Images de page
PDF
ePub

der vaart en schreeuwde hem scheldwoorden toe en grofheden, alsof hij de ergste vijand en verrader van het land geweest was." Enkelen bepaalden zich niet tot dreigen, maar wierpen turven, modder en zelfs eenige steenen in de schepen, zonder dat zij zich lieten weerhouden door den schout, die met zijn dienaren steeds langs den kant liep en de schepen volgde, zoowel in als buiten de stad. Toen men den hofmeester der Staten Generaal ontmoette, die met een jacht van den Haag gekomen was om hen, namens den Prins van Oranje naar den Haag te geleiden, werd dezen, ook nog modder op zijn hoed geworpen.

Op een kwart mijl van den Haag gekomen, bij de Hoornbrug, werd de kanselier ontvangen door den Prins van Oranje, vergezeld door prins Frederik Hendrik en eenige andere voorname heeren. De Prins deed hem in zijn koets stijgen en bracht hem naar het huis dat voor hem gereed was gemaakt 1), waarna hij met eenige beleefde woorden afscheid nam zonder dat het hier tot wanordelijkheden kwam.

Den volgenden morgen vroeg de kanselier den Prins verlof om dezen zijn opwachting te maken en de onderhandelingen aan te vangen. Hij ontving evenwel ten antwoord, dat het beter was, zich eerst naar de Staten Generaal te begeven. Nadat de kanselier audientie had aangevraagd, noodigden deze hem uit zijn geloofsbrieven in te zenden, die gericht waren aan „Nos très bons et chèrs amys, les Etats Généraux des Provinces Unies". Daarop werden de heeren van Boetselaer en van Ewsum gezonden om hem te begroeten en naar de vergadering te geleiden, waar inmiddels ook de Prins verschenen was. Het was elf uur in den morgen; aan den kanselier werd een plaats aangewezen tegenover den afgevaardigde van Overijsel, die het presidium waarnam. Na een buiging te hebben gemaakt, deed hij daarop „in lengua flamenca" zijn voorstel van ongeveer den volgenden inhoud 2).

Dese laeste dagen van het twaelf-jarige Bestant van Nederland, ons gemeene Vaderlandt, stellen ons voor oogen de droeve veranderinge die naer het eyndt van sulcke tijtlycke accoorden gewoonlyck is te volgen, ende daer af de bereytselen van als nu worden gevordert, so aen de eene als aen d'ander syde. Maer het is also, dat hebbende ondertusschen de Doorluchtigchste Erts-Hertogen hunne mede-lydende ooghen gheslaghen op de sware ende uyterste inconvenienten, daerinne de Landen door dese veranderighe wederom souden komen te vervallen, en hebben niet willen naer-laten in bedenckinge ende groote consideratie te legghen de middelen, die souden konnen dienen tot verhoedinge ende afweeringe van dien, sonderlingh tot dit salich voornemen beweecht synde door hunne natuyrlycke genegenheyt tot vrede, ende affectie tot het ghemeene beste, dewelcke oock syn geweest de principaelste motiven, dat hare Hoogheden hen hebben geresolveert tot het voorgeroerde Bestandt, als een beginsel van de geheele gewunstede blussinghe des brandts van oorloghe; daaerin inne sy t'heuren aenkomste deser Landen hebben gevonden, meynende, dat binnen den tijdt deselfs Bestants hunne actiën insgelycks genoech hebben betuycht ende uytgewesen de sekerheydt van hunne goede intentie, ende voor desen toecomende tydt ende hebben hunne Hoogheden niet meer ter herten, dan als te wege te kunnen brengen het meeste voordeel van dese landen in 't generael, dewelcke daerinne souden schynen te consisteeren, dat alle de Nederlanden wederom souden vergaderen in een Lichaem, ende onder een Hooft, synde seer aparent, dat gelijckse vóór de troubelen van onse tyden waren in vreetsame eenigheydt ende geruste Voorspoedigheidt, sy die in meerder mate souden komen te genieten, indien de Provincien van deser syde hun lieten verwilligen tot een goet bequaem ende vast verdragh onder bekentenisse van de natuyrlycke Princen.

1). Over het aanwijzen daarvan was al heel wat te doen geweest. De Staten Generaal hadden daarvoor het huis van de vrouwe van Heemstede aangewezen; de Staten van Holland vreesden echter „dat zijn komste en zoodanige notabele receptie" onrust onder het volk zou veroorzaken. Op aandrang van de Landprovinciën en van den Prins, die er op wees, dat er" geen herberghen waeren, daer men hem ter eeren logeeren konde", berustte Holland met tegenzin in het gebeurde. De Staten Generaal hadden ook geweigerd afgevaardigden ter begroeting tegemoet te zenden, zoodat de Prins zich daarmee belastte „omme alle den ondanck niet op hem te laden." Zie Resolutiën der Staten van Holland 1621, 26.

