Images de page
PDF
ePub

G. Weill,Histoire de l'enseignement secondaire en France 18021920, 256 p. fr. 7,50.

Witte (Mémoires du comte). Traduction de Francois Rousseau, 368 p. Plon-Nourrit. fr. 15,—.

Bohdan Winiarsky, Les institutions politiques en Pologne au XIXe siècle, 270 p. fr. 15,—.

Gertrude Aretz, Die Frauen und Napoleon. Mit 17 Bild., 492 S. C. Reissner, Dresden. M. 30,-.

Paul Aretz, Napoleons Gefangenschaft und Tod.

Ed. Bernstein, Die deutsche Revolution; ihr Ursprung, ihr Verlauf und ihr Werk. Bd. I, 198 S. Verlag f. Gesellschaft u. Erziehung, BerlinFiichtenau. M. 15,—.

C. Bornhak, Deutsche Geschichte unter Kaiser Wilhelm II. VIII u. 360 S. A. Deichert, Leipzig u. Erlangen.

C. Brinkmann, Weltpolitik und Weltwirtschaft im 19. Jahrh. V. u. 70 S. Velhagen u. Klasing, Bielefeld u. Leipzig. M. 3,—.

J. Deutsch, Aus Oesterreichs Revolution. Militärpolitische Erinnerungen, 148 S. Wiener Volksbuchhandlung, Wien. M. 20,-.

H. Friedjung, G. Egelhaaf, u. a., Westeuropa seit 1859. Bd. 8 der Weltgeschichte, begr. von H. Helmolt, hrsg. von A. Tille. XII. u. 456 S. Bibliograph. Institut, Leipzig u. Wien. M. 65,—

O. Hammann, Der missverstande Bismarck, 20 Jahre deutscher Weltpolitik. 204 S. Reimar Hobbing, Berlin. M. 24,—.

S. Hensel, Die Familie Mendelsohn, 1729-1847. Nach Briefen u. Tagebüchern, 17 Aufl. Bd. 1. u. 2. Vereinigung wissenschaftl. Verleger, Berlin u. Leipzig. M. 28,-.

R. von Kralik, Allgemeine Geschichte der neuesten Zeit von 1815 bis zur Gegenwart. Bd. 4, Hälfte 2. 1876-1899, Uebergang von Nationalpolitik zur Weltpolitik. Verlag Styria, Graz u. Wien. M. 28,-.

P.Kropotkin, Die französische Revolution 1789-1793. Einzig berecht. deutsche Ausgabe bes. von Gustav Landauer, 533 S., Theod. Thomas Verl., Leipzig. M. 32,—.

E. Ludwig, Bismarck, Erw. Ausg. 313 S. Cotta, Stuttgart u Berlin. M. 17,

[ocr errors]

K. Nowak, Der Sturz der Mittelmächte. VII u. 435 S. G. J. W. Callwey, München. M. 48,-.

E. Obst, Die Vernichtung des deutschen Kolonialreichs in Afrika. Eine Unters. d. politisch-geogr. Struktur d. schwarzen Erdteils nach d. Gewaltfrieden von Versailles. 54 S. Flemming u. Wiskott, Berlin. M. 18,-.

W. von Schoen, Erlebtes. Beiträge zur politischen Geschichte der neuesten Zeit, 227 S. Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart u Berlin. M. 30,-.

H. Stegemann, Geschichte des Krieges, Bd. 3, XVI u. 544 S. Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart u. Berlin. M. 36,—

H. von Treitschke, Deutsche Geschichte im neunzehnten Jahrhundert. Personen u. Sachregister, bearb. von R. Lüdicke. III u. 234 S. S. Hirzel, Leipzig. M. 30,-.

C. Alington, Twenty years. Being a study in the development of the party system between 1815 and 1835. 207 p. Oxford press. Sh. 12/6. G. Anderson and M. Subedar, Foundation of Indian policy, 18181858. Last days of the Company. Book 2. Bell. Sh. 4/6.

S. B. Chester, Life of Venizelos. 337 p. Constable Sh. 21,—.

W. A. Dunning, A history of political theories from Rousseau to Spencer. 455 p. Macmillan. Sh. 21,-.

J. W. Fortescue, A history of the British army. Vol. 5, 1803-1807. 2nd edition. 459 p. Macmillan. Sh. 25,-.

L. Huxley, Charles Darwin. 126 p. Watts. Sh. 3/6.

J. Mackinnon, The social and industrial history of Scotland, from the Union to the present time. 306 p. Longmans. Sh. 16,—.

S. Webb, The story of the Durham miners, 1662-1921. 163 p. Soc. and lab. Pub. Co.

H. F. B. Wheeler, Napoleon. New and enlarged edition. Harrap. Sh. 10/6.

CORRESPONDENTIE EN MEDEDEELINGEN.

