Images de page
PDF
ePub

overwonnen. Ook was zij, en dat kan wel haast niet anders, nerveus en daardoor dikwijls van te voren angstig of 't wel goed zou gaan, maar eenmaal op het tooneel was de angst weg en de nervositeit omgeschapen tot geestdrift.

Een van haar leerlingen, mevrouw Muller-Westerman, kwam eens bij haar. Zij lag lusteloos en met hoofdpijn op de canapée en mevr. Muller kreeg bericht, dat zij zich niet met haar bezig kon houden, maar daar deze graag een gedeelte van een rol voor haar wou opzeggen, kreeg ze toch toestemming te komen. Nauwelijks was zij begonnen of Wattier, die 't niet goed vond, rees op en begon de rol met zoo'n vuur en levendigheid te declameeren als ware zij volmaakt gezond.

In 1821 ontmoette de schrijver J. van Walré haar eens te Velp, waar zij voor haar gezondheid logeerde. Op zijn verzoek reciteerde zij, ofschoon zij ongesteld was, de aanspraak van Cleopatra aan haar zonen uit de Rodogune en deed dit voortreffelijk. Zij was toen al zes jaar rustend; wegens ziekelijkheid heeft zij in 1815 den Amsterdamschen schouwburg verlaten na een tijd vol beroeringen er te hebben doorgebracht.

Van 1870 tot 1815, wat groote en grootgewaande daden werden er vertoond op 's werelds schouwtooneel! Ook in ons land een gedurige lotswisseling: de patriottentijd, 't komen en gaan en nog eens komen en gaan van Willem V, de Bataafsche Republiek, koning Lodewijk, de inlijving, de Vrijwording.

En het tooneel leeft mee:

In 1781 heerscht de overdreven Zoutman-vereering, de actrices komen op 't tooneel met Zoutman-hoeden: „Mejuffrouw Wattier kwam in 't blijspel de Wiskunstenaars met een opzichtig en allerkeurigst hoedje à la Zoutman op 't tooneel 1).

Toen in 1783 Nomsz' Maria van Lalain werd vertoond en de acteur Passé, die de rol van Parma vervulde, over Prins Willem I de woorden uitsprak:

,,Nassau's prins, de pest van Neêrlands staten"

werd hij bovenmatig toegejuicht en het handgeklap was zoo oorverdoovend, dat men Passè niet meer hooren kon. Alles wat Parma ten nadeele van Oranje zeide werd even sterk toegejuicht.,,Het is van de heeren schouwburgbestuurders wat onvoorzichtig gehandeld

1) Hilman, a. w.

een stuk als dat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden te vertoonen", zegt de tooneelspel-beschouwer 1). De schrijver heeft er echter geen patriottische bedoelingen mee gehad, al is 't verklaarbaar dat hij Parma, Neerlands vijand, zulke woorden in den mond legt. Jan Nomsz. 2) was toen Oranjegezind en schreef kort na zijn Maria van Lalain (1778) een heldendicht op Willem I (1779). Het stuk gold als vaderlandsch stuk en is in den Franschen tijd en daarna meermalen opgevoerd. Even uitbundig was het handgeklap van de vrijheidslievende Amsterdammers, toen kort daarna in de Claudius Civilis van Haverkorn Passé sprak:

,,Beschermt uw vaderland en vaderlijke wetten,

Schroomt nooit om alles voor de vrijheid op te zetten. Blijft trouw en denkt, 't zij ge u gedreigd ziet of gevleid: Het wenschelijkste aardsch geluk is de onafhankelijkheid!" Op Zaterdag 15 Dec. 1787 verbood men het dragen van Oranje op 't tooneel en...... 4 April 1788 kwam de in zijn eer herstelde Prins in den schouwburg! In Februari 1793 werd wegens den inval der Franschen de schouwburg gesloten. Bij tusschenpoozen was hij daarna open, totdat hij 21 Januari 1795 voor goed geopend werd. ,,Het was dien dag zoo vinnig koud, dat 't treurspel Gaston en Bayard met geen mogelijkheid uitgespeeld kon worden. Men begon toen maar aan het ballet: het planten van den vrijheidsboom, waarbij men zich warm kon dansen" ").

Toen kwam ook voor den schouwburg de groote verandering. Van ' de politieke gezindheid der acteurs is niet veel bekend. In 1795 moesten de gecommitteerden van den schouwburg onderzoek doen naar de staatkundige denkwijze der tooneelisten. Er bleken wel enkele Oranjeklanten bij te zijn, maar men zag 't door de vingers. Door alle lotswisselingen heen hebben de tooneelarbeiders de kunst en 't vaderland gediend. Ze trokken zich niet terug in star chauvinisme, toen Lodewijk Napoleon hoofd van den schouwburg werd en later Napoleon er verscheen, maar ze speelden tot glorie van hun land. Wattier bleef de roem van Nederland, al kreeg ze een jaargeld van Napoleon.

