Images de page
PDF
ePub

vermoeden en dat Maurits, al gaat zijn waarheidsliefde niet geheel ongekreukt uit, niet dat misdadige spel met de kwestie van oorlog en vrede heeft gespeeld, als het bericht van den Venetiaanschen gezant deed vermoeden.

Daar de zaak niet geheel van belang is ontbloot en ons inzicht geeft in opzet en verloop van een zeer eigenaardige intrige, wil ik haar aan de hand der bronnen kort beschrijven.

Om de zaak goed te begrijpen, dienen wij alleerst te weten, welke opvattingen men bij het einde van het Bestand te Brussel had omtrent den toestand in de Zeven Provinciën; als uitgangspunt nemen wij een uitvoerigen brief, door Balthazar Zuniga op 7 April 1619 uit Brussel gericht aan den Spaanschen koning. Hij merkt op, dat de kracht der rebellen altijd veroorzaakt is door hun eendracht, maar dat deze in den laatsten tijd zeer is verslapt vooral door de verdeeldheid over den godsdienst. Hiervan gebruik te maken door de twisten aan te wakkeren acht hij echter gevaarlijk, daar dit licht, zoo de toeleg bespeurd werd, tot het omgekeerde van wat beoogd werd zou leiden. Er is evenwel nog een andere zaak, waarmee men zijn voordeel zou kunnen doen. Maurits begint het masker af te werpen en schijnt naar de souvereiniteit te willen streven, wat licht verzet zal doen ontstaan. Nu zou men zich tot de gewesten en steden kunnen wenden en deze kunnen aanraden dan liever onder de gehoorzaamheid van hun wettigen vorst terug te keeren, maar beter zou het zijn zich naar de andere zijde te wenden; men zou Maurits ondershands kunnen aanmoedigen om te doen wat hij reeds zoolang in den zin heeft. Wel zou de koning hem een groot deel van het land moeten afstaan - want met weinig zou hij niet tevreden zijn! -, maar de koning zal hem dit later, als hij dit wenscht, wel weer kunnen afnemen met de hulp der buren. Het is wel een gevaarlijk geneesmiddel wat de schrijver Zijne Majesteit aanraadt, maar men zal er toe moeten besluiten, want de Provinciën met geweld te onderwerpen, dat is — in aanmerking genomen hun groote macht, hun ligging, gedekt door de zee en de groote rivieren, en de nabijheid van Frankrijk, Engeland en Duitschland - het onmogelijke beproeven 1).

Aldus schreef men in het jaar 1619 en in de volgende jaren was de algemeene toestand wel gunstiger geworden voor Spanje door de gebeurtenissen in Bohemen, maar toch waren er aan het hervatten van den krijg in de Nederlanden groote bezwaren verbonden. De kansen om Maurits voor een vergelijk te winnen

1) Gachet: Lettres inédites de Rubens XX.

schenen daarentegen gunstiger te worden, daar deze door den dood van zijn broeder Philips Willem in 1618 eigenaar was geworden van groote bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden, die bij hervatting van den oorlog bloot stonden aan verbeurdverklaring.

Onder deze omstandigheden was het begrijpelijk, dat toen in het voorjaar van 1621, kort voor het einde van het Bestand, er te Brussel berichten kwamen, dat de Prins niet ongeneigd scheen zich met Spanje te verstaan, deze gelegenheid met beide handen werd aangegrepen.

De zaak was de volgende. Bij den aanvang der onlusten had Floris 't Serclaes de zaak van den opstand gekozen; hij was den prins van Oranje gevolgd en in Holland in het huwelijk getreden met Bertholde van Swieten. Na zijn dood in 1612 was zijn weduwe in Holland blijven wonen, terwijl twee harer dochters, evenals zij katholiek, te Brussel gehuwd waren. Hoe nu mevrouw 't Serclaes er toe gebracht is zich als bemiddelaar op te werpen tusschen den Prins en de regeering te Brussel, moeten we in het midden laten, maar zeker zal het niet zonder aandrang van de laatste zijn geweest, dat zij in Januari van het jaar 1621 bij een bezoek aan Maurits, met wien zij vriendschappelijk omging, voor den dag kwam met zeer bedenkelijke voorstellen, door hem in overweging te geven mede te werken niet alleen tot het herstellen van den vrede maar ook tot het weder onderwerpen der gewesten aan den Spaanschen koning, die hem voor dezen dienst zeer groote belooningen zou toekennen. „De Prins" aldus schrijft de Aartshertog aan den koning op 10 Februari 1621 - ,,toonde zich eenigszins beleedigd en antwoordde dat, wanneer hij haar niet zoo goed kende en het niet wist, dat zij het goed met hem meende, hij zeer vertoornd op haar zou zijn, dat zij hem een dergelijke zaak had durven voorstellen." Drie of vier dagen later blijkbaar had hij in dien tusschentijd met zijn raadslieden (Aerssen ?) overwogen, welke partij van deze voorstellen kon worden getrokken -- liet hij haar evenwel roepen en sprak nu met haar in geheel anderen zin. Hij zeide, dat dergelijke gesprekken uiterst gevaarlijk waren en dat het zeer bedenkelijk zou zijn, als zij ruchtbaar werden. Daar hij haar zoo goed kende en haar kon vertrouwen, wilde hij haar evenwel bekennen, dat wanneer aan de Staten het voorstel werd gedaan, om zich te onderwerpen, hij dat van ganscher harte zou bevorderen, mits hij groote belooningen zou ontvangen. Eenige dagen later had hij haar andermaal laten ontbieden en en gemachtigd een reis naar Brussel te doen; zij moest evenwel zeggen, dat zij dit alles gehoord had van een raadsman van den Prins en niet van dezen zelf.

