Het is vreemd, dat deze titel niet in het Nederlandsch is overgebracht. Want voor het overige is mij door vergelijking gebleken, 7 dat de vertaling van dr. Burgersdijk nauwkeurig en zorgvuldig is. De titel is ook in hoofdzaak juist; dat er in deze gedenkschriften van Eugénie heel wat van Napoleon III, van prins Napoleon, van Fleury en van Pietri voorkomt, is gemakkelijk te zien. Maar wat beteekenen mémoires van Keizerin Eugénie door graaf Fleury? ۴ Het geval wordt eenigszins gecompliceerd. Fleury is geen onbekende in de geschiedenis van het tweede Fransche keizerrijk. Emile Felix Fleury is geboren te Parijs den 23 December 1815. Hij genoot zijn opleiding aan het collège-Rollin, maar verloor al spoedig zijn vermogen. Hij nam daarom in 1837 dienst en werd geplaatst bij de spahis in Algerië. Hij nam daar deel aan de veldtochten, werd meermalen gewond en eervol vermeld. Hij werd snel bevorderd en kwam in 1848 als eskadronchef in Frankrijk terug. Ook door oude relatiën werd hij toen verbonden aan den nieuwen president, prins Lodewijk Napoleon. In 1851 werd hij ordonnans van den prinspresident en bleef sedert in de onmiddellijke nabijheid van Napoleon III, op wien hij veel invloed had. Hij was kommandant der keizerlijke guides, adjudant, eerste stalmeester enz. In 1865 werd hij senator. Meermalen werd hij belast met staatkundige zendingen, zoo in 1861 en 1866 naar Italië. In 1869 werd hij benoemd tot gezant te Petersburg, welk ambt hij tot den val van het keizerrijk vervulde. Daarna bleef hij ambteloos. Hij stierf den 11 December 1884 te Parijs. 1) Heeft nu Fleury de mémoires van Eugénie geredigeerd? Het is niet waarschijnlijk. Vooreerst is de redactie van deze mémoires, zooals wij zullen zien, in of omstreeks 1907 tot stand gekomen; Fleury nu stierf reeds in 1884. Maar bovendien wij bezitten mémoires van Fleury, die in 1897 en 1898 te Parijs onder zijn naam zijn verschenen: Souvenirs du général comte Fleury, in twee deelen. Daarin heeft hij vooral zijn eigen militaire en politieke loopbaan geschetst en daardoor ook belangrijke gegevens verschaft voor de geschiedenis van Napoleon III en zijn regeering. Maar deze souvenirs van Fleury hebben niets te maken met de mémoires van Eugénie. Vooreerst gaan > de souvenirs niet verder dan 1868; er schijnt nog een vervolg in handschrift te bestaan, maar gedrukt zijn slechts de twee genoemde deelen. Maar ook overigens is er tusschen beide publicatiën zoo goed als geen contact; men behoeft slechts enkele steekproeven te nemen om te zien, dat de inhoud van beide geheel verschillend is. 1) Dictionnaire Larousse, in voce. Het is dus zeker, dat Fleury niet de samensteller is van de gedenkschriften van Eugénie. Ten overvloede wordt dat bewezen door den tijd, waarin die mémoires in den vorm, waarin zij thans voor ons liggen, zijn opgesteld. Uit allerlei feitelijke gegevens kan men concludeeren, dat zij in het eerste decennium van deze eeuw moeten zijn geschreven. Er wordt gezinspeeld op den dood van koningin Victoria in 1901 en op dien van prinses Mathilde Bonaparte in 1904. De catastrofe van Keizer Maximilaan van Mexico blijkt ongeveer veertig jaar geleden te zijn Dat brengt ons dus tot het jaar 1907. Heel veel later kunnen de gedenkschriften niet zijn geschreven; immers koning Eduard VII wordt meer dan eens genoemd, maar nergens is sprake van zijn opvolger George V. Wij hebben trouwens reeds gezien, dat dr. Burgersdijk in 1908 werd belast met de bewerking der Nederlandsche vertaling. Wij mogen dus aannemen, dat de bewerking der mémoires van Eugénie in 1907 of kort daarna heeft plaats gehad 1). In 1908 waren zij in den Engelschen tekst reeds gedrukt. Het volgende jaar moet het bestaan van dezen druk aan de Keizerin bekend zijn geweest; in dat jaar zendt zij haar protest aan den Figaro en daarna aan de Times. Waarschijnlijk hebben die protesten de verschijning der mémoires verdaagd tot na den dood der Keizerin. In spijt van haar testament is toen de uitgave doorgegaan, ongeveer gelijktijdig in het Engelsch en in het Nederlandsch. De authenticiteit der mémoires van Eugénie staat formeel niet sterk. Sterker evenwel, feitelijk vooral, dan het schijnt. Om dat te doen zien, is het noodig een oogenblik bij den inhoud stil te staan. Daarbij moet men het eerste deel scherp van het tweede onderscheiden. Het eerste deel vormt wel waarlijk de gedenkschriften van Eugénie in den eigenlijken zin. Dat eerste deel is zeer