110, bij Bird 1) en nos. 95, 97, 101, 102, 104, 106, bij beide schrijvers ?), terwijl van no. 93 in „Een Eeuw van Onrecht" gewag wordt gemaakt 3). W. H. de Savo'rnin Lohman. Het leven van Lassalle. Stefan Grossmann: Ferdinand Lassalle. In de serie: „Menschen, in Selbst-Zeugnissen". Ullstein. Schrijver beoogt met dit geschrift geen propaganda te maken voor de denkbeelden van Lassalle, doch wil ons een beeld geven van diens persoon. Er zijn misschien weinigen die eigen innerlijk zoo ontleed hebben, als Lassalle dit placht te doen. Dank zij eenige fragmenten uit het dagboek door Lassalle als handelsscholier geschreven en eenige brieven van lateren datum in dit werkje opgenomen, krijgen we een juiste indruk van zijn strijdlustige natuur. Schr. is niet de eerste, die zich bezig houdt met een levensbeschrijving van Lassalle. Bekend zijn de biographieën van Bernstein en Brandes, die in de inleiding worden genoemd. Hij meent dat daarin echter aan Lassalles vulkanische aard te kort wordt gedaan. Het boekje begint met het dagboek van Lassalle, dat hij als vijftien-. jarige gymnasiast begon en later op de handelsschool als zestienjarige eindigde. Meer en meer ontpopt zich dan zijn vurig temperament. Na zijn studententijd werpt hij zich op als voorvechter van de Duitsche arbeiders. Hij tracht hen de oogen te openen. Talrijk zijn de door hem geschreven werken en de door hem gehouden voordrachten. Uitvoerig is in dit werkje behandeld de verdediging van Lassalle voor het Berlijnsche gerechtshof, nadat hij beschuldigd was de bezitloozen in het openbaar te hebben opgehitst tegen de bezittenden. In dit hoofdstuk treedt Lassalles redenaarstalent, zijn slagvaardige geest en zijn rots vast zelfvertrouwen sterk aan 't licht. Grossmann heeft tevens een gedeelte opgenomen uit het dagboek van Sonja Sontzeff, waardoor we een interessante episode uit Lassalles leven leeren kennen. We zien hem hier als verliefde, als vurige aanbidder van een vrouw, die hij echter niet vermag te veroveren. In dit gedeelte vinden we tevens een levensbiecht van Lassalle zelf, aan haar gericht. Uitvoerig is hierin uiteengezet zijn strijd op leven en dood tegen de Duitsche aristocratie, in verband met de processen die hij voert voor de gravin von Hatzfeld. Treffend is zijn vereerende toewijding voor deze vrouw. Het laatste hoofdstuk vertelt ons van Lassalles verterende liefde voor Helene von Doenniges. Haar ontrouw treft hem in 't diepst van zijn ziel en drijft hem in den dood. Waarschijnlijk is echter zijn tragisch einde beinvloed door zijn psychische gebrokenheid in dien tijd. We weten uit, ook in dit werkje opgenomen, brieven aan de gravin von Hatzfeldt, dat Lassalle toen der tijd het politieke leven beu was. „Ich bin der Politik müde und satt. Ohne höchste Macht lässt sich nichts machen, zum Kinderspiel aber bin ich zu alt und zu gross.” De opkomende figuur van Karl Marx, de machtige persoon van Bismarck versperren hem zijn geestelijken weg. Voor Lassalle bestond er geen middenweg, voor hem gold het alles of niets. Ř. B. de J. 1) DI. I, pag. 40, 83, 48, DI, II, pag. 44. 2) DI. I, p. 496, DI. II, pag. 394, 467. 3) Chase Dl. II, p. 71; Bird DI. I, pag. 366, 455. Chase Dl. I, pag. 97, Bird DI. I, pag. 320, Bird DI. I, pag. 611, Chase DI. II, pag. 147. Bird Di. I, pag. 627. Chase Dl. II, pag. 166, Chase Di. II, pag. 189, Bird Dl. I, pag. 658, Chase Dl. I, pag. 198, Bird DI. I pag. 691. Het Réveil. Everhard Gewin: In den Réveil-kring. Baarn, Hollandiadrukkerij, 1920. In het eerste hoofdstuk „Van de opwaking” geeft de schrijver een kort overzicht van de beginselen van het réveil in den aanvang der 19e eeuw tegenover de z.g. neologie. Tegenover emancipatie: gebondenheid, tegenover menschelijke majesteit en deugd: de majesteit van God, de zondigheid der menschelijke natuur en de noodzaak van persoonlijke wedergeboorte, waarin de vrije genade van God is te roemen. Daarna volgt hij de ontwikkeling van het réveil. Vooreerst het Geneefschréveil onder Herrnhutschen invloed geboren, welke ook uitging op Wesley en Haldane, de eerste een Engelschman en de laatste een Schot, die te Genève vertoefden en aldaar de geloofsopwekking bevorderden. Hoewel het Hollandsch réveil niet in direct verband stond met de beweging te Genève, was er toch wel eenige relatie met den Nederlandschen réveilkring