerenstand; -noch door de middelen die hij heeft aangewend: bij de afzetting van zijn medetribuun was hij feitelijk in zijn recht omdat een tribuun, wiens ambt ingesteld was tot bescherming van het volk, door maatregelen ten bate van dat volk te helpen verhinderen, zich schuldig maakte aan plichtsverzuim; terwijl Tiberius ook theoretisch sterk stond, aangezien het in het wezen der volksssouvereiniteit ligt, dat het volk bevoegd is dengeen wien het zijn ambt verleend heeft, dat ook weer te ontnemen. - Kromayer, ook hier van Mommsen afwijkend, heeft zich geheel bij Pöhlmann aangesloten (p. 94). Hij neemt verder ook diens vergelijking over van Tiberius met Bismarck, die het Duitsche volk het algemeen kiesrecht verleende: hij deed dit omdat,,man in einem Kampf, der auf Tod und Leben geht, die Waffen, zu denen man greift, und die Werte, die man durch ihre Benützung zerstört, nicht ansieht. Der einige Ratgeber sei zunächst der Erfolg des Kampfes. Die Liquidation und Ausbesserung der dadurch angerichteten Schäden habe nach dem Frieden stattzufinden” 1).

De ontwikkeling van het Romeinsche Rijk van de Punische oorlog tot Caesar, en van het principaat tot de absolute monarchie van Diocletianus geeft de levendig geschreven schets van Kromayer in

1) Gedanken und Erinnerungen II, 58, weergegeven bij Pöhlmann, p. 481. Overigens heeft Mommsen terecht de staatsrechtelijke vraag van ondergeschikt belang geacht: Für die Geschichte giebt es keine Hochverratsparagraphen; wer eine Macht im Staat aufruft gegen die andere, der ist gewiss ein Revolutionär, aber vielleicht zugleich ein einsichtiger und preiswürdiger Staatsmann." (p 93).

« PrécédentContinuer »