Te Brussel aangekomen werd mevrouw 't Serclaes ontvangen door

Isabella, die de verdere behandeliug overliet aan den biechtvader van Albertus, Inigo de Brizuela. Van dezen kreeg zij het antwoord mee, dat de Aartshertog zeer verheugd was over de geneigdheid van den Prins om de gewesten weer aan den koning en aan hem te onderwerpen en dat, als door zijn bemiddeling de onderwerping tot stand kwam, hij alle eerbewijzen, belooningen en gunsten zou ontvangen, die hij zou kunnen wenschen en vragen 1). De brief, waarin dit alles aan den koning wordt medegedeeld, eindigt met het verzoek de zaak zeer geheim te houden en met zoo weinig mogelijk ministers te bespreken.

In het begin van Maart kwam Albertus in een tweede schrijven aan den koning uitvoerig op deze zaak terug, ook in verband met een brief van Philips III van 4 Febr., waarin deze als zijn bepaald verlangen had medegedeeld, dat geen voorstellen tot verlenging van het bestand gedaan zouden worden, als niet door de Nederlanders drie eischen werden ingewilligd, nl. vrijheid van godsdienst voor de katholieken, openstelling van de Schelde en het zich terugtrekken van de Nederlanders uit Oost en West Indië 2).

De Aartshertog wees er op, dat een ingaan op de geheime voorstellen van Oranje daarmee niet in strijd was. „Bezwaren daartegen bestaan er niet; wel zijn er veel voordeelen aan verbonden". Uitvoerig betoogt hij, dat een uitnoodiging aan de Staten van het Noorden om zich te onderwerpen het gezag van den koning niet schaadt maar integendeel verhoogt: het is in overeenstemming met de koninklijke waardigheid om aan de onderdanen hun plicht en hun belang voor te houden en den wensch mede te deelen hen weer als kinderen te behandelen, alvorens tot het strenge middel van den oorlog te grijpen, waaraan zulk groote nadeelen verbonden zijn. In den toestand, waarin de provincies tegenwoordig verkeeren, bij de groote verdeeldheid die er bestaat tusschen Gomaristen en Arminianen, is het zeer nuttig het voorstel te doen en hun de goede voorwaarden aan te bieden, die onderdanen aan hun heer kunnen vragen, waarmee men velen gunstig zal stemmen, gelijk dan ook van de zijde der Arminianen herhaaldelijk met aandrang gevraagd is een dergelijk voorstel te doen. Des te meer is dit aan te raden, nu de Prins van Oranje zelf zegt, dat het doen van een dergelijk voorstel noodig is, opdat hij de gelegenheid verkrijge te bevorderen, dat zij (de Staten) zich onderwerpen. Niet minder nuttig zou het zijn, als de koning van Frankrijk in dezelfde richting zou willen medewerken en ook op onderwerping wilde aandringen.

1) Le haremos las mercedes, honoras y gracias que buenamente podra dessear y pedir. *) Bussemaker: Verslag van een voorloopig onderhoud te Lissabon enz. 176.

In geval van onderwerping zouden wij ze in alle opzichten goed behandelen, en hen ontvangen met die welwillendheid en die goede voorwaarden, die onderdanen van hun vorsten kunnen verwachten. Indien de Hollanders ingaan op het voorstel en over de voorwaarden willen onderhandelen, zou men een kleine wapenstilstand kunnen toestaan, waartegen ook met het oog op den toestand in de Palts waar Spinola juist bezig was te strijden geen bezwaar zou bestaan" 1).

Aldus vrij vertaald, het schrijven van den aartshertog. Geen oogenblik schijnt hij gedacht te hebben aan de mogelijkheid, dat men bezig was hem een val te stellen. Van de zijde van den koning dezelfde verblindheid. Het voorstel van de Hollandsche dame aldus de koning op 8 Maart is zeer belangrijk. Zelfs vindt hij, dat de aartshertog zich te gereserveerd heeft uitgelaten over de belooning, die den Prins zou worden toegekend; het kwam hem beter voor grootere mildheid te toonen in het vaststellen van de belooning en vooral niet karig te zijn, daar dit den goeden wil wel eens minder groot zou kunnen maken 2).