Aitzema: Vermeerdert verhaal van den vrede-handelingh 1, 82 vlg.

Daarop volgden lange tiraden over de voordeelen van het staken van den krijg, en over de verlaging der belastingen, die dan mogelijk zou blijken, terwijl Peckius verklaarde, dat de Aartshertogen bereid waren om, als de Nederlanden op dezen voorslag wilden ingaan, alle billijke en redelijke conditiën toe te staan.

Blijkens het verslag door den gezant aan zijn regeering overgelegd, waren reeds tijdens de voorlezing eenige leden der vergadering begonnen hun hoofden te schudden als teeken van ontevredenheid en van verwondering. Zoodra de kanselier had uitgesproken, verklaarde ook de voorzitter verbaasd te zijn over wat hij had gehoord; hij verzocht evenwel het stuk in geschrifte, bekrachtigd door de handteekening van den gezant; daarna werd deze weer door het tweetal gedeputeerden naar zijn herberg teruggevoerd. Zijn propositie werd gesteld in handen van den Prins om te dienen van advies. Tot dusver had de Prins - wij hadden zijn gezicht willen zien bij het doen van den voorslag, waarvoor de impuls van hem zelf was uitgegaan - zich niet over de aanbiedingen geuit. Hij ontving nu den gezant te zijnen paleize ten gehoore, die hem zijn voorstel aanbeval1) en hem poogde te bewegen zijn invloed ten gunste van dit aan te wenden.

Hij antwoordde in ernstige, hoewel hoffelijke bewoordingen, dat men inderdaad in de vergadering der Staten Generaal zeer verwonderd was geweest over de bewoordingen van het voorstel aangaande de vereeniging van alle Nederlanden in één lichaam en onder één hoofd en tot het sluiten van een verdrag onder erkenning van de „natuurlijke vorsten" op den ouden voet van vóór de troebelen; hij zei, dat dergelijk voorstel hier niet dan ontstemming kon wekken, waar men zich als uitgangspunt, waarvan niet afgeweken kon worden, had gesteld, dat de Staten een absolute en algeheele vrijheid hadden verworven, zooals ook bij de afsluiting van het Bestand erkend en verklaard was; de Staten waren vast besloten over geen zaak te onderhandelen, die daarmee direct of indirect in strijd was, terwijl er onder hen niemand was, die een woord ten gunste van dit voorstel zou durven zeggen, omdat hij gevaar zou loopen hiervoor met zijn hoofd te boeten.

Naar het oordeel van den Prins moest men te Brussel en in Spanje wel zeer slecht ingelicht zijn omtrent den toestand en de stemming hier te lande; hij geloofde dat het voorstel geen andere uitwerking kon hebben dan de genoemde Staten te doen besluiten met de meeste beslistheid hunne vrijheid te handhaven.

Naar allen schijn had men te Brussel den kanselier onkundig gelaten van de gehouden vóórbesprekingen, zoodat hij de eigenaardige rol, door Maurits in dezen gespeeld, niet kon doorgronden. Hij antwoordde, dat hij niet gekomen was om in een twistgesprek te treden over vrijheid en gelijksoortige kwesties, maar alleen om namens de Aartshertogen te peilen, of men langs vriendschappelijken weg het eens kon worden op den voet van het bedoelde voorstel, door middel van voorwaarden en bepalingen, die rechtvaardig en bevorderlijk zouden zijn voor het welzijn van alle Nederlanden. Hij zeide bovendien, dat men bij nadere overweging zou bevinden, dat het voorstel der Aartshertogen uit goede en oprechte bedoelingen voortkwam en dat het aan de Staten geen billijke reden tot gevoeligheid kon geven; ten slotte zeide hij, dat er middelen gevonden zouden kunnen worden om beide partijen tevreden te stellen.

1) Le hizo algunas discursos para hazer le gustar de la propusicion y induzir le a interponer su auctoridad.

De Prins herhaalde evenwel, dat dat er geen enkele mogelijkheid bestond om tot een overeenkomst te komen, zoolang de kanselier van een erkenning van de natuurlijke vorsten sprak.

Terloops duidde hij met een enkel woord op de mogelijkheid van een soort protectoraat, waarvan, naar hij zei, gesproken was in een zekere memorie van den president Richardot tijdens de onderhandelingen over het Bestand. Elke poging om tot de oude heerschappij terug te komen en de gewesten wederrechtelijk te onderwerpen, zou hij evenwel bestrijden.

