Images de page
PDF
ePub

dien hij bij voorkeur bij Judas vergelijkt! En waarschuwend klinkt het aan het adres van Loenatcharsky: ,,Hoe goed uwe bedoelingen ook mogen zijn, kameraad Loenatcharsky, uw coquetteeren met den godsdienst roept slechts een glimlach te voorschijn". Later wordt de toon, dien Lenin tegenover den z. i. jammerlijk verdoolden partijgenoot aanslaat, zelfs dreigend; hij verwijt Loenatcharsky af te dalen tot het niveau van een Peter Struve. (De liberaal Peter Struve, voormalig socialist, is steeds het,,bête noire" voor Lenin geweest.)

Waarlijk, een zeer middelmatig intellect. Men behoeft ook slechts zijn politieke brochure,,Staat en Revolutie" door te bladeren om daarvan overtuigd te worden. Hoe simpel en onbelangrijk zijn die beschouwingen over den toekomst-staat. En hoe naief is zijn opvatting van de moderne bedrijfsleiding, die z. i. zóó eenvoudig is dat ieder arbeider, die de kunst van lezen en schrijven verstaat, deze functie zou kunnen vervullen! En welk een gebrek aan menschenkennis spreekt uit zijn eisch van volkomen gelijkheid van loon.

Maar tevens: wat een geweldige energie, welk een oerkracht leeft in dezen mensch! Allen, die Lenin kennen, roemen zijn doorzettingsvermogen, zijn ijzeren wil. In zijn bekrompen geest is slechts plaats voor enkele weinige voorstellingen maar daarop concentreert zich dan ook zijn geheele aandacht. Voor kunst is Lenin ongevoelig; materieele behoeften heeft hij evenmin. In het Kreml leeft hij even sober als vroeger op zijn huurkamer in Zürich. Een groot verschil met den ijdelen, genotzuchtigen Trotzky! Lenin leeft uitsluitend voor zijn politieke idealen, die hij najaagt met ontembare wilskracht en geweldigen hartstocht. In dat opzicht is hij,,gradlinig bis zur Absurdität" zooals de socialistische schrijver Roebakin getuigt.

Emotioneel is Lenin in hooge mate. Niemand kan zoo fel haten als hij. In het bijzonder vervolgt hij met zijn grimmigen haat alle socialisten, die in principieele of tactische kwesties andere opvattingen huldigen dan hij. Lenin is zóó sterk overtuigd van de waarheid van zijn eigen denkbeelden dat hij zich niet kan voorstellen dat zijn tegenstanders ooit te goeder trouw zouden kunnen zijn. Daaruit is ook zijn mateloos schelden te verklaren. Men kan er zeker van zijn dat Lenin, als hij Kautsky een „renegaat" en een verrader" noemt, deze uitdrukkingen niet slechts gebruikt om indruk op de lezers te maken, maar dat hij inderdaad van de juistheid daarvan volkomen overtuigd is. Evenals iedere fanaticus deinst Lenin in den strijd tegen de vijanden van het ,,ware geloof" voor geen enkel middel, hoe immoreel of gewelddadig ook, terug. Volgens den Russischen socialist Landau-Aldanov, die een bijzonder mooi boek over Lenin

[ocr errors]

heeft geschreven, heeft hij zelfs uitdrukkelijk verklaard laster als een geoorloofd middel in den politieken strijd te beschouwen 1).

De figuur van Lenin herinnert sterk aan stichters van kloosterorden uit de Middeleeuwen. Dezelfde fanatieke overtuiging, dezelfde brandende hartstocht. Een revolutionnair als Lenin is in zekeren zin even los van het aardsche als een middeleeuwsche monnik. Hoor hem getuigen van het ,,brandende gevoel van schaamte", dat hem beving toen hij zich bewust werd dat zoovele revolutionnaire strijders slechts dilettanten waren. Dat bewustzijn beheerschte zijn houding in den partijstrijd van 1903. Hij wilde van de partij een organisatie van ,,beroeps-revolutionnairen" maken, die onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd zouden zijn aan den Centralen Raad. Zooals Trotzky, toenmaals zijn heftige tegenstander, het uitdrukte: „Kameraad Lenin heeft van den bescheiden Raad een almachtig,,Comité de salut public" gemaakt om daarin zelf de rol van den,,onomkoopbaren Robespierre te spelen". Inderdaad heeft Lenin een zeer despotische natuur.

