Images de page
PDF
ePub

ton, door de conventie tot haar voorzitter gekozen, een Hamilton en vooral ook een Franklin, die menigmaal op beleidvolle en lofwaardige manier de situatie wist te redden door de bezieling en den hoogstaanden geest, die er van hem uit ging, in de Amerikaansche Constituante gespeeld hebben. In het bijzonder vestigt hij nog eens de aandacht op de oneenigheid, die ten opzichte van de vraag der grondslagen voor de vertegenwoordiging der verschillende staten in het centraal staatsparlement, tot uiting kwam en die hiermee eindigde, dat in het Huis van Afgevaardigden de staten in verhouding tot het aantal inwoners gerepresenteerd zouden worden, terwijl bij de samenstelling van den Senaat elke staat, groot of klein, een gelijk aantal senatoren zou mogen aanwijzen. De geheime behandeling van de Grondwet, het feit, dat de Conventie met gesloten deuren beraadslaagde en alle publiciteit uit den booze was eerst veel later is men tot het publiceeren der debatten overgegaan kan de heer Beck maar niet genoeg roemen. Hij acht het een zegen, dat men in die dagen nog geen open deur politiek voerde en verzuimt niet zijn verontwaardiging over en afkeer van Wilson's, niet eens ten volle met succes bekroond streven, om aan de geheime diplomatie een einde te maken, duidelijk kenbaar te maken.

In het hoofdstuk over den geest van de Constitutie, haar philosophie politique, behandelt de auteur eenige harer kenmerken en tevens geschillen die voor en na het tot stand komen der staatsregeling aan de orde zijn geweest, zooals de strijd tusschen federalisten en antifederalisten, de tegenstelling tusschen het eerbiedigen van het individualisme en het bevorderen van de gemeenschapsidealen, om dan achtereenvolgens de voornaamste grondbeginselen der Constitutie te bespreken. Met name, het beginsel van het representatieve stelsel, waardoor, wat tenminste de Unie betreft, referendum noch initiatief tot op heden hun entree hebben gemaakt; de combinatie van centralisatie en decentralisatie, principe, dat niet heeft kunnen verhinderen, dat de centralisatie toch op den voorgrond is getreden; de waarborg der individueele vrijheid door middel van grondwettelijke beperkingen; de onafhankelijke rechterlijke wacht, die dank zij het toetsingsrecht waarborgen tegen eventueele tyrannie eener meerderheid in het Parlement verschaft, wanneer de parlementaire tyrannen de Constitutie geweld willen aandoen; het evenwicht tusschen uitvoerende en wetgevende macht (dat het bezwaar heeft van te weinig contact tusschen volkvertegenwoordiging en Regeering) waarna dan als zesde grondbeginsel een bespreking krijgt het recht van den Senaat om zich met de buitenlandsche politiek bezig te houden en die te samen met de uitvoerende macht te leiden. In zijn beschouwingen over hct Opperste Gerechtshof heeft Mr. Beck met zeer veel aandacht nagegaan wat de historische origines van dat Hof zijn, let wel origines. Hij hield die beschouwingen in zijn redevoering te Parijs en het is niet onmogelijk, dat dientengevolge vooral ook het licht geworpen is op een origine, welke theoretisch vrij zwak verdedigd wordt, maar die dan aan Frankrijk de eer verschaft mede op ontwikkeling en karakter van het Hoogste Gerechtshof invloed te hebben uitgeoefend.