Aan iemand van temperament konden de diep ingrijpende gebeurtenissen niet onverschillig voorbijgaan en we wagen te zeggen, dat de bijzondere tijdsomstandigheden haar nog meer in het treurspel hebben doen verdiepen, het diepere wezen zoekende achter de

1) De tooneelspel-beschouwer 1783-1784.

2) Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde dl. VI. 3) Hilman, Ons tooneel.

verschijningen en door haar goede uitbeelding heeft zij zeker invloed gehad op veler menschen denk- en gemoedsleven.

De schouwburg werd nu „Nationale schouwburg". Er werd niet meer gespeeld ten voordeele van wees- en oudemannenhuis. 't Verlies van hun rechten was geen momenteel geldelijk verlies voor de godshuizen, want sedert 1774 waren er geen baten uitgekeerd en had de stad steeds bij moeten passen, omdat er veel geld verkwist werd met de zang- en dansspelen.

Vo:rtaan moest de schouwburg een school der zeden zijn en de nationale letteren bevorderen. Zoo werd 't nieuwe speeljaar geopend op 12 Sept. 1795 met het treurspel,,Mucius Cordus" van Rhijnvis Feith, een actueel stuk, waarin de patrottissche geestdrift van den dichter meetrilde. De helden uit de Oudheid werden in de achttiende eeuw tot symbool van deugd, moed, vaderlands- en vrijheidsliefde. Eén van die helden uit de Oudheid is Mucius Cordus of Mucius Scaevola, de man, die zijn hand in 't vuur stak, de held van de jonge Romeinsche Republiek.

In het stuk van Feith is heel de sentimenteele romantiek van de achttiende eeuw. Er is oorlog tusschen Rome en den Etrurischen koning Porsenna, die den verdreven Tarquinius op den troon wil herstellen en Rome belegert. De nood is hoog en 't vaderland in gevaar. De jonge Mucius wil om zijn land te redden heengaan naar 't vijandelijke kamp en Porsenna dooden, hij wordt gesteund door zijn verloofde. Zij wil hem niet tegenhouden en zal niet klagen als hij den dood vindt bij den vijand, omdat ,,alleen de deugd gelukkig maakt." Mucius is in tweestrijd of 't hem veroorloofd is een medemensch van het leven te berooven, maar hij eindigt zijn lange alleenspraak:,,de deugd bestiert mijn hand", en hij gaat.

Er is nog iets anders in dit stuk, iets actueels. Als 't scherm opgaat en de schouwburgbezoekers van 1795 hooren den Romeinschen consul tot 't volk zeggen:

,,Verheven burgerij, die, aan 't geweld ontrukt,

Thans voor geen macht op aard, dan die der Goden bukt!
Tarquinius, wiens troon uw dappre vuist dorst slopen,
Schijnt eindlijk van zijn list geen uitslag meer te hopen!"

dan is de tijd voor hen weggeschoven en duizend jaren zijn als één
dag. En wat zullen er harten getrild hebben bij woorden als:
Wat kan een Koning aan een vrijen Burger geven?

en

en

[ocr errors]

,,Onze grootste roem is dat wij Burgers zijn

,,Der volkren lafheid schonk aan de aarde dwingelanden." Het was als 't zaad in den akker!

Wattier behoorde op dien gedenkwaardigen avond niet tot de medespelenden. Zij en Ward Bingley en de Sardets hadden ruzie gekregen met de nieuwe bestuurders en den schouwburg verlaten. Dat was een slag voor het treurspel! Maar toen kwam Andries Snoek. Hij was kort te voren met zijn gezelschap in Amsterdam gekomen om op een liefhebberijtooneel eenige voorstellingen te geven. Hij en zijn zuster Helena waren spoedig bekend en de nationale schouwburg zocht hen te engageeren. Snoek stelde de voorwaarde, dat zijn heele troep moest aangenomen worden en zoo gebeurde. Spoedig daarop werd de twist met de uitgetredenen bijgelegd en Wattier trad weer op, 't eerst als Cornelia, de moeder der Gracchen in het treurspel,,Gajus Gracchus" 1).

