Images de page
PDF
ePub

grond tot verwijt. Maar hoe bij uitstek naiëf klinkt ons het verzoek om hulp van Johan XII in een Hildesheimsche bron toe! De Saksenkoning moge nu kiezen of deelen; hij kome of Rome te hulp tegen den vice-koning Berengar, of hij doe afstand van zijn voorvaderlijk patriciaat over Rome 1). Stellig kwam Otto I. Wat hij in 951 gehoopt had, zou nu in vervulling gaan. Hij wist, dat dezen keer Rome hem inhalen zou. Het Romeinsche volk was ten einde raad over bestuur en leven van zijn vorstelijken paus.

Dat was dus een dacapo van den toestand rond 800. Een koning te hulp geroepen door het wankelend gezag van een paus. Onwillekeurig spinnen wij de vergelijking uit om de mishandelde figuur van een Leo III te plaatsen tegenover de mishandelende gestalte van Johan XII. Maar evenzeer onwillekeurig gevoelen wij dat andere onderscheid: een keizerschap als bij verrassing ontstaan en een keizerschap, dat slechts ter plaatse geïncasseerd behoefde te worden.

Andermaal trekt dan de Sakser over de Alpen. Geen tegenstand stelt zich in den weg. Drie dagen na zijn intocht in Rome, den 2 den Februari 962 is Otto I tot keizer gekroond. Het Liber pontificalis behelst over deze kroning geen breede schildering!

En geen wonder! De hernieuwing van het westersche keizerschap was geen daad van pauselijk initiatief. Het is veeleer, als komt een wereldlijk curator den zeer bezwaarden geestelijken boedel redderen. Otto's keizerschap was als het ware een den paus in samenwerking met adel en geestelijkheid opgelegd concordaat. De purpercharter, die wij het privilegium Ottonianum noemen, is daarvoor een voldingend bewijs.

13 Februari 962, dus slechts weinige dagen na de kroning, is zij gedateerd. De schenkingen, aan den heiligen claviger des hemels en diens aardschen representant gedaan, zijn herhalingen van het privilegium Ludovicianum van 817; zij hadden slechts een ideeële beteekenis. Maar daaraan zijn vastgekoppeld de bepalingen van de constitutio romana Lotharii van 824, in nog bovendien verscherpten Reëele waarde had vooral die vijftiende paragraaf, waar iedere paus verplicht wordt vóór de wijding den eed af te leggen aan des keizers gezanten, en de verbijsterende toevoeging, dat adel en geestelijkheid van Rome zich verplichten het Romeinsche volk te beschermen tegen pauselijke hardheid. Reëele waarde ook had dat trotsche Imperator Augustus, dat hier weer voor het eerst verschijnt 2).

1) Vgl. Ranke, Weltgeschichte VI 2 S. 212, waar geciteerd: translatio S. Epiphanii (M G. SS. IV p 248)

2) Vgl. Sickel, Das Privilegium Ottos I, S. 155 ff.; S. 179, § 1; S. 181, § 15; daarnaast Ranke, Weltgeschichte, VI 2, S. 220 ff. en Duchesne, L'état pontifical p. 338 n. 1.

Het is weer een groot-koningschap, dat omgezet werd in een keizerschap. De volksgrenzen waren opnieuw doorbroken. In 960 oorkondt Otto I als koning der Lotharingers, Franken en Germanen 1). Sterk was de machtspositie van hem, die 10 Augustus 955, op het Lechfeld den Hongaren den vrede had opgedrongen; die zoo orde en rust in Midden-Europa schiep 2).

Het is weer de wereldtaak, die het Lateraanmozaiek heeft weergegeven: de eendracht van het Christendom. In het triclinium maior van het pauselijke paleis, dat door Leo III werd gebouwd en tot Clemens XII heeft bestaan, bevond zich ter weerszijde van de hoofdmozaiek: Christus en de uitzending der apostelen, de voorstelling van Christus de sleutels reikend aan paus Silvester, de standaard aan keizer Constantijn, en de daarmede overeenkomstige: de Heilige Petrus het pallium verleenend aan paus Leo III, de vaan aan den patricius Karel den Groote 3).

Zoo vinden wij in de versmelting van de universeele christelijke idee en de staatkundige macht, die opnieuw een superlatief van koninklijke macht moet heeten, het nieuwe keizerschap der Ottonen.