De auteur doet verstandig door in elk geval toch maar aan te vangen met de theorie, dat de gedachte, die er bij de Amerikanen heeft voorgezeten toen zij aan de negen rechters te Washington de macht toekenden wetten aan de Constitutie te toetsen, stamt van den tijd, waarin de bewoners der overzeesche gebieden met het moederland kibbelden over de beteekenis en draagwijdte van de charters hun door het moederland verleend en waaronder zij leefden. Men vatte de verhouding tot het

Gouvernement eenigszins op als een contractueele verhouding, welke somwijlen interpretatie vereischte: natuurlijk moest het dan de rechterlijke macht wezen, die casu quo omtrent de te geven interpretatie zou hebben te beslissen. Aldus, in enkele woorden samengevat, de theorie, die niet alleen het toetsingsrecht van het Hof verklaart, maar ook den eerbied waarmee men tegen dit college opziet. De negen rechters zijn de wakers van de Constitutioneele rechten van het Amerikaansche volk: als er twijfel is omtrent hetgeen de Constitutie toelaat of verbiedt, dan is het aan hen om in dezen te beslissen en het Gouvernement te doen weten wat wel en wat niet geoorloofd is. Zelfs is er in den laatsten tijd van de zijde van hen, die het betreuren, dat het Parlement niet oppermachtig kan dicteeren wat als recht in de Vereenigde Staten zal gelden, verzet tegen de positie van het Hoogste Gerechtshof tot uiting gekomen.

Doch thans de tweede theorie des heeren Beck. Hiervoor wijst hij op de rol door het Parlement van Parijs, in de achttiende eeuw met zooveel eclat vervuld, en die hierop neerkwam, dat het weigerde wetten in te schrijven, die het ontoelaatbaar en in strijd met de rechtsprincipes achtte. Wat de Koning ook probeerde, het Parlement hield, gemeenlijk ten koste van de persoonlijke vrijheid der stoutmoedigen, die den vorst durfden trotseeren, stand. De bevoegdheid nu om te verhinderen, dat een wet rechtskracht verkrijgt, m.a.w. de bevoegdheid om van te voren in te grijpen zooals het Parlement van Parijs voor zich opeischte, heeft men gedurende de Conventie van Philadelphia tot driemaal toe op analoge wijze in de Amerikaansche Constitutie trachten op te nemen. Echter geen van drie keeren met succes en zoo is het dan de President geworden, wien men een vetorecht toekende, terwijl het Opperste Gerechtshof slechts achteraf kan optreden en alleen, wanneer er duidelijk grondwetsschennis heeft plaats gevonden. Waarlijk, het verband met den strijd van het Parlement van Parijs is, als men de zaak nuchter bekijkt, verre te zoeken en in dit gedeelte van zijn boek is de schrijver m.i. dan ook niet erg gelukkig geweest.

Tot besluit krijgen we een politieke geloofsbelijdenis van den auteur, waar hij in pessimistische bewoordingen over het radicalisme en de vermaterialiseering van onzen tijd sprekende met het radicalisme loopt het misschien nog niet zulk een vaart het gevaar beschrijft van de Opstandigheid tegen het Gezag. De toenemende mechanisatie op alle mogelijke gebieden acht hij een ramp, want het mechanisme voert tot vernietiging van ziel en geest en het individualisme dreigt onder de voet geloopen te worden. De groote verdienste der Amerikaansche Constitutie is volgens hem, dat zij niet alleen het evenwicht wist tot stand te brengen en te waarborgen tusschen de rechten van het volk en van de staten, maar ook tusschen die van het gouvernement en van de individuen. Zij ging er niet van uit, dat de staat almachtig of onfeilbaar was en toch kende zij den staat gezag toe, maar binnen verstandige en juiste grenzen. Zoowel de rechten van het individu als van den staat ziet de schrijver door de Constitutie verzekerd en zoolang het Amerikaansche volk haar trouw blijft, zal het gelukkig zijn. Aldus eindigt de heer Beck zijn betoog onder aanhaling van Salomo's Spreuken XXIX, 18.

Hoe groot de verleiding ook is om speciaal over de slotbeschouwingen van den schrijver nader uit te wijden en daarop eenige kritiek uit te oefenen, doel van deze bijdrage was toch voor alles den lezer een en ander van het zeer lezenswaardige boek over De Amerikaansche Constitutie mee te deelen. Meer plaatsruimte mag ik dus niet in beslag

nemen en zoo volsta ik met de meening uit te spreken, dat het hier besproken werk als een der beste kleinere publicaties over de zoo uiterst interessante Amerikaansche Grondwet en zijn niet minder interessante geschiedenis, een eervolle plaats naast Bryce, Wilson e.a. inneemt. E. van Raalte.