Nu ging het treurspel een goede toekomst tegemoet met Wattier en Andries Snoek in de hoofdrollen, terwijl ook Bingley, die aan het Zuidhollandsch tooneel in den Haag verbonden was, bij tusschenpoozen in de treurrollen optrad.

In 1798 maakte het Uitvoerend Bewind van den schouwburg een staatsinstelling onder toezicht van den Agent van Onderwijs, maar in 1800 kreeg de stad haar eigendom terug.

In 1805 vierde mevrouw Wattier-Ziesenis haar 25-jarig jubileum. Op 31 October werd dit feestelijk herdacht door 't spelen van de Rodogune van Corneille met Wattier in de rol van Cleopatra. Schimmelpenninck, die haar ook al in Den Haag had gehoord, was er bij tegenwoordig. Hij gaf haar bekendheid in Frankrijk en zoo ontving zij in het voorjaar van 1806 de uitnoodiging om in Parijs voor Hortense de Beauharnais te komen spelen. Zij speelde Lady Macbeth en kreeg een prachtig garnituur van edelsteenen, dat zij later schonk aan mevrouw Camphuizen-Snoek. Ook in Holland bleef Hortense haar vereeren. Toen de Bataafsche Republiek het Koninkrijk Holland werd, werd de schouwburg Koninklijke Hollandsche schouwburg onder protectie van koning Lodewijk, die vaak den schouwburg bezocht en vooral Wattier bewonderde. Ook Napoleon vond haar spel voortreffelijk, toen hij 23 Oct. 1811 met zijn gemalin den Amsterdamschen schouwburg bezocht. Op hoog bevel werd de Phedra opgevoerd de Phedra opgevoerd met Wattier in de titelrol. Ofschoon Napoleon geen Hollandsch verstond, kwam hij onder

1) Van M. J. de Chénier.

den indruk van het prachtige spel. Hij benoemde haar tot pensionnaire van het Theâtre Français en gaf haar een jaargeld van 2000 francs. Met Napoleon waren Parijsche tooneelisten meegekomen, onder wie de beroemde Talma en Madame Duchenois waren. Zij speelden mee op 't Leidsche plein of traden afzonderlijk op in den Franschen schouwburg op de Erwtenmarkt. 't Werd een edele wedstrijd Nederland-Frankrijk en dus was de en dus was de bewondering van Napoleon voor mevr. Wattier niet zonder beteekenis.

Toen ons land werd ingelijfd wilde het Fransche bewind geen geld van staats- of stadswege toestaan voor den schouwburg. Daarom werd hij verpacht aan de combinatie Snoek-Majowski-Wattier voor f 10.000 jaarlijks. Na de vrijwording nam de stad weer het beheer; Snoek en Majowski bleven directeuren. Mevrouw Wattier trad uit de directie, omdat zij naar den Haag verhuisde. Haar man werd architect van 's lands gebouwen. Zij bleef aan den Amsterdamschen schouwburg verbonden tot 1815; toen moest zij wegens aanhoudende ziekte het tooneel verlaten. 8 Mei had een afscheidsrepresentatie plaats ten haren voordeele. Zij trad in één van haar succesrollen op nl. in Maria van Lalain of de verovering van Doornik, treurpel van Jan Nomsz.

Maria van Lalain, vrouw van den Prins van Espinoy, was bij afwezigheid van haar man, hoofd van de belegerden 1). Zij is bij Nomsz. een trotsche, fiere verschijning, en de brave heldin. Innerlijke strijd is niet mogelijk in die achttiende-eeuwsche stukken, want steeds overheerschen de deugd en de vaderlandsliefde. Zoo ook hier. Doornik wordt door Parma belegerd, haar man is weg in 't leger der staten, haar zoon is in handen van Parma. Hij stelt haar de keuze: Doornik behouden of haar zoon. Als ze Doornik niet over wil geven, zal haar zoon gedood worden. Ze kiest 't eerste en houdt den strijd vol; ook haar zoon wil zich liever offeren dan toegeven, zoodat Parma vertwijfelend uitroept:

,,O Hemel! was 't mijn lot naar Neerlands val te dingen!
Door welk een heldenvolk ziet Parma zich omringen!"

1) The Prince of Espinoy was absent with the army in the north, but the Princess commanded in his absence. She fulfilled her duty in a manner worthy of the house from which she sprang, for the blood of Count Horn was in her veins. The daughter of Mary de Montmorency, the Admiral's sister, answered the Summons of Parma to surrender at discretion with defiance. The garrison was encouraged bij her steadfastness. The Princess appeared daily among her troops, snperintending the defences, and personnally directing the offices" (Motley)

« PrécédentContinuer »