door de predikanten James en Merle d'Aubigné. Merle's preeken werden in Hollandsche vertaling door Bilderdijk uitgegeven. De geest van het réveil drong aan op herstel van de voorvaderlijke vroomheid, evangelisatie, communicatie, huisgodsdienst en onthouding van wereldsche genoegens. Allengs wordt de lezer binnengeleid in den réveilkring; hij ontmoet Bilderdijk en zijn vrouw Katharina Wilhelmina Schweichhardt, Baron van Zuylen van Nijevelt, de gebrs. van Hogendorp, Da Costa, Capadose, Groen van Prinsterer e. a. in hun intiem verkeer. De volgende drie hoofdstukken zijn gewijd aan Mevr. Groen van Prinsterer, Dr. A. Capadose en Da Costa en De Clercq. Inderdaad een aangename en nuttige lectuur. Het is den schrijver gelukt een interieur te geven, waarbij deze merkwaardige persoonlijkheden worden geteekend in hun grootheid en in hun kleinheid. Van het materiaal, dat den schrijver, volgens zijn voorbericht ten dienste stond, dagboeken, mémoires en brieven, heeft hij een dankbaar gebruik gemaakt. Zonder overlading, weet hij zijn stevige schetsen leven bij te brengen door welgekozen citaten. Het boek is de belangstelling van velen waard, vooral uit historisch en psychologisch oogpunt. Ook de godsdienstige overtuiging van de menschen uit dezen kring heeft hij met onpartijdigheid juist geschetst. Een register op de genoemde personen maakt het naslaan gemakkelijk. S. De Nederlandsche handelspolitiek. Documenten betreffende Buitenlandsche handelspolitiek van Nederland in de negentiende eeuw, uitgegegeven door Mr. N. W. Posthumus, deel I, den Haag 1919. (Werken uitgegeven door de Vereeniging Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief). IX en 365 blz. Als eersteling van een reeks, die er tien zal bevatten, verscheen bovengenoemd werk van de hand van den Directeur van het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief. Wanneer deze uitgave voltooid zal zijn, zal Nederland kunnen bogen op een bronnenpublicatie, als tot nu toe geen ander land bezit. In een voorwoord verklaart de geleerde schrijver: „dat de beteekenis van deze politiek voor de ontwikkeling van de staten, voor hun onderlinge verhoudingen en voor den groei van den modernen geest” hem er toe leidde, dit werk op zich te nemen. Doch niet alleen van internationaal, maar ook van nationaal standpunt bezien, is het m. i. toe te juichen, dat hij er zijne schouders onderzette. Het Nederlandsche volk is en blijft een handelsvolk. De nationale welvaart wordt niet het minst door den groei van dien handel gediend. De buitenlandsche handelspolitiek is een der gewichtigste factoren van invloed op dien groei. Deze uitgave behelst derhalve een belangrijke bijdrage tot de verklaring van den groei van den handel en derhalve van de toename der nationale welvaart in de negentiende eeuw. Zou de subsidie, door het Departement van Buitenlandsche Zaken aan deze uitgave gegeven, niet op deze overweging steunen? De onderhandelingen met Engeland van 1813 tot 1827 zijn het onderwerp van dit deel. Het behoeft geen betoog, dat deze niet in de Novemberdagen van 1813 een aanvang namen. De Nederlandsche handel moest nog uit zijn assche herrijzen, de Nederlandsche staat geboren worden. Eerst toen het Koninkrijk der Nederlanden bevestigd was, en de koloniën teruggekeerd waren, kon er van een koers der buitenlandsche handelspolitiek sprake zijn. Haar beginselen worden neergelegd in de tariefwet van 3 October 1816. De vereeniging met de Zuidelijke provinciën heeft nog te korten tijd geleden plaats gegrepen, dan dat niet, de traditie getrouw, handelsbelangen den doorslag bij de bepaling van den koers zullen geven. Na den val van Napoleon beheerschten Engelands belangen de handelspolitiek van bijna geheel Europa, ja zelfs van Noord-Amerika. Het jonge koninkrijk kon zich allerminst aan dien invloed onttrekken. Niet dat onmiddellijk een handelsverdrag gesloten wordt. Nederland weet, dat het gevaarlijk onderhandelen is met den machtigen nabuur. Engeland, dat in deze jaren eigen landbouw, nijverheid en scheepvaart sterk beschermt en weinig toenadering elders zoekt, is tevreden met de matige in- uit- en doorvoerrechten (belangrijk voor den handel op Duitschland!) van het land aan de monden der groote rivieren, waarvan het bovendien ook zonder verdrag verkrijgt, wat het wenscht. Het simpele aandringen van