Images de page
PDF
ePub

tafel terug. Met hem de hooge heeren. Met hem ook de blinde organist, die mede aanzitten mag. Die eer loont hem zijn spel; meer nog: een heildronk van den aartshertog en het verlof tot een wensch. De oude schudt het hoofd:,,Het eenige, Heer Hertog, dat ik wenschen zou, dat kunt gij mij niet geven."

Neen, de organist klaagde niet over zijn „droevige blindheid"; hij dacht aan het zwijgende orgel in den hoogen Dom; hij dacht aan Rome, dat ver was. Want hij kon niet weten, dat Rome het verlossende woord al bij voorbaat gesproken. Nu de bisschop is teruggekeerd, nu zijn ban en interdict opgeheven. De aartshertog kàn, wat meester Janes niet van hem had gedacht. Weer mogen klokken luiden, weer mag het orgel de hooge gewelven streelen met zijn genadenrijke geluid.

Vier jaren nog beleed de blinde organist de verrukking van zijn vrome ziel bij toetsen en pedalen in Utrechts Dom. Tot hij op sinte Egidiusavond van het jaar ons Heeren 1487 inging tot Gods heerlijkheid.

Den dichter boeie het dichterlijke. Verwey heeft in een veelgelezen boekje gezegd, dat dit het hoogste is. Het zij zoo. Wij althans hebben Thijm niets te verwijten. Ja, men heeft wel geklaagd, in vriendelijke bewoordingen" overigens, dat men in zijn werk „waarheid en verdichting niet meer onderscheiden kon." Maar niet zonder hoffelijke ironie diende Thijm zelf van antwoord; hij beleed: ,,Van den Organist van den Dom is, behoudens het uit 's lands algemeene geschiedenis bekende, niets historisch dan zijn grafschrift " 1).

Ik zal mijn lezers niet zoo zéér onderschatten, dat ik Thijm's recht op eigen artistieke en dichterlijke visie voor hen verdedigen ga, nadat ik trachtte zóó voorzichtig den biographischen draad van zijn novelle te volgen, dat ik dat mooie stuk vertelkunst slechts zoo geringe schade toe zou brengen, als niet te vermijden was. In eigen binnenste ontgloeide de romantische vonk haast tot hellen brand, al doende. En nu zou ik de nuchtere werkelijkheid van wat paperassen macht toekennen, in naam van de zakelijkheid, over meester Janes' ziel? Maar wanneer ooit zeiden archivalia iets van de innerlijke spankracht in den mensch?

Blijve Thijms verbeelding ongerept. Maar erkennen wij tevens, dat het poëtische niet de eenige component van dit organistenleven kan geweest zijn. Het moest geleefd worden in stoffelijke gebondenheid

1) Thijm, blz. 316 - 317.

van huis en haard, van spijs en drank, van zorg en moeite om al het kleine dagelijksche. Men gelooft toch niet, dat dit alles den blinde bespaard bleef, omdat een edelmoedig prelaat hem een vriendelijke woning geschonken zou hebben? Om den binnenkant van meester Janes' leven sloot die stoffelijke gebondenheid een buitenkant. Die wordt verteld, niet door een dichter, maar door klerken, die notarisprotocollen en kapittelnotulen, rechtsboeken en statuten, rekeningen van Domfabriek en choralenhuis nalieten 1).

Herhalen wij die,,historische" magister Johannes had zoo goed een ziel, als de,,dichterlijke" organist...... een buitenkant had. Wat zou de papieren armoe van al dat klerkengeschrijf kunnen wedijveren met de vorstelijke weelde van Thijms fantasie! Wie weet, misschien heeft Thijm-zelf nooit gewild: kennis van dien buitenkant van zijn magister Johannes. Wat raakte het hem, hoe,,waarheid en verdichting" samengroeiden? Maar de vrijheid, den dichter gelaten,

vraagt dit onderzoek ook voor zichzelf. Leenen wij het innerlijk, dat de dichter bezielend schiep, aan het uiterlijke, dat historiebronnen te vertellen hebben. Thijm deed niet anders, toen hij in de kruisgang van den Dom peinzend stond bij Johannes' grafschrift.