Ook dit nieuwe keizerlijke geslacht zoekt de traditie van het Oosten. Otto II huwt Theophano, de Byzantijnsche prinses en zoekt zoo legitimiteit, erkenning. . . vrede met de wereld der historie *). De uit dat huwelijk geboren Otto III, genere graecus, imperio romanus, is de eerste afzonderlijke figuur, die de kroon gedragen heeft. Voor hem bestond, als voor zoo menigen modernen mensch, alleen de geestelijkheid der dingen. Hij leefde in de universeele tendenzen, die zich in zijn persoon vereenigden. Hij ging daaraan te gronde 5).

Keizer en paus eendrachtig geknield aan de voeten van Christus en den Heiligen Petrus, hoe korten tijd is die ideale opbouw van de middeleeuwsche wereld werkelijkheid geweest. Zij vonden zich beiden immers geplaatst voor een zakelijk probleem, dat van kerk en staat. Hen wachtte strijd.

1) M. G DD. OI p. 289 no 210

*) Stengel heeft in zijn mooie boekje (Den Kaiser macht das Heer) bijzonderen nadruk gelegd op de keizeracclamatie, die Widukind te dezer gelegenheid vermeldt. M.i. is dat een vrije stijlfantasie van den patriottischen Sakser. Evenzoo moet het getuigenis, van de oorkonde, door Rotbert voor sinte Marie te Trier op 9 Sept. 955 uitgevaardigd, terzijde gesteld worden. De dateering, overigens corrupt sluit met een kennelijk geinterpoleerde notitie over den slag op het Lechfeld: eodem anno gloriosus rex Otto et imperator Ungros vicit et Romano imperio subegit.

3) Vgl. de aanteekening bij Duchesne, L. P. II p. 35. n. 14.

[ocr errors]

4) Vgl. Lamprecht, Deutsche Geschichte II, S. 160, die van een mittelbare Anerkennung des neuen westlichen Kaisertums durch den Osten" spreekt.

5) Vgl. Lamprecht, Deutsche Geschichte II. S. 236 ff; S. 245 Anm.

Die strijd heeft het keizerschap teruggebracht tot een locaal, hausmachtelijk iets. De arend, die onder zijn heilige vleugelen, schaduw verleenend, de wereld regeerde 1), werd een heraldische figuur. - Die strijd voerde ook den paus naar het beperkte geestelijke rijk van Avignon. Maar ieder schisma ten trots, droegen de eeuwen toch weer het pausdom omhoog.

Tot een synthetische groepeering bood de tijd geen gelegenheid meer. Als na ruim zeven eeuwen Titiaan weer over even voorname modellen beschikt als de musivist van het Lateraan, dan vinden wij keizer en paus gescheiden. Het doek, dat Karel V weergeeft, grimmig-vastberaden over het slagveld rijdend, als het noodlot zelf, hangt in het Prado; het nationale museum te Napels mag glorifieeren op dien Paulus III, wiens gelaat en hand alleen nog zoo wonderlijk leven.

Twee gedachten reeksen leiden ons van dat verre verleden naar den dichtbijen tijd.

In erfrechtelijke successie volgt in het verengde wereldrijk de eene heerschersgestalte de andere 2); stil vergrijst, trots een enkele krachtige figuur, het Heilige Roomsche Rijk. Het houdt stand, tot één, die in het legerkamp groot was geworden, over het menschdom oprichtte het universeele juk van zijn militaire dictatuur. Maar zoo lang ook was het niets anders geweest dan de hardnekkig volgehouden fictie van universeel besef in politieke ommunting; in laatste instantie een stuk antiek geestesleven.

Tu es Petrus . . . En van het oogenblik af aan, dat Christus dien apostel verkoren had, draagt die andere universeele tendenz zich door gunst en ongunst der tijden over tot het heden, nieuw universeel besef in de gemeenschap van Christus.

Het is historisch gesproken: Aken, Goslar, Weenen, Parijs, Berlijn en Roma aeterna.

Het is de macht en de kracht van deze wereld en de geest der menschheid, die niet van deze wereld is.

1) Het symbool voor Rome bij Dante, Paradiso VI 7-8:

e sotto l'ombra delle sacre penne

governò il mondo...

2) Afgezien van das Zeitalter der reinen Wahlmonarchie" was de keuze een formaliteit.

RELIGIE EN KUNST

DOOR

DR. J. SEVERIJN.

I.

De eenzijdige ontwikkeling van de moderne wetenschap heeft een waardeering der religie gewekt, die op zichzelf wijst op een verwaarloozing en miskenning van geestelijke factoren, die in het proces van den menschelijken geest werkzaam zijn, doch evenzeer oorzaak werd van stoornissen in dat proces, die in de verwarring van onzen tijd aan den dag treden en roepen om herstel van het verbroken evenwicht.,,Voor duizenden zijn wetenschap en religie volstrekt onvereenigbaar en heerscht tusschen deze beide een onverzoenlijke antagonie. Groot is de schade daardoor aan het religieuse leven der massa toegebracht, terwijl ook de zedelijke idealen van hooger licht en dus van hun glans werden beroofd" 1).