den Engelschen gezant is in 1814 en 1815 voldoende om tegen de wenschen der Amsterdamsche en Dordtsche kooplieden in, het invoerrecht op Engelsch zout, met dat op Spaansch, Portugeesch en Fransch gelijk te stellen. Omgekeerd geeft Engelands protectionisme slechts wrijving bij de verhooging der invoerrechten op boter en kaas. De tariefwet van 1816 steunt op voor dien tijd liberale beginselen. Haar tarief is matig. En door het reciprociteitsbeginsel tracht Nederland ook andere mogendheden voor dit beginsel te winnen. Het uit zich in deze wet, dat als Nederlandsche schepen zullen worden beschouwd die vaartuigen van vreemde staten, welke van Nederlandsche schepen geen hoogere rechten heffen dan van eigen bodems. Met Engeland geeft dit beginsel haken en oogen. Het heeft ten slotte de Nederlandsche regeering misschien te kwader ure er van doordrongen, dat dreigen met retorsiemaatregelen voordeelen voor Nederlandsche belangen kan bedingen. De nieuwe tariefwet althans van 26 Augustus 1822, die onder invloed 0.a. der Zuidelijke provinciën, veel sterker protectionistisch is dan haar voorgangster, maakt van dit beginsel een te ruim gebruik. Het „altijd gevaarlijke wapen der represailles", en met name de instelling der differentiëele scheepsrechten, brengt meer verwijdering dan toenadering. Zij brengt de onderhandelingen met Engeland – dat vrijere handelsbegrippen gaat huldigen -- evenals met Amerika op een dood spoor. Aan eigen scheepvaart brengt zij geen baat. In dorre eenzaamheid blijft Nederland staan. Eerst in later tijd zal de regeering haar fouten inzien. Ziehier in kort bestek, wat het kloeke deel in inleiding en documenten weergeeft. Het behoeft geen betoog, dat ook op ander gebied van handelsgeschiedenis belangrijke gegevens uit deze bronnen te putten zijn. L. v. Nierop. Nieuwe boeken: Paul Haake: Der preussische Verfassungskampf vor hundert Jahren. 120 S. R. Oldenbourg, München u. Berlin. M. 12. Reinhold Koser: Zur preussischen und deutschen Geschichte. Aufsätze und Vorträge. Cotta, Stuttgart u. Berlin. M. 40. Hans Plehn: Bismarck's auswärtige Politik nach der Reichsgründung. Mit einem Vorwort von Otto Hoetzsch. R. Oldenbourg. M. 28. H. Delbrück: Das Leben des Feldmarschalls Grafen Neidhardt von Gneisenau. In 2 Bdn. 4e Auflage. XVI u. 408 S.; IV u. 367 S. G. Stilke, Berlin. Geh. M. 80. Paul Darmstädter: Geschichte der Aufteilung Geschichte der Aufteilung und Kolonisation Afrika's seit dem Zeitalter der Entdeckungen. Von Rüdiger: Die Bedeutung der Algeciras-conferenz mit Berücksichtigung der europaïschen Marokko-politik bis zur endgültigen Lösung der Marokko-frage. Duncker und Humblot. M. 12. H. Delbrück: Ludendorff, Tirpitz, Falkenhayn. Curtius, Berlin. M. 6. Ludendorf: Urkunden der obersten Heeresleitung über ihre Tätigkeit 1916/18. Mittler u. S., Berlin. M. 77.50. H. Ströbel: Die deutsche Revolution. Ihr Unglück und ihre Rettung. ,,Der Firn", Berlin. M. 19.50. G. Gothein: Warum verloren wir den Krieg? 2e Aufl., 239 S. Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart. M. 16. Axel von Freytagh Loringhoven: Geschichte der russischen Revolution. I, 211 S. J. F. Lehmann, München. M. Pokrowski: Aus den Geheim-archiven des Zaren. Flugschriften des Tag, 6. A. Carnegie: Auto-biography. 385 p. Constable. Sh. 25. J. H. Bishop: Th. Roosevelt and his times, shown in his own letters. 2 vols., 517 and 524 p. Hodder. Sh. 42. H. C. Neill: A history of the war. A standard reference history. 1064 p. Jack. Sh. 12 6. C. Mauclair: Watteau. Ernest Lavisse: Histoire de France contemporaine depuis la révolution jusqu'à la paix de 1919, en dix vol. I. Ph. Sagnac: La révolution (1789 1792) broché fr. 30. II. G. Pariset: La révolution (1792–1799) fr. 30. A. Matthiez: La révolution et les étrangers. G. Lenôtre: Le roi Louis XVII et l'énigme du Temple. Solution nouvelle. 451 p. Perrin, fr. 12. A. Filon: Souvenirs sur l'impératrice Eugénie. Préface d'Ernest Lavisse. XXXII et 334 p. Calmann-Lévy. Fréderic Loliée: „La Païva”. La légende et l'histoire de la marquise de Païva (Second empire. Négociations secrètes de Bismarck avec Gambetta). Tallandier, Paris. Fr. 15. Raymond Recouly: Foch, le vainqueur. Fr. 5. J. Loris-Mélicof: La révolution russe. Préface d'Albert Thomas. Alcan. fr. 7. S. Zagorsky: La république des Sovjets. Bilan économique. Payot. |