Images de page
PDF
ePub

gezantschap van zoowat midden Maart tot midden April helpend ter zijde stonden en toen voor goed huiswaarts keerden.

Die Hollandsche onderhandelaars waren niet bepaald één van zin. Weede van Dijkveld had het oor van den koning-stadhouder; Nassau Odijk en Witsen, die het overigens ook zelden onderling eens waren, mopperden ten minste daarover eendrachtig. Maar in zijn latere autobiographie (van 1711) heeft Witsen nog heel wat meer te mopperen over de geldverknoeierij van zoo omvangrijke ambassades, want in het voorjaar van '89 werd zij nog uitgebreid met den gewonen gezant van Citters en bovendien met den Gelderschman Schimmelpenninck van der Oije. Hij becijfert de kosten op ruim 7 miljoen gulden en acht dat een duur prijsje voor de 4 conventies, die ten slotte gesloten zijn. Hij kon zich persoonlijk niet beklagen over het geringe rendement, want in die maanden Maart tot November kon hij den heelen Bijbel uitlezen.

De Engelsche onderhandelaars, bewindslieden nog eerst onlangs in functie getreden en vol van hun eigen binnenlandsche problemen, hadden, Lord Halifax uitgezonderd, weinig politieke sympathie voor Holland. Echter niet Halifax, maar Lord Nottingham had de leiding van de onderhandelingen en die zorgde er voor, zich in zijn taak in te werken, op de hoogte te komen van de Engelsche handelsbelangen, voor hij aan de groene tafel plaats nam.

Hun eigenlijke taak bestond in het sluiten van vier overeenkomsten: 1o. een politiek bondgenootschap, 2o. een marineovereenkomst over de vereeniging van beide vloten, 3°. een overeenkomst aangaande terugveroverde prijzen en 4°. een tegen Frankrijk gericht handelsverbod. Maar daarnaast werden door de Hollandsche gezanten tal van groote en kleine zaken te berde gebracht, die alleen betrekking hadden op het perspectief, dat een van de Hollandsche pamfletten opende: een handelsaccoord met Engeland. Witsen begon daarover, al had niemand hem daartoe opdracht gegeven. Op zichzelf was het oogenblik niet ongunstig. Nu de Fransche markt gesloten was en beide landen als bondgenooten naast elkaar stonden, was er in beider handel een lacune gekomen en kon men misschien alle handelszaken eens grondig samen bespreken. Aan gentle hints uit het vaderland ontbrak het Witsen natuurlijk niet. De Directie van den Levantijnschen handel kwam aandringen op wijziging van de acte van navigatie en de invoerrechten op zij! Maar het hielp bitter weinig, want de Engelsche onderhandelaars gaven onmiddelijk te verstaan, dat zij geen macht hadden over door het Parlement ingestelde wetten, en Willem III was er niets op gesteld, dat de aandacht van de hoofdzaak, den oorlog tegen Frankrijk, werd afgeleid. Kras was dientengevolge de aandrang van Hollandsche zijde niet. Men legde zich bij de groote weigering neer, als bij de kleine, die nog volgden. Al deed Burgemeester Putmans van Delft nog zoo zijn best om den namaak van Delftsch blauw (,,Delft china") te verhinderen, sedert het midden van de XVIIe eeuw was men daarmede in Engeland bezig en Sir William Temple importeerde er zelfs Hollanders voor al trachtte men ook nog zoozeer wederzijdschen vrijen invoer van lakens den Engelschen smakelijk te maken, zij zeiden neen en bleven neen zeggen.

In al die onderhandelingen moest de Hollandsche diplomatie het loodje leggen. Ook inzake de vier bijzondere conventies waarvoor men die Heeren naar Engeland ontboden had. Het verst liepen wel de meeningen uiteen inzake het handelsverbod tegen Frankrijk. Hier lag al een oude tegenstelling. Wij, Hollanders, waren al vanaf Leicesters dagen niet erg voor een handelsoorlog-à-outrance. Die stond daarentegen nu wel degelijk op het Engelsche programma, omdat Engeland