Die inzinking van het religieus leven moest zich krachtens het wezen der religie doen gevoelen en wreken op alle terrein des levens. Ook voor de Kunst, die van de Reformatie den scheidbrief ontving, die den echt aan de Kerk ontbond en in het genot der vrijheid haar genie schitterend openbaarde, is de vrijheid niet louter veredelend geweest, wijl zij allengs den invloed van het sociaal bewustzijn ondervond en bij de verkrachting van het religieus leven haar machtigste inspiratie ging derven. Schoon zij troonde in eigen heiligdom, gediend door haar hoogepriesters, priesters en koorknapen als een godin en haar invloed deed uitgaan op de menigte daarbuiten, ontkwam zij niet aan het gevaar der zelfverlaging en verwildering door zich dienstbaar te maken aan den smaak van een wereld, die haar in botsing bracht met zedelijkheid, eerbaarheid en kieschheid 2).

1) Van den eeuwigen vrede tusschen wetenschap en religie. Rede uitgesproken op den 26en Maart 1920 ter herdenking van den 284en geboortedag der Utrechtsche Universiteit door den rector magnificus Dr. H. Visscher, Utrecht, blz. 3 v.

2) Vgl. Dr. A. Kuyper. De gemeene gratie. Amsterdam-Pretoria 1904. III, blz. 73.

Verkocht voor geld en faam aan het zinlijke bracht zij den kunstenaar wellicht gewin en haar vereerder een genot, dat slechts vergiftigend kon inwerken op de volkspsyche, die den weg naar het ware Schoon bijster werd.

Dit alles bedoelt geenszins aan de Kunst haar zelfstandig karakter te ontzeggen. De religie zelf verzet er zich tegen zich wezenlijk aan de Kunst te huwen, aangezien zij in haar hoogsten vorm tegenover haar positie neemt, doch de Kunst kan slechts tot haar schade de hoogere religieuse aandrift ontberen, dank zij haar ideaal karakter. De Helleensche kunst en de Hollandsche schildersschool bewijzen den adel van de vrije Kunst, doch toonen niet minder aan, dat haar heerlijkste schepping werd geïnspireerd uit het bewustzijn van een ideëele wereld van het Schoone, door den geest van het genie geschouwd of in het licht der religie als een hoogere werkelijkheid verschenen.

Immers het kan den beschouwer niet ontgaan, dat het eigenlijk motief der Grieksche plastiek hetzelfde streven openbaart dat der wijsbegeerte eigen is en gedreven wordt door een intuitie, die Plato zijn ideeënleer heeft ingegeven.,,Strebt die Plastik nach der vollen Schönheit der naturgemäss durchgebildeten Form, sucht sie darin das Normale, Gesetzmässige, Allgemeingültige, das Typische, so giebt sie den Ausdruck, die Empfindung, das Besondere nur soweit dies mit jenem verträglich ist. Die Reihe griechischer Göttergestalten zeigt uns Idealbildungen allgemeiner Gattungswesen" 1). De onvergankelijke waarde voor de klassieke kunst dankt zij aan de harmonische ontwikkeling van den Griekschen geest, die een wereld van het ware en schoone deed saamsmelten in het zedelijk bewustzijn van het hoogste goed. In den grooten wijsgeer paart zich de wijsgeerige intuitie aan het kunstgenie en verheft zich in poëtische vlucht in een ideëele wereld, waar de idee van het goede in goddelijken luister schittert. Hij doet de aesthetiek opgaan in de ethiek. „Von der Glut seines sittlichen Enthusiasmus getrieben, wohl auch in an sich berechtigter Opposition gegen die sittliche Laxheit der Sophisten und den religiösen Anthropomorphismus der alten Dichter (Republ. III), hat er das Schöne ins Gute sich,,flüchten" lassen" ").

Oplevende uit een geest, die gedreven werd door de tendens naar het boven den mensch verhevene, absolute en einddoel der dingen,

1) Wilhelm Lübke, Geschichte der italienischen Malerei. Stuttgart 1878, Bd. I, S. 4. 2) K. Vorländer Geschichte der Philosophie. Leipzig, 1911, 3e aufl. Bd. 1, S. 110.

« PrécédentContinuer »