Contemporaine geschiedenis. Egelhaafs Historisch-politische Jahresübersicht für 1922, fortgeführt von Hermann Haug. Fünfzehnter Jahrgang der Politischen Jahresübersicht. Stuttgart, Carl Krabbe Verlag. Erich Guszmann. 1923.

Egelhaafs jaarboek is sedert jaren bekend genoeg; het zal dus niet noodig zijn er hier een bijzonderen nadruk op te leggen. Deze overzichten zijn onmisbaar geworden voor wie de jongste geschiedenis wil blijven kennen; zij zijn in den allerlaatsten tijd te meer onontbeerlijk geworden, nu het meer en meer moeite kost in deze verwarde toestanden en onzekere verhoudingen nog eenige richtlijnen te onderkennen. Wij kunnen nog nauwelijks zien, waar wij zijn, hoeveel te minder, waarheen wij gaan. Ook daarin kan Egelhaaf ons nog weinig helpen. Maar wel kan deze oude vriend ons tegemoetkomen met het vastleggen van feiten en data, met het samenstellen van het historische geraamte van deze veelbewogen periode. Het zal misschien later blijken een los getimmerte te zijn, maar dit hebben wij toch alvast en een zekere orde is in deze dingen niet te miskennen. Nu leven wij wel zeer snel; het is mogelijk en begrijpelijk, dat men op het einde van 1923 zich den gang van zaken in 1922 nauwelijks meer herinnert, er misschien zelfs geen belangstelling meer voor heeft. Maar dan kan men zijn herinnering verfrisschen en zijn belangstelling verscherpen door de lezing van Egelhaaf.

Want er is in 1922 zeer veel gebeurd, ook zeer veel tot ontwikkeling, zij het niet tot rijpheid gekomen. Het was vooral het jaar der conferentiën, min of meer geslaagde en min of meer mislukte. Geen wonder dat Egelhaaf ongeveer een derde deel van het overzicht vult met een hoofdstuk, dat hij niet oneigenaardig noemt,,die Kette der Konferenzen zur deutschen, zur russischen und zu Orientfrage". Inderdaad slepen de conferentiën zich als een ketting voort, totdat op het laatst van 1922 die van Parijs in het zicht komt. Het is wel juist de tijd van conferentiën; men kan soms den indruk niet van zich afzetten, dat er meer wordt gepraat dan gehandeld. Die indruk kan natuurlijk niet juist zijn; er wordt stellig veel meer gehandeld dan wij weten en onder den klepperenden stroom der conferentiën gaat de ontwikkeling, die door krachtige actie tot stand komt, door. Maar wat weten wij daarvan in bijzonderheden? Men moet zeer goed ingewijd zijn in de dirigeerende kringen om dien ondergrond der dingen te leeren kennen en zoo tot oordeelen bevoegd en in staat te worden.

Het ligt voor de hand, dat Egelhaaf ook niet veel van ,,le dessous. des cartes" weet of kan weten. Hij weet wel veel meer dan de gewone Duitscher, maar zijn inzicht reikt niet veel verder en zijn opvatting is geheel dezelfde, al komt zij nergens met hevige felheid tot uiting. Maar de geheele opzet van het boek is toch door en door Duitsch gebleven. Ook nu nog staat de Duitsche geschiedenis in breede gewichtigheid op den voorgrond, als waren wij nog in de dagen van Bismarck en als had Duitschland nog de leiding der Europeesche en zelfs min of meer der wereldpolitiek. Ongeveer een derde deel van het boek wordt ingenomen door de deplorabele en daardoor aangrijpende geschiedenis van Duitschland. Er is natuurlijk van allerlei belangrijks gebeurd en in menig opzicht zijn deze dingen ook zeer leerzaam: wij lezen van de spoorweg