rijk aan persoonlijke herinneringen en zelfs aanteekeningen der Keizerin over allerlei gebeurtenissen, waarbij zij zelf tegenwoordig was en zelfs de hoofdrol vervulde. Wat zij mededeelt over het keizerlijk hof, de groote plechtigheden en feesten, die werden gegeven, de officieele reizen van het keizerlijk echtpaar, de bezoeken van vreemde vorsten te Parijs en de beantwoording van die bezoeken door Napoleon en Eugénie dat alles is grootendeels persoonlijk door de Keizerin beschreven, althans onder haar persoonlijk toezicht opgesteld of naar haar aanteekeningen of mededeelingen opgeteekend. Zij heeft dat 1) In den Eng. text II 530, in den Ned. text II 347 komt een noot voor, waarin wordt verwezen naar de Siècle van 9 Mei 1908. Deze noot, die natuurlijk gedurende den druk kan zijn toegevoegd, bewijst in ieder geval, dat de text der mémoires toen reeds was opgesteld, misschien reeds was voltooid. blijkbaar met groote voorliefde gedaan; zij had veel genoegen in dergelijke officieele plechtigheden en festiviteiten, die zij met uitnemenden takt en ook fijnen smaak wist te organiseeren. Uitvoerig heeft Eugénie b.v. de plechtigheid van den doop van den keizerlijken prins in de Notre Dame in 1856 met moederlijken trots beschreven. Maar bovendien - zij begreep de groote politieke beteekenis van dergelijke dingen, die haar trouwens door haar gemaal steeds werd voorgehouden; het Fransche volk moest worden geboeid door den schitterenden glans van het keizerlijk hof, die stellig aan het prestige van den keizerlijken naam en aan het gezag van Napoleons regeering is ten goede gekomen. Het is volkomen waar, wat Eugénie in haar gedenkschriften zegt, dat de Franschen van die dagen de schittering van een brillant hof wisten te waardeeren en zelfs behoefden. In jaren had men te Parijs niet zulk een hof gehad als dat van Napoleon en Eugénie. Niets is Louis Philippe scherper verweten dan dat hij een burgerkoning was, met den nadruk op het eerste. Wat men Napoleon III ook mag verwijten, een burgerman was hij stellig niet; zoowel de Keizer als de Keizerin waren in hun optreden naar buiten vorsten. Intusschen, zoo Eugénie niet meer had te vertellen dan van den schitterenden glans van het tweede keizerrijk, dan zouden haar gedenkschriften alleen aangenaam zijn te lezen, maar verder weinig waarde hebben. Maar reeds in het eerste deel staan ook wel andere dingen te lezen. Eugénie begint met een hoofdstuk over haar familie, haar jeugd en haar huwelijk, belangrijk voor de kennis van het karakter en de omgeving der toekomstige Keizerin, maar zeer onbelangrijk over wat juist van groot gewicht had kunnen zijn, het huwelijk van de Spaansche gravin met den Keizer der Franschen in het voorjaar van 1853. Trouwens, welke vrouw zou over deze intieme dingen niet liever zwijgen dan spreken? Een tweede hoofdstuk spreekt dan van den staatsgreep van 2 December 1851, waarvan Eugénie natuurlijk niet meer kon weten dan ieder ander, die geheel buiten het geval stond; waarschijnlijk heeft Fleury, die er alles van wist, en natuurlijk Napoleon zelf haar later een en ander medegedeeld. Dan komt een hoofdstuk over prinses Mathilde, haar omgeving en haar verhouding tot de keizerlijke regeering en het keizerlijk hof. Geheel los daarvan staan vier hoofdstukken over den keizerlijken prins, van wiens jeugd en opgroei de gelukkige moeder blijkbaar met sterke voorliefde spreekt; daarbij sluit zich een hoofdstuk aan over den dood van den jongen Napoleon in Zoeloeland, waarvan de zwaar beproefde Eugénie natuurlijk alleen van hooren zeggen iets kon weten; eindelijk over haar reis naar Zuid-Afrika in 1880 om de plaats des onheils te bezoeken, waarvan het relaas natuurlijk authentiek is. Op de vier hoofdstukken over den prins volgen zeven, gevuld met de beschrijving van het hofleven tijdens het tweede keizerrijk. In een kort hoofdstuk vertelt Eugénie dan wat zij noemt enkele episoden uit het leven des Keizers en spreekt, in een nog korter hoofdstuk, over den dood van Napoleon III. Met een hoofdstuk,herinneringen en terugblik" besluit Eugénie het eerste deel van haar gedenkschriften. Dat eerste deel staat feitelijk op zich zelf; het vormt, behoudens enkele interpolatiën, een geheel. Het tweede deel staat daarnaast; het heeft een geheel ander karakter. Het bevat allerlei, dat zijn beteekenis heeft voor de politieke geschiedenis van de dagen van het tweede keizerrijk. Lang niet alles, wat hier