Men moet zich overigens dezen fanaticus volstrekt niet als een volkomen onpraktisch mensch voorstellen. Hij is elementair en primitief maar, zooals Landau-Aldanov het zoo goed uitdrukt:,,c'est un primitif compliqué". Aan fellen hartstocht paart hij een groote mate van nuchtere bedachtzaamheid. Anders dan de impulsieve, spontane Trotzky, beschikt Lenin over veel zelfbedwang. Hij bezit een zekere sluwheid, hij kan zijn ware gevoelens uitnemend verbergen. Deze geslepen tacticus is dan ook een zeer gevaarlijk tegenstander. Menschen, die hij op een gegeven oogenblik noodig heeft, weet hij in te palmen door het ten toon spreiden eener bijzondere beminnelijkheid. Zijn eigenlijk doel verliest hij nooit uit het oog maar hij weet dat een verstandig veldheer soms tijdelijk moet retireeren.

Er gaat van Lenin een bijzondere suggestie uit. Hij beschikt volstrekt niet over groote oratorische gaven; hij spreekt eentonig, zonder fraaie beeldspraak of andere franje. Toch sleept hij zijn gehoor mede; hij vermag steeds iets van zijn eigen vurigen hartstocht en rotsvaste overtuiging op zijn toehoorders over te brengen. Een ontwikkeld en intelligent jongmensch, Leonid Kanneguiser - dezelfde, die later den bolsjewistischen beul Oeritzky zou neerschieten — getuigde van de eerste redevoering, die Lenin na de Novemberrevolutie hield:,,Dat was geen politieke rede. Het was de ziele-kreet

1) M. A. Landau-Aldanov „Lénine”, p. 62.

van een man, die dertig jaar lang op dit oogenblik gewacht heeft. Ik geloofde de stem van Girolamo Savonarola te hooren" 1).

Volgens de karakter-indeeling van prof. Heymans zou men Lenin moeten indeelen bij de groep der emotioneel-actieven met sterke secundaire functie. Lenin blijkt inderdaad nagenoeg alle eigenschappen, die Heymans als kenmerkend voor deze groep opsomt, te bezitten 2).

Men mag de heerschappij van dezen man in vele opzichten een gevaar achten. Doch niemand kan aan dit karakter een zekeren trek van grootschheid ontzeggen.

1) Landau-Aldanov, p. 70.

2) Zooals men weet, verstaat Heymans onder secondaire functie de nawerking van vroegere voorstellingen in het bewustzijn, waardoor een groote mate van continuïteit in denken en handelen ontstaat. De menschen met primaire functie (Trotzky) verkeeren daarentegen steeds onder den indruk van het oogenblik.

KEIZERLIJKE MACHT

DOOR

Dr. N. B. TENHAEFF

Imperator Caesar Flavius Justinianus, zoo noemde zich 21 November 529 die Oost-Romeinsche keizer, die de behoefte gevoelde het rechtsboek der Institutiones in te leiden met een persoonlijk woord tot de juridisch-weetgierige jeugd. Het is maar een brokstuk van de volledige titulatuur. Breed is de optelling van volksstamnamen, die de roemruchte overwinnaar en triomfeerder aan zijn eigennaam verbinden mocht. Semper Augustus vormt als het ware een natuurlijk slotaccoord1). Maar Maar onze belangstelling wordt niet geboeid door de weidsche praal van dien langen nasleep. Zij wijdt zich aan het Imperator-Caesar van den aanhef.

Dat Imperator was de juichende toeroep geweest van zoo menig zegevierend leger tot zoo menigen zegevierenden veldheer, als dan weer eens het slagveld met gevallen vijanden bedekt, de legertros door gevangenen bezwaard, de tegenstander naar alle kanten gestoven was; die acclamatie was het loon van den veldheer voor een justa victoria geweest 2). En Caesar, het was de naam van één, die overwinning op overwinning bevochten had, eer hij zich veroorloofde, 48 v. Chr., dien tijdelijken eeretitel: Imperator, als blijvend cognomen te aanvaarden.

