Images de page
PDF
ePub

wijzen mag, dat de voor de hand liggende parallelie van roebels, kronen, marken en franken misschien ter verklaring wijst op het door-endoor,,zieke crediet" van de bisschopsstad, die er de laatste jaren geducht op los geleend had 1).

maar

Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat die ,,economische factor" zich evenzeer in het bestaan van den metselaar als in dat van den organist gelden liet. De jaren van meester Janes' ouden dag waren voor iedereen moeilijk en zwaar. Voor vrouwe Aleid evengoed als voor de vrouwen van 'n Jan Pietersen of 'n Albert Jansen. Want prijzen van goederen zijn ten allen tijde dubbele, tweezijdige relaties geweest. Eenerzijds staat de in normale tijden vrijwel constante waarde van het geld, anderzijds de zeer inconstante waarde van de goederen, bepaald door hun al-dan-niet-aanwezigheid en hun al-dan-niet-gewenschtheid. In Janes' tijd was niet alleen de geldwaarde inconstant, - abnormale factor van het economische leven tegenover dat,,dalende" geld, tegenover die door inflatie getroffen ,,rekenmunt", stond dikwijls genoeg een zeer gedaald aanbod van goederen: marktschaarschte.,,Item nu was dat coern overal duyr ende alle dinc, dat men behoefde, was gemeenlick den derden pennink of den vierden duerre, dan dat plach te wesen". Zoo vertelt een Utrechtsch kroniekje ten jare 1482 2). En als wij aan de prijzen van zomer- en fijne wintertarwe of haver ons een overzicht verschaffen van de prijzen op de graanmarkt, dan komen wij tot grillig wisselende cijfers, vooral in de 15 laatste jaren van Johannes' leven, die van den indexgrondslag: 100, in het jaar 1473, voor de beide korensoorten in 1482 de maxima: 376 en 400 en voor haver in 1486 het maximum: 278 halen. Een graphische lijn, die deze verschillen aanduiden zou, zakt nooit meer onder het uitgangspunt, maar vertoont wel een reeks van grillige toppen 3).

Zie hier dan de stoffelijke gebondenheid van meester Janes' bestaan. Het speelde zich af in een tijd van malaise en inflatie, van

1) Vgl. mijn uitgave van het Utrechtsch kroniekje 1481-1483 (Bisschop David van Bourgondië en zijn stad, Utrecht, Oosthoek 1920), Register in voce: Utrecht, bevolking, leeningen. Van 1480 tot 1484 stijgt de gouden Rijnsche gulden van 26 stuiver op 31. De krasse sprongen in de buurt van het jaar 1490 zijn echter geen specifiek Utrechtsche verschijnselen. Heel het Bourgondische gebied bevond zich in een monetaire crisis, waarvan de geschiedenis nog geschreven moet worden.

2) Zie mijn: David van Bourgondië en zijn stad, a. w., Cap. LVIII, blz. 63.

3) Ik spaar den lezer uitvoerige cijferreeksen. Jaarlijks ontvangt en betaalt het kapittel 9 maten tarwe, 24 maten haver (Recepta extraordinarie) en 111⁄2 maat fijne wintertarwe (Exposita in pensionibus fabrice). Zoo bieden dus dezelfde Domrekeningen, waaraan ik de looncijfers ontleende, de gegevens waaruit de indexcijfers werden opgemaakt.

duurte en oorlog, van oproer en veel wereldsch gerucht. Het had te worstelen met al den economischen nood van een aan economische nooden rijken tijd. Het kon in die moeilijkheden niet beschikken over ressources grooter dan die van den werkman-met-vakkennis. Want noch in bezoldiging noch in niet-stoffelijke waardeering sloeg men magister Janes' werkzaamheid hooger aan. Beleefde hij zelf aan dat werk iets hoogers, gaarne hopen wij het dan was dat een bijzondere genade Gods......