Zoo blijve dan iedere gelijkvloersche gevolgtrekking over romantiek en werkelijkheid gaarne voor rekening van wie arm genoeg is, niet meer dan één werkelijkheid te kennen.

Blümlein blau! Verdorre nicht.

In het oude Utrecht lag op den hoek van Oudkerkhof en Domsteeg een viertal huizen, dat in de tweede helft van de 15e eeuw een apart karakter gedragen heeft. Het was een genoeglijk kolonietje van een bijzondere muzikale beteekenis.

Het hoekhuis zelf huisvestte een goed dozijn jongens, wier taak het was den kerkdienst van den Dom op te luisteren met hun gezang. Zij wonen daar om niet. Hun leven is weinig gecompliceerd. 's Avonds als de klok,,rumstrate" heeft geklept, wordt de deur onverbiddelijk

1) Dit zijn de bronnen, die ik raadpleegde en.... zoo weinig mogelijk citeeren zal, daar zij, ongedrukt, toch moeilijk kunnen nageslagen worden. Voor belangrijke plaatsen maak ik een uitzondering; dan citeer ik de Rekeningen van de Domfabriek als F. R. met het desbetreffende jaartal en indien noodig het,,hoofdstuk"; de Rekeningen van de choraal- en biergoederen als Ch. R. Notarissenprotocollen en kapittelnotulen komen zelden in aanmerking en worden dus volledig geciteerd. Rechtsboeken en Statuten vindt de lezer in Mr. Muller's uitgave: De rechtsbronnen van den Dom. Litteratuur wordt alleen aangehaald, als het absoluut noodzakelijk is.

gesloten. 's Morgens bij den vroegdienst van de metten laat men de zangers uit. Maar als zij uit de kerk terugkomen, gaat de deur weer op slot, tot het schooltijd is. Dan brengt men hen naar de Domschool, waar zij met de adspirant-kanunnikken in de elementaire wijsheid worden onderwezen. Beurt om beurt zijn alleen twee zoo gelukkig, te mogen spijbelen; zij gaan uit bedelen bij prelaten en kanunniken, om het levensonderhoud voor allen op te halen. Onder het toezicht van den bij hen inwonenden rector van de Domschool, bij de goede zorgen van de zedige dienstmaagd, die ook interne is, onder het welwillende inspectoraat van hun curator-kanunnik, zal het goed leven geweest zijn, daar in het huis-op-den-hoek. Goed leven, - tot de jongensstem,,oversloeg" en forsch mannengeluid op komst was, want dan was het daar uit. Met twee guldens ten afscheid ging de jonge zanger de wereld in, meestal ter studie 1).

Altijddurende wisseling van jeugd. Maar bij dat ,,kraal-huis", zooals phonetisch-spellende rekeningen het dikwijls noemen, hooren drie andere woningen, die eigendom van deze stichting zijn. Sedert 1458 woont in het eerste, aangrenzende huis, Heer Lambert Rijck, priester en vicaris ten Dom, die heel het jaar door de vroegmis ,,zingt" en met zijn buurjongens, de choralen, dus ter kerke kan gaan. Het tweede huis na het hoekhuis werd in 1463 betrokken door meester Janes, den organist. Diens rechter buurman werd een jaar later in het derde huis, Heer Adriaan van Naaldwijk, de koster.