Zoo ontstond de koppeling Caesar-Imperator, die, tot ImperatorCaesar omgezet, sedert Vespasianus bestendige aanduiding van keizerlijke macht is geweest.

Een titel met een inhoud. In den laten keizertijd, toen aan de grenzen van het rijk bijna voortdurend victoriae justae bevochten werden, kon de rustig thuis gebleven keizer ieder jaar zich zelf een

1) Volledig: I. C. Fl. J. Alamannicus, Gothicus, Francicus, Germanicus, Anticus, Alanicus, Vandalicus, Africanus, pius, felix, inclitus victor ac triumphator, semper Augustus; vgl. Krueger, Corpus iuris civilis, p. XXI.

2) Vgl. de klassieke plaats: Cicero, Epist. ad fam., lib II, X, 3.

denkbeeldige imperator-acclamatie toekennen. Zij werden geteld en dat cijfer kreeg zóó haast geen andere beteekenis dan aanduiding van het aantal regeeringsjaren. De titel had zijn militairen, soldatesken inhoud bijna geheel verloren. Was er nog een strijdbare gevoelswaarde aan verbonden? Of was het al louter traditie? Want ieder woord heeft een of meer precies definieerbare beteekenissen, terwijl vele woorden nog over een bijzonderen coefficient schijnen te beschikken, dien wij de gevoelswaarde van die woorden noemen. En als wij nu zien, hoe de eeuwen splitsing brachten; als wij die samengekoppelde woorden ieder hun eigen weg zien gaan, schijnt het dan niet, of de soldateske trek, die klassieke titulatuur eigen, voor beide woorden werd gespaard? Immers imperator werd: l'Empereur, en Caesar werd: der Kaiser.

De huidige gevoelswaarde van die titels is echter jong. Wij behoeven niet verder terug te gaan dan tot den zomer van 1813, toen Napoleon I te Dresden aan Metternich dat brutale woord toevoegde, dat hem onderscheiden moest van de in het purper geborenen: 93..... J'ai grandi dans les camps. Un homme comme moi se f.... de la vie d'un million d'hommes". Wij kunnen vlak bij onzen eigen tijd blijven. Want in den winter van 1871 herhaalde Frederik van Baden het woord van Pruisens romantischen koning: ,,Eine Kaiserkrone kann nur auf dem Schlachtfelde errungen werden". Maar heel veel verder dan 1813 moeten wij ook niet teruggaan met onze gedachten, of wij bemerken al niets meer van die militaire accenten. Men sla Goethe's Dichtung und Wahrheit nog eens op en herleze de onvergetelijke bladzijden over de keuze en kroning van Jozef II, anno 1764, door hem,,an Gretchens Seite" bijgewoond. Weer zien wij toe, hoe op den vooravond van de keuze alle vreemdelingen de stad uitgezet, de poorten gesloten, de Joden in hun kwartier geconsigneerd worden. Wij leeren den trots begrijpen van den Frankforter burger, dat hij alléén getuige van zoo grootsche plechtigheid mocht zijn. Wij zien dien ouden Frans I in romantisch groot-tenu, ein Gespenst Karls des Grossen", voortschrijden onder den keizerlijken baldakijn en moeilijk kunnen wij den glimlach onderdrukken bij de gedachte aan brutaal zwaardgekletter bij deze gelegenheid, trots al het kanongebulder, trots al het stormklokgelui, ja trots alle eerewachten!

Neen, de soldateske gevoelswaarde van die keizerwoorden moge dan al verklaarbaar zijn door den aard en het wezen van die militairmachtigen, die den keizertitel hebben gedragen, de historie kent geen trait-d'union tusschen het luidruchtig verleende keizerschap der legionarii en den Caesar-Charlemagne, die in 1769 te Ajaccio geboren werd; geen trait-d'union ook tusschen den germaanschen

TIJDSCHRIFT VOOR Geschiedenis.

5

« PrécédentContinuer »