Van die bijzondere genade Gods is geen woord te vinden in de zakelijke omschrijving van meester Janes' taak. Wie zou dat trouwens verwachten? Slaan wij het Rechtsboek van den Dom op, al is die bron dan ook een goede eeuw ouder, wij zullen den „rector organorum" er belast vinden met de zorg voor, d.w.z. het onderhoud van het orgel; de fabriekmeesters van den Dom komen op voor de kosten. Wij vinden verder de diensten omschreven, waarbij men van hem orgelspel verwacht; de gezegde fabriekmeester neemt op zich den orgeltrapper te bekostigen. Wij vinden zijn loon omschreven 1). Er blijkt zelfs niet, dat de organist een eenigszins centrale plaats in het muziekleven inneemt. Met geen woord wordt melding gemaakt van eventueel zangonderwijs aan de choralen of de scholaren, de zanglustige buurjongens van het hoekhuis en de deftiger adspirantkanunniken, die ook als koorknapen dienst doen. Integendeel dit onderwijs schijnt nog gekoppeld te zijn aan het gewone schoolprogram, dat voor rekening komt van den rector der Domschool; het omvat grammatica, logica, musica. De zeer deftige en zeer voorname kanunnik ten Dom, die den titel scholaster draagt en die het cantorschap mede vervult, houdt toezicht. Ook in Janes' tijd zal dat zangonderwijs van het organistenambt gescheiden zijn. Twee succenters, subcantoren derhalve zullen scholaster en rector der Domschool van hun muzikale taak ontheven hebben in een tijd, toen de Bourgondische kerkmuziek een nieuw en glorierijk kapittel in de algemeene muziekgeschiedenis schreef...... Men zocht inderdaad de succenters met zorg uit 2).

Maar hoe hoog ook het muzikale leven te Utrecht stond, men late

1) Vgl. Wstinc's Rechtboek van den Dom, ed. Mr. S. Muller Fzn. (Jude Vaderlandsche Rechtsbronnen, eerste reeks no. 18; den Haag, Nijhoff, 1895) Cap. XXXIV, blz. 105.

2) Vgl. Wstinc's Rechtsboek a. w. Cap. XXXV: De officio rectoris scolarium blz. 105; Cap. XX: De officio scolastici § 2, blz. 95. De rector choralium beheert de goederen van het koraalhuis (Cap. XLIX, blz. 114). - Wat de succenters betreft, zijn wij aangewezen op verspreide gegevens in de Domrekeningen. In de jaren 1491-1496 vindt men eenige posten over het succenter-ambt en het proefzingen" voor de benoeming; er waren er later drie.

TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

2

zich door den glans van beroemde namen niet verblinden, als wij Janes' positie in de maatschappij van zijn tijd moeten bepalen. De aanstelling van zijn opvolger Philips Bollaert, 10 April 1488, spreekt een te duidelijke taal. Men bepaalt zijn loon en houdt rekening met koers-voordeeltjes; men bepaalt ook een opzeggingstermijn van drie maanden met de woorden, dat het kapittel zich het recht voorbehoudt hem den dienst op te zeggen, wanneer men voor hetzelfde of ander loon, het staat er met prijzenswaardige openhartigheid —, een beteren organist kan krijgen! Men,,huurt" dus een organist, zooals men een meid huurt, en men neemt de voorzorg, te bepalen, dat de benoemde geen monopolie op zijn orgel heeft. Kortom alle artistieke fleur ontbreekt ten eenenmale 1). Laten wij ons dadelijk echter te binnen brengen, dat dit volkomen conform de overigens zoo vriendelijke gemoedelijkheid van het Oudekerkhofkolonietje en volkomen conform het middeleeuwsche denken is.