Inmiddels was de „koppelaarster van het Bestand", zooals Maurits later spottend mevrouw 't Serclaes placht te noemen, opnieuw van den Haag teruggekomen en bracht van wege de zijde van den Prins de meest verblijdende berichten mee. De Prins had met groot genoegen gehoord, wat hij zou krijgen, wanneer hij zou kunnen vervullen, wat hij had toegezegd; men kon wel opmaken uit den tegenwoordigen toestand van Holland, dat hij datgene zou bevorderen, wat mevrouw 't Serclaes had voorgesteld. Daarom was het verkieselijk, dat van de zijde van Zijne Majesteit aan de Staten voorgesteld werd om zich aan de gehoorzaamheid van den koning te onderwerpen, en dat men tot dat doel zonder verzuim een persoon van aanzien zond, daar de Staten Generaal vergaderd waren. In geval het voorstel niet werd aangenomen, moest men zich niet laten ontmoedigen; gedurende de onderhandeling zou hij zich in het geheim met den aartshertog verstaan en hem op de hoogte stellen, van wat er gedaan moest worden om de moeilijkheden, die zich mochten voordoen, uit den weg te ruimen. De Prins wilde zich niet uitlaten over de belooning, die hij zou vragen; dit zou hij in het geheim doen door bemiddeling der bewuste dame. Verder verzocht hij, dat aan den persoon, die gezonden zou worden, niets zou worden medegedeeld van dit alles; in den biechtvader van den

1) Albertus aan den Koning, 2 Maart 1621, Secr. d'état et de guerre, Bruxelles, 185. *) Pareze conveniente montrar mas largueza en el trato de su recompensa.

aartshertog stelde hij groot vertrouwen en hij wenschte daarom, dat de onderhandeling geheel door zijn hand ging.”

Na de ontvangst van deze berichten aarzelde Albertus niet langer. „Daar de Prins van Oranje mij verzocht, dat ik spoedig iemand zou zenden om het voorstel te doen, heb ik besloten Petrus Peckius, lid van den Raad van State en kanselier van Brabant, met geloofsbrieven aan den Prins van Oranje en aan de Staten naar den Haag te zenden met de opdracht, om met zachtheid, vriendelijkheid en goede argumenten hen voor te stellen zich te onderwerpen en tot de gehoorzaamheid terug te keeren 1). Daar Peckius reeds eenige dagen geleden vertrokken is, heb ik reden om aan te nemen, dat hij reeds in den Haag zal zijn aangekomen; van wat verder gebeurt, zal ik Uwe Majesteit op de hoogte houden.

Het zou weinig verblijdends zijn, wat de aartshertog te berichten had 2). Zoodra Peckius op den avond van 21 April te Rotterdam aankwam, bleek de stemming van het volk hem zeer ongunstig. Dadelijk, nadat op 18 Maart zijn komst ter Staten Generaal was bekend geworden, was het gerucht verspreid, dat hij kwam om over vrede of bestand te onderhandelen en begonnen de predikanten in den Haag, Delft en Rotterdam in hun preeken de zending bij het volk in een hatelijk daglicht te stellen door te zeggen, dat hij slechts gekomen was om de Nederlanders te bedriegen; het eerste tractaat van bestand was een Judaskus geweest en dit zou de tweede zijn. Toen hij op 21 Maart te Rotterdam was aangekomen, schoolde reeds den volgenden morgen een groote schare saam voor de deur van zijn herberg; toen hij zich naar de plaats begaf, waar hij zich zou inschepen, werd hij door troepen volks gevolgd en later werd hem door den Prins van Oranje en door anderen verzekerd, dat het slechts weinig gescheeld had, of de Rotterdammers en vooral de zeelieden zouden hem hebben beschimpt en en mishandeld.

In Delft zou het echter nog erger worden. Toen hij in een herberg was gegaan om te eten en bericht af te wachten, waar hij in den Haag verblijf zou moeten houden, hoorde hij, dat ook daar het volk samenstroomde en scheldwoorden ging uiten. De kanselier verzocht daarop den Schout de orde te handhaven, wat deze dan ook deed voor zoover dit hem mogelijk was; nauwelijks had Peckius zich evenwel met zijn gevolg aan boord van een tweetal vaartuigen begeven, of het volk volgde hem aan beide zijden

1) Con suavidad, blandura y buenas razones.

2) Realacion del viaje y negociacion del Chanciller Pecqius a la Haya en el mes de marto 1621; correspondance Secr. d'état et de guerre 185; pag. 141-149. Brussel, Archives royales.

« PrécédentContinuer »