en Holland samen de zee beheerschten en Frankrijk dus gevoelig getroffen kon worden. Maar daartoe was het volstrekte, het ongereserveerde meedoen van Holland absoluut noodzakelijk. Het was toch ook al te onzinnig, dat Engeland zijn eigen handel zou stopzetten en en Hollandschen handel. zou toelaten! Aug. 1689 nu stemden de Commons voor een Bill, die kortweg allen handel met Frankrijk verbood en tegelijkertijd stuurden zij een adres aan King William, waarin zij de verwachting uitspraken, dat een dergelijke clausule ook in de met andere landen te sluiten tractaten zou worden opgenomen. In overeenstemming met die opvattingen, ja die nog overtroevend, stelden nu de Engelsche onderhandelaars voor, dat de Engelsch-Hollandsche vloot alle schepen varende naar of uit Fransche havens zouden oppakken; alle schepen, ook neutrale. Met andere woorden: Engeland wilde niets meer of minder dan de volledige handelsblokkade! De Hollandsche Heeren vonden dat moeilijk te verdouwen. Hun oude stelregel: vrij schip, vrij goed, hun respect voor de boosheid van aangerande neutralen, deed hen nog al wat zwarigheden zien in het Engelsche voorstel. Maar Willem III drong in een persoonlijk onderhoud met Witsen aan op die volledige blokkade, die hij volstrekt gerechtvaardigd achtte èn met een beroep op de goede zaak...... èn met een beroep op het droit du canon. Met moeite werd Witsen overgehaald te teekenen in een zaak, die zoo zeer tegen zijn overtuigingen inging. En al bleek later, dat de strikte blokkade niet door te voeren was, aan het verzet van de neutralen, toen en later: tam volk, heeft dat niet gelegen. Volkenrechtelijk was de overeenkomst van het grootste belang; zij ruimde het begrip: neutraliteit, in handelszaken voorloopig op; zij verbood neutraliteit aan de reederij. Men aanvaardde dan dat droit du canon niet zonder in de tractaten op Witsens voorstel een clausule te hebben opgenomen, die voor neutrale boosheden steun toezegde. Men vocht nog wat verder over de vraag, of naar Engelsche havens door Hollanders opgebrachte prijzen voor den Engelschen of voor den Hollandschen prijsrechter zouden worden gebracht. Maar in dezen schijnt het Hollandsche standpunt meestal door de Britten te zijn ingenomen. Ook de kibbelarijen over de derde conventie aangaande de hoegrootheid der premies voor terugveroverde, door de Franschen eerst buitgemaakte prijzen, interesseeren ons maar matig.

De marineconventie, in den jare 1689 gesloten en van kracht gebleven tot 1713 toe, had natuurlijk als uitgangspunt het bekende verdrag van Westminster (1678), sedert dien in 1685 hernieuwd, waarbij de landen beloofden elkaar te zullen bijspringen met 20 schepen en 10000 man Engelsche troepen tegen 6000 man Hollandsche. In Maart gesloten, was het in Juli al lichtelijk gewijzigd: met het oog op den toestand van het oogenblik, besloot Engeland zijn schepenleverantie op 1/2 boven die der Staten te stellen, terwijl de Republiek dat zou goed maken met een 1/3-surplus aan troepen. Toen nu het eerste Hollandsche gezantschap in 1689 in Engeland verscheen, was Holland in oorlog en dus vroegen de politieke en de marine-gezantschappen van de Engelsche autoriteiten militairen steun in de verhouding van 5 tot 3/. Men schatte de Fransche vloot op 80 schepen en men wilde daartegenover plaatsen een gecombineerde vloot van gelijke sterkte: 50 schepen voor den dienst in het Kanaal en in de lersche zee en 30 schepen voor den dienst in de Middellandsche zee. Bovendien zouden nog 10 lichte fregatten in de Noordzee, tusschen Dover en Walcheren, zorgen voor de blokkade van Duinkerken. De Engelsche onderhandelaars aanvaardden die basis dadelijk. Niet wilden zij ingaan op het Hollandsche voorstel, gezamenlijk in de West-Indische wateren op te treden. Men wenschte daar vooral TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

27

geen uitbreiding van de Hollandsche betrekkingen. Een paar moeilijkheidjes waren nog uit den weg te ruimen. In het Engelsche opperbevel moest men natuurlijk bij deze -basis vanzelf toestemmen. Maar het bleek een kwestie van nationale eer, of in den krijgsraad de jongste officier, volgens Engelsche gewoonte, of de oudste, volgens Hollandsch gebruik, het eerst het woord zou voeren.

De zaak van het politieke bondgenootschap vereischte ook nader overleg. In de bestaande tractaten was immers alleen sprake van te verleenen hulp. Willem III wilde echter, dat beide landen vol deelnamen aan den oorlog. In overeenstemming met hem, stelden dus de Engelschen voor geen afzonderlijken vrede toe te laten. De Hollanders gevoelden daar bitter weinig voor, maar zij gaven toe, daar weigering opzien gebaard zou hebben en daar zij hoopten, nu dit punt toegegeven was, de Engelschen te kunnen bewegen tot het contractueel bepalen van het aantal te leveren troepen. Maar de Engelschen bleven hardnekkig. Zij wilden den oorlog forsch voeren en niet met halve kracht. En zoo restte den Hollanders niets anders, dan in Sept. '89 een document te teekenen, dat alleen inhield de hernieuwing van alle vroegere tractaten, met den gemeenschappelijken vrede en zonder de fixeering van de te gebruiken strijdkrachten.