En toch is de Utrechtsche Dom, waarvan men de hooge torenlijnen op Van Eyck's Aanbiddingspaneel kan herkennen, zeer centraal geplaatst, links achter het Lam en geraakt door vele gouden stralen van God's Heiligen Geest, -kathedraal, hoofdkerk van een groot bisdom, geregeerd door een vorstelijk prelaat. Aan zulke kerken benoemt men geen tweede-rangs-menschen. Men vergete niet, dat het Utrechtsche muziekleven hoog genoeg stond, om een Jacob Obrecht voort te brengen. Meer dan eens moet magister Johannes, dien kunstbroeder, die een wereldnaam zou krijgen, ontmoet hebben, voor en na den tijd, dien deze begenadigde doorbracht in Ferrara aan het Este-hof. Voor Jacob Obrecht lag de wereld open: Kamerijk, Brugge, Antwerpen en aan het slot van zijn leven nog eens Ferrara. Meester Janes bleef in Utrecht; hem was de wereld beperkt genoeg: er ligt maar één straat tusschen Oudkerkhof en Dom. Als het groote van de wereld te ontmoeten viel, dan moest het komen binnen zijn kleinen kring. Welnu het kwam daar ook. Het was soms vlak bij hem. Indien het bericht van Erasmus' koorknaapschap juist is, dan zijn Erasmus, zij het ook de zeer jonge Erasmus, en magister Johannes buren geweest; dan was ook, in de jaren van zijn beroemdheid, Jacob Obrecht werkzaam te Utrecht. Ja, lang geleden, heeft men zelfs de onderstelling gewaagd, dat de achternaam van onzen blinden anonymus Obrecht zou geweest zijn en dat hij de man is, tot wien

1) Notarisprotocol 1481-1495 (Utr. Rijksarchief: Dom 27 D4): et simili modo quandocumque domini prefati ipsis de meliore organista providere voluerint pro simili aut dissimili pretio, id Philippo memorato proformiter infra trium- mensium spacium intimabunt.

Erasmus in 1506 vanuit Florence een vluchtig briefje schreef. Het kan natuurlijk niet. Magister Johannes was lang ter ziele, toen dit documentje over de Alpen ging. Maar als wij die drie namen bijeengroepeeren: meester Janes, Obrecht, Erasmus, dan duiden wij toch een brokje van Utrecht's laat-middeleeuwsche verleden aan; dan begrijpen wij iets van de geestelijke sfeer, die mede om magister Johannes was 1).

Weer zijn wij derhalve geneigd een mooiere werkelijkheid voor ons te zien. Het beeld van den wijze, naar-binnen-gekeerden blinde rijst voor ons op. In den avondschemer van de vesper zoekt onder de hooge gewelven Janes' oude en tastende gestalte zijn weg, tot waar de pijlertrap hem brengt bij de bank van zijn orgel. Nogmaals een illusie.

Het Nederlandsche Museum voor Geschiedenis en Kunst bezit een triptiekblad, dat men in Spanje heeft aangekocht. De Utrechtsche Dom is daar zichtbaar. Prijkend staat er de hooge toren; boven den zwaren dubbelen sokkel van den onderbouw de doorluchte lantaren. Daarachter een romaansch schip met twee lage zijbeuken. Daarachter weer het hooge gothische koor. Het gothische transept ontbreekt nog. Hoe weinig zorgvuldig de afbeelding ook moge zijn, zij geeft ons een goed idee van de kathedraal-in-wording. Houden wij ons aan de traditioneele jaartallen, zonder op een nader onderzoek vooruit te loopen. In den jare 1382 was de toren,,volmaect", in den jare 1460 heet het dwarspand, het gothische transept, begonnen. De afbeelding geeft dus den toestand weer, zooals die 1382-1460 geweest is. Toen meester Janes nu anno 1461 in Utrecht kwam, toen was de bouw van dat dwarspand juist aan de orde. Men heeft er tot 1479 toe aan gewerkt 2)!