Prijsvraag over een Bibliographie betreffende de Geschiedenis der Joden in Nederland. Het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland, gevestigd te Amsterdam, vraagt eene „Bibliographie betreffende de Geschiedenis der Joden in Nederland".

Bedoeld wordt niet alleen eene opsomming van boeken en artikelen over de geschiedenis der Joden in Nederland, maar ook van het gedrukte bronnenmateriaal voor die geschiedenis, als resoluties, pamfletten, gelegenheidsgeschriften, reglementen en dergelijke, in den meest uitgebreiden zin.

De indeeling en rubriceering is geheel vrij, mits ingericht naar een doorzichtig schema, dat in een inleidend woord worde uiteengezet.

Terwijl opgaven van biographieën van Joden, die in Nederland een rol hebben gespeeld, mede worden bedoeld, behoeven hieronder, om een voorbeeld te geven, evenmin alle Spinoza-biographieën als alle levensbeschrijvingen van Isaac da Costa te vallen. De hierbij te volgen grenslijn dient ook in het inleidend woord te worden uiteengezet.

Het antwoord, gegeven in het Nederlandsch, Duitsch, Fransch of Engelsch, geschreven met een andere hand dan die van den auteur of met eene schrijfmachine, moet voor 1 April 1923 aan den Secretaris van het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland worden toegezonden. Het moet worden geteekend met een spreuk en vergezeld gaan van een gesloten en gezegeld briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft en den naam en het adres des schrijvers bevat.

Op de jaarlijksche algemeene vergadering van het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland in 1923 wordt het oordeel van het bestuur over de ingekomen antwoorden afgekondigd en aan den schrijver van het meest voldoende antwoord, dat door het bestuur de bekroning waardig wordt gekeurd, eene som van driehonderd gulden uitgereikt.

Thans is het Secretariaat van dit Genootschap gevestigd bij mr. Izak Prins, Sarphatistraat 52 te Amsterdam.

DE GEDENKSCHRIFTEN VAN KEIZERIN EUGÉNIE

DOOR

DR. H. BRUGMANS.

Den 11. Juli 1920 stierf in het land van haar geboorte, te Madrid, de weduwe van Napoleon III, Keizerin Eugénie. Een halve eeuw heeft zij den val van het keizerrijk overleefd; bijna even lang was zij weduwe; veertig jaren heeft zij rouw gedragen om haar eenigen zoon. Al dien tijd heeft zij getreurd over een verleden, dat onherroepelijk voorbij was en welhaast alleen historische beteekenis had gekregen. Men had haar vergeten; wie dacht in de laatste dertig jaren nog aan Keizerin Eugénie? Maar zij, de stille getuige van groote herinnering, vergat niet; voor haar bleef de keizerlijke periode, waarin zij had geschitterd en ook wel leiding had gegeven, de tijd, waarin zij waarlijk had geleefd; wat daarop volgde, was alleen aan de herinnering gewijd; het was zelfs geen naspel, omdat het geen spel meer was.

Had deze stille getuige echter nog iets te zeggen, ook na haar dood? Nauwelijks een maand na den dood der Keizerin verschenen bij A. W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden twee kloeke deelen onder den titel: Eugénie, keizerin van Frankrijk. Mijn gedenkschriften. Geautoriseerde uitgave. Vertaling van dr. L. A. J. Burgersdijk Jr.

Het geval was bijzonder merkwaardig. Een Nederlandsche uitgave van de mémoires van Keizerin Eugénie kwam plotseling uit de lucht vallen zonder dat iemand iets wist van een origineelen druk. Een uitgave zonder eenige inleiding of toelichting, zelfs zonder een enkele zinspeling op den oorsprong van dezen tekst. Het eenige houvast, dat de lezer had, was de reputatie van den uitgever en den vertaler, die zich beide stellig niet zouden leenen tot de publicatie van een boek van verdachten oorsprong. Want onmiddellijk rees de vraag, waarmede wij ons aanstonds moeten bezig houden: zijn deze mémoires van Eugénie wel echt? Er zijn nu eenmaal veel valsche historische documenten en het aantal onechte mémoires is legio.

Ook andere omstandigheden dan de reeds genoemde wekten argwaan. Dat de uitgave verband hield met den dood van de Keizerin, TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

19

lag voor de hand. Welnu, hoe was het mogelijk binnen den tijd van ongeveer een maand een boek als dit te vertalen, te drukken en uit te geven? Daarbij nemen wij dan nog aan, dat het naar het manuscript en niet naar een gedrukt origineel is vertaald, waardoor de zaak natuurlijk geheel onmogelijk zou worden. Deze zwarigheid werd evenwel opgelost door mijn vriend J. W. Enschedé, den boekenkenner bij uitnemendheid. Hij deelde mij als resultaat van zijn technisch onderzoek mede, dat de Nederlandsche uitgave van Eugénie's gedenkschriften minstens vijf jaren vóór 1920, waarschijnlijk reeds vóór den grooten wereldoorlog was gedrukt. Blijkbaar had dus de uitgave gedurende eenige jaren gereed gelegen en was zij eerst na den dood der Keizerin gepubliceerd.