In al deze onderhandelingen gaat het den Hollanders niet erg naar den vleesche. Van de fraaie perspectieven, die dat eene Hollandsche pamflet den Amsterdammers voorspiegelde, kwam niets terecht. Het gelukte hun niet van de Engelschen concessies los te krijgen voor hun deelnemen in den oorlog, omdat zij toch eigenlijk al onherroepelijk aan den oorlog waren overgeleverd, vóór de onderhandelingen begonnen. Zij moesten in zee gaan op het Engelsche program. Sedert dien heeft Engelands steeds groeiende macht gemaakt, dat het nauwe verbond van de beide zeemogendheden werd een aanleunen van den zwakke tegen den sterkere en dus strekte ad maiorem gloriam van de groote mogendheid der toekomst. T.

Nieuwe boeken:

Daghregister gehouden int kasteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India. Anno 1681. Uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, met medewerking van de Ned. Ind. regeering en onder toezicht van Dr. F. de Haan. Batavia, landsdrukkerij; 's-Gravenhage, Nijhoff. III in 842 bl. ƒ 10.50.

A. V. Müller: Luthers Werdegang bis zum Turm-Erlebnis. X u. 140 S. Perthes, Gotha.

F. Rachfahl: Don Carlos. Kritische Untersuchungen. IV u. 168 S. J. Boltze, Freiburg i. B. M. 48.

Heinrich Ritter van Srbik: Wallensteins Ende. Ursachen, Verlauf und Folgen der Katastrophe. Auf Grund neuer Quellen untersucht und dargestellt. XVI u. 408 S. Seidel u. S., Wien. M. 60.

G. Schmoller: Preussische Verfassungs-, Verwaltungs- und Finanzgeschichte. 236 S. Tägliche Rundschau, Berlin. Geh. M. 18.

N. L. Hallyard: William Bolts, a dutch adventurer under John Company. Cambridge press. Sh. 15.

J. Warrack: Domestic life in Scotland 1488-1688. A sketch of the development of furniture and household usage. 228 p. Methuen. Sh. 7/6. W. F. Fullerton: C. H. Spurgeon, a biography. 373 p. Williams. Sh. 15.

Mad. Saint-René Taillandier: Madame de Maintenon, l'énigme de sa vie auprès du grand roi. Préface de Paul Bourget. Hachette. fr. 15. Louis Schneider: Claudio Monteverdi, 1567--1643. Un précurseur de la musique italienne aux XVI et XVIIe siècles. Perrin. fr. 18. R. de Sizeranne: La cour d'Isabella d'Este. Hachette. fr. 12.

V. NIEUWSTE GESCHIEDENIS.

De staatkundige geschiedenis van Zuid-Afrika. G. A. Egbers M. A. Select Constitutional Documents Illustrating South African History 1795-1910". London. George Routledge & Sons Ltd. New-York. E. T. Dutton & Co. 1918. Sedert Chase in 1843 zijn voortreffelijk,,Natal" het licht deed zien 1) en in 1888 John Bird zijne „Annals of Natal" uitgaf 2), zijn dergelijke publicaties over Zuid-Afrika niet meer verschenen.

Toch was de behoefte daaraan zeer groot.

Niet slechts gaan deze werken slechts tot het midden der vorige eeuw, maar sedert zij uitkwamen, is zeer veel te voorschijn gebracht, van welks bestaan hunne schrijvers niets wisten. Bovendien handelden zij slechts over Natal. Voor de Kaap-Kolonie, de Zuid-Afrikaansche Republiek en den Oranje Vrijstaat bezaten wij niets van dien aard.

De Heer Egbers zoude alzoo in eene leemte hebben voorzien en op onzen dank grooten aanspraak hebben, als zijn arbeid hadde voldaan aan den eisch, dien hijzelf daarom meende te moeten stellen.

Doch dat is niet het geval. Blijkens zijn voorrede wilde de schrijver, om ons het bestudeeren der staatkundige geschiedenis van Zuid-Afrika gemakkelijk te maken, alles te zamen brengen wat wij zouden behoeven om in breede lijnen de politieke ontwikkeling van de vier deelen der Unie te volgen. Hij geeft ons evenwel slechts een aantal wetten, proclamaties, besluiten, en kennisgevingen zonder eenige toelichting en zonder iets over hun ontstaan en hunne geschiedenis te zeggen.