staking, de werkzaamheid en den dood van Rathenau, de wetten tot bescherming der nog altijd zwakke republiek, den voortdurenden, soms hoog oplaaienden twist tusschen München en Berlijn over die wetten, die de Beieren niet kunnen verdragen, den val van het kabinet-Wirth en het optreden van Cuno. Wie herinnert zich eigenlijk nog Cuno, onder wiens regeering de catastrophale val van de mark inzette? Op het hoofdstuk Duitschland volgt dan een korte paragraaf over de geschiedenis der bondsstaten, die tegenwoordig geen staten meer mogen heeten, maar in de grondwet van Weimar slechts landen worden genoemd. Eindelijk komt dan nog een paragraaf over de ,,besetzte, abgetrennte und verlorene Gebiete". Dit gedeelte is wel typisch Duitsch. Dat hier de geschiedenis wordt gegeven van het Rijnland en het Saargebied, spreekt van zelf; maar gaat het aan daarbij te doen aansluiten die van Elzas en Lotharingen, Eupen en Malmedy, Noord-Sleeswijk, Danzig en Memel, Posen en West-Pruisen, ten slotte van Opper-Silezië, eindelijk van de vroegere Duitsche koloniën? Al deze gebieden zijn bij den vrede van Versailles onder verschillende voorwaarden door het Duitsche rijk afgestaan. Men mag over Versailles denken, gelijk men wil, maar in de historiographie moet men nu eenmaal het fait accompli aanvaarden. Wat ook de wenschen voor de toekomst mogen zijn, in 1922 was ElzasLotharingen Fransch; het gaat dus niet aan het nog steeds à la suite van Duitschland te behandelen in een als wetenschappelijk bedoeld werk. Een soortgelijke opmerking zou men kunnen maken ten aanzien van de niet-Duitsche landen. Een derde van het boek wordt ingenomen door de internationale politiek der conferentiën, een derde door Duitschland, nogmaals een derde door de overige wereld. Dat is wel typisch Duitsch; maar dat alle verhoudingen aldus scheef worden getrokken, spreekt van zelf. De binnenlandsche geschiedenis van Frankrijk wordt afgedaan in acht bladzijden, die van Engeland in evenveel, die van de Vereenigde Staten in zes pagina's. Vooral dit laatste is wel zeer opvallend, nu Amerika zulk een gewichtige plaats in de wereld inneemt, veel belangrijker dan men in Duitschland blijkbaar vermoedt. In die verhouding is het misschien nog eervol, dat de geheele geschiedenis van Nederland in 1922 wordt afgedaan in vier regels; dit land, dat zoovele en zoo nauwe betrekkingen onderhoudt met Duitschland, dat bovendien thans zooveel Duitschers herbergt, krijgt evenveel ruimte als Bulgarije en veel minder dan België, Zwitserland en zelfs dan Griekenland. Gelukkig het land, dat geen geschiedenis heeft; zoo zal men in het buitenland ons gelukkig prijzen, als men van Nederland in 1922 alleen dit te hooren krijgt:,,Die Kammerwahlen Anfang Juli brachten keine wesentliche Aenderung. Die Thronrede zur Eröffnung der Generalstaaten am 20. September hob die traurigen Folgen der weltwirtschaftlichen Krise auch für Holland hervor". Dat is alles. Benijdenswaardig land!

Het ligt voor de hand, dat wij daarmede niet gezegd willen hebben, dat Egelhaaf geen betrouwbaar boek meer zou zijn. Maar in zijn proportiën is het niet meer juist; nog steeds dringt Duitschland veel te veel op den voorgrond, waar het objectief in deze dagen niet meer hoort. Het is misschien heel jammer en deplorabel, maar de leiding van Europa en van de wereld is niet meer in Duitsche handen; dat objectieve feit zal men ook in Duitschland moeten erkennen, ook in de historische litteratuur. Maar dat daargelaten, in het algemeen is de behandeling in bijzonderheden betrouwbaar. Slechts hier en daar zetten wij een vraagteeken of een streep. Wie is de Hollander Kaemerbeek, die in commissie naar Opper-Silezië is gezonden door den Volkenbond? Van Karnebeek

kan niet zijn bedoeld. Maar wie dan wel? Dat Zimmermann niet burgemeester was van Amsterdam maar van Rotterdam, spreekt van zelf.