Werkelijk een wereldje apart, die heel en half clericale huishoudens, die daar naast elkaar zijn gegroepeerd. En lang zoo gebleven. De toestand, dien wij in 1464 aantreffen, heeft overanderd voortgeduurd, tot in 1487 meester Janes stierf. Hij was de eerste, die heen ging. Maar ook na zijn dood bleef het tweede huis-van-den-hoek het organistenhuis, want drie jaar later trok meester Pieter Borre, zijn opvolger, de,,ambtswoning" binnen. En Heer Adriaan van Naaldwijk schijnt genoeg gevoel voor het aparte kolonietje gehad te hebben, om het met opoffering zijnerzijds in stand te houden. Toen in 1491

1) Vgl. voor de choralen: Wstinc's Rechtsboek V § 35, blz. 34, waar afgedrukt het desbetreffende statuut van 1342. Over hun huis en de aangrenzende perceelen,,an den ouden kerchove" brengen regelmatig verslag uit de vanaf 1397 bewaarde Ch. R., die de huurpenningen der drie woningen verantwoorden. Daarnaast F. R. 1486-1487. Exp extr.: Item solvi Johanni commoranti in Leyenberch pro reformacione graduum apud Plaetsam ratione quatuor domorum ecclesie nostre, videlicet: choralium, Lamberti Rijck, Johannis organiste et Adriani de Naildwijck, pro qualibet domo 11 cromstert. De Domfabriek betaalde dus 22 stuiver voor het herstel van een trap naar den onderwal van de Oudegracht en wel voor haar vier aan het Oudkerkhof gelegen huizen. Zij worden genoemd in de juiste volgorde van hoek Oudkerkhof naar Oudegracht.

Heer Lambert Rijck ter ziele ging, betaalde hij jaren lang de huur voor Belia Spals, in wie wij wel Heer Lambert's huishoudster mogen vermoeden.

Zoetjes aan oud-wordende menschen in zoetjes aan al oudgeworden huizen. Want de woning der choralen is reeds in 1342 door den bekenden kanunnik Hugo Wstinc gebouwd. Heel wat valt er aan op te lappen; de leidekker is telkens op het dak, de stoep eischt voorziening...... En de drie aangrenzende huizen, vóór de tegenwoordige bewoners door kanunniken betrokken, 'n van Aken, 'n Knoep, 'n Tengnagel, 'n van Driebergen —, zijn blijkbaar te uitgewoond voor zoo deftige heeren. Reeds in 1473 doet Heer Adriaan van Naaldwijk in het kapittel zijn beklag over den bouwvalligen staat van zijn woning. En wij begrijpen dat ten volle; hij is de deftigste van de drie en is het klagen aan zijn kosterlijken staat verplicht. Bovendien, het is erg. Zonder scha of gevaar, zoo zei hij, kon daar niemand behagelijk wonen wegens den ouderdom van den bouw. De verstandige man wist het daarheen te leiden, dat het kapittel hem toestond, den ouden rommel wat op te kalefateren, en hem toezei, na de verbouwing hem in de gemaakte onkosten tegemoet te komen, terwijl men hem het huis verder in erfpacht liet voor het geringe prijsje, dat hij tot nog toe verwoonde. Wij mogen dus veilig aannemen, dat meester Janes' woning een min of meer oud cavalje was, voor een kanunnik eigenlijk niet goed genoeg meer, daar zoodanige deftige lieden eerder,,scha en gevaar" plegen te lijden dan gewone stervelingen. Mogelijk ook, dat een van de vroegere bewoners er al eens wat aan had gespendeerd, zoodat de ,,behagelijkheid" wat grooter was dan die van het buurhuis. In ieder geval kreeg de nieuwe bewoner van het organistenhuis van het kapittel een nieuwe bedstede,,in der koeken" en een reparatie aan zijn keldertrap los 1).

Daar sleet dan magister Johannes zijn levensdagen in blindheid. De eenzaamheid wordt er niet zieliger om, nu wij het buurtje kennen, waarin hij woont. En, gelukkig voor hem, die eenzaamheid, die restte, werd verzacht door zijn vrouw. Want meester Janes was getrouwd. — Het is heel vreemd: men kan dozijnen malen in dozijnen rekeningen. magister Johannes tegenkomen zonder ook maar iets van zijn blindheid.