Hoe weten wij b.v. nu — ik doe slechts een enkele greep hoeveel strijd de proclamatie van Lord Somerset van 5 Juli 1822 ) en artikel 89 der Kaapsche Constitutie ), waarbij het uitsluitend gebruik der Engelsche taal werd gelast, in het leven riep, en wat er is moeten gebeuren, eer de Ordonnantie van 13 December 18205) en de wetten no. 1 1882 en no. 21 1884 tot stand kwamen ®).

Voor de voormalige Zuidafrikaansche Republiek heeft de Heer Egbers er zich toe bepaald, om over te schrijven, wat hij in de „Locale Wetten" gedrukt vond. De Grondwet van de republiek: Lijdenburg van 1853, die daar niet in voorkomt, treffen wij dus bij den Heer E. evenmin aan. Ook missen wij bij hem het Volksraadbesluit van 25 October 1881, waarbij de Pretoria-Conventie van 3 Augustus 1881, wel is waar goed

1) A reprint of all the authentic notices, descriptions, public acts and documents, petitions, manifestes, correspondence, governements advertisements and proclamations bulletins and military despatches relating to Natal with a narrative of events of that settlement. In two parts. By John Centlives Chase Grahams town 1843.

1) The Annals of Natal 1495-1845 by John Bird. III. Vol. Pietermaritzburg 1888. 3) pag. 23.

4) pag. 55.

5) pag. 107.

6) pag. 66, 133.

gekeurd werd, maar dat niettemin door de daarbij geopperde bedenkingen, tot de conventie van Londen van 27 February 1884 de aanleiding werd. Maar dit niet alleen. De schrijver geeft ons voor wat de Kaap-Kolonie en Natal aangaat zelfs niet eens de origineele teksten.

Het bevel van prins Willem V aan den Gouverneur van de Kaap om de Britsche troepen toe te laten, wordt ons hier in het Engelsch vertaald, medegedeeld. Evenzoo de voorwaarden der overgave op 16 Sept. 1795 1), de op de Kaapkolonie betrekkelijke artikelen van het vredesverdrag van Amiens 2) en van het verdrag van 1814 tusschen GrootBrittanje en Nederland, waarbij eerstgenoemd Rijk de Kaapkolonie, Demerary, Essequibo en Berbice voor zich behield ). Zelfs voor de hoogst belangrijke memorie die de naar Natal uitgeweken Boeren, den 21en Februarij 1842, tot den Kaapschen landvoogd Sir George Napier richtten, heeft de heer Egbers ons het origineel, dat waarschijnlijk bij Stuart voorkomt *) onthouden, en ons met eene vertaling die afwijkt van de lezingen, die Chase ) en Bird) geven, afgescheept 7). De heer E. gebruikt bovendien vertalingen van welke hij weet dat zij onjuist zijn. Op pag. 153 bijv. lezen wij dat in Natal den 29 Juli 1839 werd vastgesteld,,that all young men of 15 years of age...... shall on application be considered to have a claim to the grant of a Place" en op pag. 62: ,,when any place or land may be required for public use the owner etc. De heer E. weet natuurlijk evengoed als ik, dat het woord „plaats" dat het oorspronkelijk heeft, door,,farm" had moeten vertaald zijn. Even onjuist geeft hij aan Wet no. 10 1888 (Zuidafrikaansche republiek), waarbij de Hollandsche taal de officieele taal des lands werd verklaard, tot opschrift: making the use of the Dutch Language,,compulsory" (pag. 482).

De werken van Chase en Bird zijn den schrijver, zooals ik tot mijn verwondering bemerkt heb, zelfs niet eens bekend.

Op pag. 151 vermeldt hij de proclamatie van majoor Samuel Charters van 4 Dec. 1834, in welke hij in het door hem geraadpleegde afschrift, zooals wij in eene noot zien, een woord niet heeft kunnen lezen. Uit het werk van Bird zoude hij hebben geweten dat er ,,sinuosities" staat 8). Die onkunde is dan ook waarschijnlijk de reden dat de schrijver in de meening verkeert, zooals hij ons in de voorrede verzekert — in het hoofstuk,,Natal" documenten te hebben doen drukken die, tot dusverre, ,,have probably never been seen by anybody now alive outside official cercles except two or three historians". Ik vermoed dat hij daarbij de nos. 91-111 op het oog heeft, want de overige komen in elke verzameling voor. Van deze twintig zijn er enkele slechts, zes misschien, onbekend. No. 91, 92, 94, 100 vindt men bij Chase) nos. 98, 109 en

i) pag. 2

2) pag. 12.

3) pag. 19.

4) De Hollandsche Afrikaners: etc. pag. 152.

5) Dl. II, pag. 198.

6) Dl. I, p. 691.

7) Bird t. a. p,

8) Dl. I, p. 496.

9) Nos. 96, 99, 103, 105, 107 en 108.

« PrécédentContinuer »