Afgezien dus van de onjuiste proportiën van het geheel, is toch de oude Egelhaaf weer een goede leidsman gebleken op het doornige pad der huidige geschiedenis. Uit den titel blijkt reeds, dat de bewerking thans is in handen van Hermann Haug. Hij heeft weer velen aan zich verplicht. Maar dat hij de wereld nu eenmaal door een Duitsche bril beziet, kan hij ten slotte toch ook niet helpen. H. Brugman s.

Nieuwe boeken:

A. J. Barnouw, Holland under Queen Wilhelmina. With a foreword by Edward Bok. 330 bl. Scribners. 12 s. 6.

Gedenkboek voor Nederlandsch Indië ter gelegenheid van het regeeringsjubileum van H. M. de Koningin. Uitg. namens het hoofdcomité voor de huldiging. Batavia. Leiden, Kolff. 571 bl. f 12.50.

G. J. Kloos, De handelspolitieke betrekkingen tusschen Nederland en de Vereenigde Staten 1814-1914. Amsterdam, Paris. 276 bl. f 5.60. W. J. Lucardie, Rond de Stille Zuidzee. Overzicht van de ontwikkeling der verhoudingen en gebeurtenissen in Oost-Azië. Voorw. v. E. Moresco. Haag, Nijhoff. 263 bl. ƒ 5.—. (Uitg. Indische krijgskundige vereeniging). J. C. Rullmann, Kuyper-bibliographie. Met inleidend woord van H. Colijn. Dl. I. 1860-79. Haag, Bootsma. 238 bl. ƒ 4.50.

C. Smit, De handelspolitieke betrekkingen tusschen Nederland en Frankrijk 1814-1914. 148 bl. f 3.-.

W. H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed. Gesch. der soc. dem. arbeiderspartij in Nederland ged. de eerste 25 jaren van haar bestaan. Afl. 1. Amsterdam. Ontwikkeling. compl. in ± 24 afl. à ƒ 0.45.

A. Walgrave, Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter. Dl. I 401 bl. ƒ 2.50. Mij. g. e. g. lectuur.

G. Alexinski, Du tsarisme en communisme. La révolution russe. Ses causes. Ses effets. 288 p. 8 fr.

J. Ancel, Manuel historique de la question d'Orient. 1792-1923. 336 p. 7 fr. Delagrave.

Général Buat, Hindenburg et Ludendorff, stratèges. 252 p. 20 fr. Paris, Berger-Levrault.

L. Cornet, Histoire de la guerre, tome 7. 408 p. 10 fr. CharlesLavauzelle.

Destrieux, Taine, sa vie, son œuvre. 3 fr. 75. Nouv. revue critique. J. G. Frazer, Sur Ernest Renan. 82 p. 10 fr. Aveline.

P. de la Gorce, Histoire religieuse de la Révolution, tome 5. 416 p. 12 fr. Plon.

Ch. Loiseau, Politique romaine et sentiments français 258 p. 6 fr. 75. Grasset.

Lucien-Graux, Histoire des violations du traité de paix. 512 p. 12 fr. Crès.

P. Painlevé, Comment j'ai nommé Foch et Pétain. 12 fr. Alcan. Ch. Pouthas, Guizot pendant la Restauration 1814-30. 504 p. 30 fr. Plon-Nourrit.

E. Renard, Louis Blanc, sa vie, son œuvre. 10 fr. Hachette.

Rousset, Les grands chefs de l'armée française 1914-18. 256 p. 50 fr. Tallendier.

« PrécédentContinuer »