1) Notarisprotocol = Kapittel notulen 1472-1474 en wel 29 Maart 1473. Sedert dien (1474) teekent de Ch. R. bij de verantwoording van de huur van Heer Adriaans huis steeds aan ad vitam suam. Voor het huis van de choralen: vgl. Wstinc's Rechtsboek V, 35. blz 35; voor het huis van meester Janes: F. R. 1492-1493 Exp. de 12 mensibus: Sept en F. R. 1493-1494, ibidem: Dec. Men kan de bewoners van deze huizen natuurlijk allen terugvinden in de serie Ch. R. vanaf 1397.

te vermoeden. Zijn grafschrift zegt het: sterf blynde Janes. Eerst, als wij het zoeken al opgegeven hebben, in een rekening van 17 jaren na magister Johannes' dood, vinden wij den goeden Heer Adriaan nog altijd bezig met het handhaven van het karakter van zijn buurtje: hij betaalt de huur van het huis, waarin Belia Spals twaalf jaren had gewoond, voor,,vrouwe Aleyd, weduwe van blinden Johannes, den organist". Het ligt dus wel voor de hand te veronderstellen, dat eerst in later jaren „Johannes, de organist", is geworden tot,,blinden Janes". Had men een blinden organist aangesteld, stellig zou ergens in het dubbele dozijn rekeningen, dat hem noemt, een spoor overgebleven zijn van die droevige bijzonderheid. Men vindt in 15e eeuwsche rekeningen novellen te over!

Maar de eenzaamheid, die voor den blindgeworden organist kwam en die altijd nog groot genoeg moet geweest zijn voor ons late meelij en onze late verteedering, die eenzaamheid werd ten minste dragelijk gemaakt door vriendelijke buren...... en een wakker wijf.

Wij kennen haar lange jaren, want sedert 1472 zorgt zij met wat bijverdiensten voor een deel van de huishoudkosten. Als er in de sacristie van den Dom iets sleetsch of stuk is geraakt, Heer Adriaan de koster, haar buurman, geeft het haar en zij herstelt het. Al wat in de sacristie aan linnen vuil is geworden, zij maakt het weer brandhelder. En eens in het jaar geeft zij Heer Adriaan haar briefken, cedula heet het plechtig in de rekeningen, en dan beurt ze haar zes of zeven Rijnsche guldens, het eigen-verdiende supplement tot magister Johannes' salaris. Soms had zij een buitenkansje, als er koorhemden gemaakt moesten worden voor haar buurjongens, de choralen. Maar ook, als zij niets anders inbracht dan haar verdiensten als lotrix sacristie, ook dan was dat sommetje van zes of zeven gulden een niet te versmaden bedrag. Magister Johannes moest het stellen met 27, later 36 Rijnsche guldens in het jaar. Wat zij thuis bracht, dat was dan toch altijd een vierde of vijfde deel van haars mans inkomen. Zij zorgde allicht voor die marge, die begint, waar het absoluut noodzakelijke eindigt, en waarin zoo dikwijls het geheim van 's levens behagelijkheid ligt. Daarom noemde ik joffer Aleyd een wakker wijf 1).

1) Ch. R. 1504-1505 verantwoordt de huur van het 2de huis: a domino Adriano de Naildwijck pro Aleyde relicta ceci Johannis organiste. In 1505 stierf Heer Adriaan. Van 1505-1509 betaalt joffer Aleyd nu zelf de huur. Dan sterft zij. Ik veroorloof mij er op te wijzen, dat de functie van waschvrouw-ten-Dom niets sociaal declineerends had. Voor joffer Aleyd was het (tot 1470) een joffer Geertruid van Gravestein; na haar een joffer Anthonia van Courcelles. Tusschen die twee aristocratische namen behoeft de vrouw van magister Johannes zich haar plaats niet te schamen.

« PrécédentContinuer »