wordt gevonden, wordt gedekt door den titel: gedenkschriften van Keizerin Eugénie. Integendeel, naarmate het verhaal voortschrijdt, is de vorstin zelf minder aan het woord. In dat tweede deel vindt men een hoofdstuk over de oorzaken van den Krimoorlog, dan twee over den Italiaanschen oorlog en de verhouding van het tweede keizerrijk tot de vorming van de Italiaansche eenheid. Vervolgens komen hoofdstukken over de Mexicaansche expeditie en de Poolsche kwestie. De chronologische volgorde wordt dan verbroken door een algemeen hoofdstuk over Napoleon III en zijn houding en beginselen in Frankrijks buitenlandsche aangelegenheden. Dan gaat de Keizerin over tot de oorzaken van den oorlog van 1870 om plotseling weer af te dwalen naar de verhouding van Changarnier tot het tweede keizerrijk. Dan komt het hoofdstuk over Sedan, waarover aanstonds meer. Vervolgens spreekt Eugénie over het kamp te Châlons, over generaal Trochu, verder - waarlijk niet het minst belangwekkend - over de omwenteling van 4 September 1870, haar eigen ontsnapping uit Parijs, dan over den Keizer op Wilhelmshöhe, eindelijk over de vredesonderhandelingen van 1870. Bij dat alles is betrekkelijk weinig van Eugénie zelf. Wij vinden hier b.v. een uitvoerig hoofdstuk onder den titel: het treurspel van Sedan; het is duidelijk, dat hier de Keizerin niet aan het woord kan zijn, die te Parijs als regentes nog in de Tuilerieën zetelde. Alles wat zij over de catastrofe van Sedan mededeelt, is dan ook van hooren zeggen. Natuurlijk vermindert dat op zich zelf de waarde van haar mededeelingen volstrekt niet. Zij noemt zoo goed als overal haar zegslieden en geeft zelfs aan die zegslieden zoo goed als uitsluitend het woord. De voornaamste van die zegslieden is hier, zooals trouwens ook elders, de Keizer zelf. Napoleon III is natuurlijk een der hoofdpersonen in het drama van Sedan; aan het einde heeft hij zelfs, toen de wanorde in het Fransche hoofdkwartier alle verdere actie onmogelijk maakte, niettegenstaande zijn ernstige ziekte met vaste hand de teugels gegrepen; zelf heeft de Keizer de toen onvermijdelijke capitulatie, waarvoor hem geen schuld trof, geregeld en daardoor een veel ernstiger bloedbad voorkomen. Uit het relaas nu van de dagen van Sedan blijkt, dat Napoleon III een omvangrijk schriftelijk materiaal heeft nagelaten over de voornaamste feiten en daden van zijn regeering; blijkbaar teekende hij geregeld aan, wat hij voor zich zelf, misschien ook voor het nageslacht wenschte bewaard te hebben. Bovendien heeft hij in de verbanning in Engeland het voorbeeld van den grooten Napoleon gevolgd en bij allerlei gelegenheden, ontvangsten van Bonapartistische partijleiders en -leden, van oud-ministers en generaals, ook wel in de intimiteit van den kleinen hofkring, allerlei mededeelingen gedaan en toelichtingen gegeven over de gebeurtenissen van zijn leven en van zijn regeering; die uiteenzettingen werden dan genoteerd. Chislehurst werd zoo een soort St. Helena; zoo krijgen de mémoires van Eugénie soms het karakter van het Mémorial de St. Hélène. Bovendien had de Keizerin ook van anderen, generaals en diplomaten uit de omgeving van het keizerlijk hof, brieven en aanteekeningen onder haar berusting; niet alleen over het drama van Sedan geeft zij daaruit herhaaldelijk uittreksels. Het spreekt van zelf, dat door dat alles het tweede deel der gedenkschriften van Eugénie belangrijker is dan het eerste; men zou zelfs kunnen zeggen, dat de waarde dezer mémoires stijgt, naarmate zij minder aan den titel beantwoorden. Het gewicht van het boek rijst daardoor; het is altijd belangwekkender Napoleon III te hooren dan Eugénie. Want de Keizer behoort stellig tot die menschen, die bij nadere kennismaking winnen. De herinnering aan Napoleon III is altijd sterk gedrukt door de débâcle van 1870. Ook heeft de republiek, die uit de catastrofe is geboren, begrijpelijk genoeg de historische en zelfs de moreele reputatie van het tweede keizerrijk zooveel mogelijk naar beneden gehaald. Daardoor ook heeft de reputatie van het keizerrijk en van den keizer in de oogen der menschen sterk geleden; evenmin in Frankrijk als daarbuiten kon men na 1870 veel goeds hooren van de periode van Napoleon III. Dat wordt tegenwoordig wel wat anders. De laatdunkende toon, waarop men onder de immers onfeilbare republiek over het keizerlijk régime placht te spreken, heeft plaats gemaakt voor een meer billijke, want historische |