Zooals het in dergelijke dingen zoo dikwijls gaat, de opgeloste vraag schiep een andere, die weer nauw verband hield met de hoofdvraag: hebben wij hier inderdaad de gedenkschriften van Eugénie vóór ons? Waarom heeft men met de publicatie gewacht tot na den dood der Keizerin? Het antwoord op die vraag laat / zich wel gissen: omdat men van haar een betwisting, een ontkenning van de authenticiteit kon verwachten. Want steeds heeft Eugénie ontkend, dat zij mémoires heeft geschreven en zou nalaten. Den 6. Juli 1909 werd uit naam der Keizerin uit Farnborough aan den Figaro geschreven, dat zij „,n'a pas écrit et qu'elle n'écrira pas de mémoires; que toute publication de ce genre serait donc apocryphe." Een half jaar daarna, 11 Januari 1910, schrijft haar secretaris Pietri in de Times:,,The empress Eugénie wishing to contradict persistant rumours about the public of memoirs to her, which are to appear after her death, instructs me to apply to the Times in order to state that she has not written and is not writing any memoirs and that any publication of that kind would be apocryphal. In requesting you to give this letter the requisite publicity H. M. hopes to put an end to those false rumours and make know the truth." 1)

Over deze data heb ik aanstonds nog iets te zeggen. Die verklaringen, namens Eugénie gedaan, worden bevestigd door haar testament, waarin zij het bestaan van gedenkschriften ontkent en last geeft de uitgevers van zoodanige gedenkschriften te vervolgen. 2) Ook van andere zijde wordt de verzekering der Keizerin gesteund.

Het vorige jaar verschenen te Parijs bij Calmann-Lévy de Souvenirs sur l'impératrice Eugénie van Auguste Filon, met een inleiding van

1) Gulden Winckel 1921, 3, 5.

2) Tijdschrift voor geschiedenis XXXV, 303.

Ernest Lavisse. Filon is de schrijver van een gewaardeerd boek over den keizerlijken prins; ook als romanschrijver is hij bekend. Hij werd in 1867 op aanbeveling van den minister Duruy aangesteld tot précepteur van den prins en bleef ook in de ballingschap de keizerlijke familie getrouw. In zijn souvenirs, die met onze mémoires niets te maken hebben, zegt hij, dat zijn herinneringen een soort autobiographie der Keizerin zijn: „,car c'est elle, pour ainsi dire, qui va prendre la parole et, à défaut de ses véritables,,mémoires", que nous · eussions été si heureux de lire et qu'elle n'a pas voulu écrire, on retrouvera quelque trace de ses impressions personelles et de son moi intime dans ce qui suit." 1)

Wanneer wij die verklaringen als geheel juist en als volkomen betrouwbaar mochten aanvaarden natuurlijk is die van een man als Filon van groot belang dan zou de zaak zijn uitgemaakt en zouden wij Eugénie's mémoires als een min of meer handig in elkaar gezette fabricatie moeten ter zijde schuiven. Zoo staat de zaak evenwel volstrekt niet. Formeele valschheid sluit natuurlijk volstrekt geen historische onbeduidendheid in. En zelfs is het de vraag, in hoeverre hier van formeele vervalsching kan worden gesproken. Om dat te onderzoeken, is het noodig van den inhoud van de twee deelen kennis te nemen.

Daarbij moet men natuurlijk niet uitgaan van den Nederlandschen tekst, maar van het origineel. Het lag voor de hand aan een Fransch origineel te denken. Dat is mij evenwel niet bekend geworden. Dr. Burgersdijk, wien ik om nadere inlichtingen vroeg, was zoo welwillend mij verschillende ophelderingen te geven. Vooreerst, dat het vermoeden van den heer Enschedé juist was; de vertaling is in L 1908 tot 1910 bewerkt en in dien tijd ook gedrukt. Zij is verder tot stand gekomen naar een Engelsch gedrukt exemplaar, dat in losse vellen ter beschikking van dr. Burgersdijk stond. Ook dat Engelsche boek is destijds niet uitgegeven, maar evenals de Nederlandsche vertaling eerst in 1920, waarschijnlijk niet vóór deze. Van dien Engelschen tekst is de titel: Memoirs of the Empress Eugenie by comte Fleury. Compiled from statements, private documents and personal letters of the empress Eugenie, from conversations of the emperor Napoleon III and from family letters and papers of general Fleury, M. Franceschini Pietri, prince Victor Napoleon and other membres of the court of the second empire. 2)

1) Filon, Souvenirs, 8 vlg.

2) New York, London, D. Appleton and Company.

« PrécédentContinuer »