Daar de kanselier zag, dat de Prins bij zijn meening bleef, ondanks alle argumenten om hem te overtuigen, ging hij over tot bespreking van wat er te Delft was voorgevallen. De Prins betoonde zich hierover zeer ontstemd en beloofde een onderzoek en bestraffing der schuldigen. Toen de kanselier opmerkte, dat het toch een barbaarschheid was om dergelijke onbeschoftheden te bedrijven tegen gezanten, en dat hij geen enkele reden of aanleiding kon vinden voor dergelijke volkswoede, antwoordde de Prins, dat Peckius niet kon begrijpen, hoezeer het volk en de kleine luiden er van doordrongen waren, dat hun voorspoed berustte op den oorlog, zoodat zij een fellen haat koesterden tegen allen, die, naar zij vermoedden, voor vrede of bestand wilden werken.

Volgen we nu de behandeling van het voorstel in de Staten Generaal. Wij hebben gezien, dat het stuk in handen gesteld was van den Prins met verzoek daarover advies uit te brengen. Deze bracht het ter tafel bij de Staten van Holland met het advies om den Raadpensionaris te gelasten een vigoureus en wel geraisonneerd antwoord samen te stellen, waarin hij „de ontwijfelbaarheid van het souvereine recht dezer landen" moest uiteenzetten en dengene, „die de hoogheydt van den Lande alsoo in despute trecken onweerdigh ende inhabyl" verklaren moest om aangehoord te worden.

De Raadpensionaris stelde nu een stuk op in dezen geest, dat door de Staten van Holland, sedert de omzetting der regeering na Oldenbarnevelts val geheel op de zijde der oorlogspartij, eenstemmig werd goedgekeurd en dat ingebracht werd bij de Staten Generaal. Hier openbaarde zich evenwel eenig verzet; vier der landprovinciën, Friesland, Groningen, Overijsel en Gelderland maakten bezwaar tegen de zinsnede, dat zij, die de souvereiniteit der Staten in twijfel trekken, zijn en zullen gehouden worden voor onbevoegd om tot eenige onderhandeling te worden toegelaten. De afgevaardigden der vier gewesten verklaarden bezwaar te maken tegen het woord „zijn", waardoor elke verdere onderhandeling met Peckius, ook indien hij tot verder gaande voorstellen gemachtigd mocht blijken, zou worden verijdeld. Volgens de inlichtingen, die Peckius van bevriende zijde ontving, waren zij geneigd mede te werken tot voortzetting van het Bestand. De Prins van Oranje zou er echter op gewezen hebben, dat nooit eenig vorst tegenover hen een taal had gebruikt als de bedoelde kanselier en dat allen, Gomaristen zoowel als Arminianen, nu den strijd met verdubbelden moed zouden aanvaarden. Het slot der beraadslaging was, dat het woord „zijn" inderdaad werd weggelaten, maar slechts onder deze voorwaarde, dat alle gewesten zich zouden verbinden om af te zien van elke afzonderlijke bespreking met Peckius; deze kon eventueele voorstellen nader aan den Prins mededeelen, die ze dan in de Staten Generaal ter bespreking zou inbrengen. Blijkbaar is het dit besluit geweest, dat den Prins de gelegenheid heeft gegeven om later den troef uit te spelen tegenover Suriano, dat Peckius wel degelijk tot veel verder gaande voorstellen gemachtigd was geweest; dat men dus wel degelijk een vrede had kunnen krijgen op vrij aannemelijke voorwaarden en eventueel elk oogenblik hierop kon terugkomen. Blijkbaar is zijn doel geweest daarmee van de Serenissima het eene of andere voordeel te verkrijgen, vermoedelijk den geldelijken steun van f 50 000 per maand, welke bij het tusschen Venetië en onzen staat op 31 December 1619 gesloten tractaat was toegezegd voor het geval een van beide in openlijken oorlog geraakte 1).

1) Arend t. a. p. 565.

De voorzorg was evenwel geheel overbodig; zooals we zagen was Peckius volstrekt niet tot verdergaande concessies gemachtigd. Uit zijn verslag blijkt, dat de Prins zoowel als de Staten vast overtuigd waren, dat de kanselier inderdaad nog met andere bedoelingen gekomen was, maar dat hij uitdrukkelijk verklaard had, geen last, hoe ook, te hebben een ander voorstel te doen 2).

Onder deze omstandigheid was de afloop niet twijfelachtig. Toen het antwoord op den 25sten Maart, des morgens te zeven uur, door de Staten Generaal, in tegenwoordigheid van den Prins, in behandeling werd genomen, vond het, al waren er enkelen, die met den

1) Zie Geyl, Suriano, 188.

2) que no tenia orden alguna de hazer otra propusicion." Peckius zegt hierbij in zijn verslag. dat dit in overeenstemming was met zijn instructie. Deze laatste schijnt in de Brusselsche archieven niet meer aanwezig te zijn; de briefwisseling met de Spaansche regeering is evenwel op dit punt volkomen duidelijk.

« PrécédentContinuer »