Er is dus op het kerkpleintje van Dom en Oudmunster bouw

1) Misschien leidt hernieuwd archivalisch onderzoek tot een nadere beschouwing van Obrecht's Utrechtsche jaren. Hier zij alleen verwezen naar Riemann's Musiklexikon (Berlin; Hesse), E. Naumann, Ill. Musikgeschichte (Stuttgart; Un. D. Verl,; 2e Aufl.) blz. 143 e. v., Mr. H. Viotta, Handboek der muziekgeschiedenis (Haarlem ; Tjeenk Willink) I. blz. 208. De mededeeling van R. Fruin, Erasmiana (Versp. Gesch. dl. VIII), blz. 271, dat Jacob Hobrecht na 1470 organist ten Dom geweest is, berust op een misverstand van zijn zegslieden. Dodt van Flensburg heeft in Berigten van het Hist. Gensch. I, A, blz. 148 dat onjuiste verband gelegd en tegelijkertijd verondersteld, dat magister Johannes Erasmus' correspondent geweest zou zijn. Men vergl. echter F. M. Nichols, the Epistles of Erasmus (London, Longmans), no. 198. blz. 418. Over Erasmus als koorknaap te Utrecht, zie behalve Fruin (Erasmiana) t. z. p., Nichols a. w. blz. 25. 2) Vgl. voor deze gegevens Mr. S. Muller Fzn., de Dom van Utrecht (Utrecht, Oosthoek 1906), blz. 5 en daarnaast van denzelfde: Adelbolds Dom (Archief Aartsbisd. Utrecht, XXVII, blz. 308, Plaat I en XXVIII, blz. 114, 1901-1902).

bedrijvigheid: balken en steenen liggen daar, werklui gaan af en aan. Maar erger nog. Men bouwt de nieuwe kerk, om zoo te zeggen, uit de oude op. Toen het groote gothische koor moest gebouwd worden, heeft men het kleine romaansche koor en het oostelijke romaansche dwarspand afgebroken, het romaansche lange schip aan de oostzijde gedicht met een baksteenmuur (?) en, terwijl de dienst in het kleine, overgeschoten romaansche gedeelte werd voortgezet, daar achter dien muur het nieuwe koor,,aangezet". Zoo althans stel ik mij het gebeuren, waarover archivalia ontbreken, voor. Nu het gothische dwarspand gebouwd zal worden, breekt men vermoedelijk de twee Oostelijke traveeën van het romaansche schip af, om op de aldus gewonnen ruimte het transept op te trekken. Er blijft dus nog slechts een klein romaansch voorstuk van misschien drie traveeën over. Daarachter bouwt men het dwarspand. Daarachter weer ligt het koor. Plaatsen wij in gedachte onszelf, oneerbiedig genoeg, met den rug naar het hoogaltaar, dan kijken wij misschien weer uit op een blinden muur. In dit begrensde stuk van den Dom vindt de dienst plaats. En Janes' orgel......, het staat in dat ver verwijderde overschot van het romaansche schip, aan gene zijde van den bouwrommel, tegen den Noordelijken muur van ,,die alde kercke" 1). Geen bijster gelukkige omstandigheid voor een organist, die zijn werk lief heeft.

Bekijken we dat orgel wat nader. Het schijnt oud en gebrekkig geworden te zijn, want men haalt er in 1466 den Amersfoortschen organist bij en consulteert er in 1467 Lieven Zwits over. Het consult leidt tot reparaties van min of meer omvangrijken aard, die in 1474 afgeloopen schijnen. Maar in wat voor toestand bevindt zich het instrument! Men heeft het moeten stutten met twee,,vueren masten" (1471-1472) en, als de bouw van het transept zoo langzamerhand ten einde loopt en blijkbaar de travee van het oude romaansche schip, waar het geplaatst was, ook aan afbraak toe is, dan wordt het nog veel jammerlijker. Januari 1479 staat het daar,,toegestopt met 4 duerghesneden kercksperren" en gedect ende becleet voor den regen ende wynt met een groet seyll".

[ocr errors]

Erger kan het al niet. Ik vrees, dat meester Janes in deze jaren niet heel veel troost voor 's levens tegenspoeden gevonden zal hebben bij zijn orgel, al durf ik niet precies te zeggen, wanneer men den

1) De lezer, die dat voor zichzelf wil reconstrueeren, kan uitgaan van de reconstructieteekening van Dr. Cuypers in Archief Aartsbisdom, Utrecht XXVII, en die, ietwat te wijzigen teekening (zie Archief XXVIII tekst) -, projecteeren op den plattegrond in Muller's Dom.

« PrécédentContinuer »