Images de page
PDF
ePub

Wie nu zich een oordeel vormt over dit werk op grond van...... de doctrine der inleiding en zóó, polemiseerend tegen den hypothesen-rijkdom, het eigenlijke onderzoek van Dr. Berkelbach min of meer over het hoofd ziet, die benadeelt ten eerste zich zelf en door,,noodeloos geschil" ook den verdienstelijken schrijver van deze dissertatie.

Ik wil volstrekt niet beweren, dat de hypothesenrijkdom mij persoonlijk ongewenscht is. Integendeel, gaarne volg ik groote ordenende lijnen in de veelheid van gebeurtenissen. Hypothesen-rijkdom heeft zijn correlaat in gedachten-rijkdom. Ook bij Dr. Berkelbach ontmoeten wij het staatsrechtelijk contrast, dat Dr. Enklaar een in hoofdzaak afkeurende bespreking bezorgde: romeinsch en germaansch. Het is geen staatsrechtelijke rassentheorie, die uiteindelijke wijsheid werd; het zijn slechts simplistische formules, die ordenend kunnen werken.

De Utrechtsche school is in haar jongste producten redelijk veelzijdig. Brandt's werk heeft de grootste gelijkenis met het tekst-critische werk van Oppermann; Berkelbach sluit zich aan bij den geschiedschrijver Oppermann; Enklaar's boek laat iets zien van Oppermann als systematisch en methodisch, materiaal doorwerkend, onderzoeker. In alle drie zie ik dus een deel van Oppermann's veelzijdige persoonlijkheid en ook...... een eigen persoonlijkheid, een eigen terrein.

Diplomatiek, staatsrecht, geschiedschrijving, dat zijn de terreinen. En de persoonlijkheden? Men veroorlove mij een beeld, dat niet de bedoeling heeft verschil in waardeering uit te drukken, al zal men voor Berkelbach's werk er, naar mijn bedoeling, meer dan gewone lof uit mogen lezen. Brandt zeilt scherp; Enklaar voorzichtig; Berkelbach...... knap. Mij was het een lust, te kijken naar de jachten; naar zeil en kielzog. De wind, dien zij meehebben, heb ook ik eens mee gehad; hij bracht mij, waar ik wezen wilde en waar ik mij zeer wel bevind 1). T.

De geschiedenis van Kampen in de Middeleeuwen. E. Rijpma, De ontwikkelingsgang van Kampen tot omstreeks 1600. Groningen-Den Haag, J. B. Wolters, 1924.

De gelegenheid, door de overgangsbepalingen verbonden aan het nieuwe Academisch Statuut geboden aan de bezitters van Middelbare Akten om een akademischen graad te behalen, heeft reeds in verschillende gevallen aanleiding gegeven tot het schrijven van dissertaties, die zeker niet beneden het peil van vele proefschriften staan, welke onder normale omstandigheden ontstonden. Ook de dissertatie van Dr. Rijpma moet hieronder gerekend worden; het is een deugdelijke studie, waarin een massa materiaal op verstandige wijze verwerkt is. Het is niet bekend wanneer Kampen stadsrecht verkregen heeft; zeker vóór 1248, omdat dit dan in een voorrechtsbrief van Ommen wordt genoemd. Weldra werd de stad als uitvoerhaven van de Rijn- en IJselstreken van beteekenis; spoedig ontstond een levendige handel op de Oostzee, om Jutland heen, zooals een privilege van 1252 schijnt te bewijzen. Tot de Hanze heeft Kampen in eenigszins vrije verhouding

1) Ik zou nu achteraf over Huizinga's „aanval" anders willen schrijven, dan ik hier en in het Archievenblad deed. De scherpte van Huizinga's toon deed mij voorbijzien, dat zijn veroordeeling even goed een zakelijk uitgangspunt had. Maar wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. Die scherpte van toon had mij trouwens dieper geraakt dan alleen in mijn „wetenschappelijke overtuiging". Onverkwikkelijke en onvruchtbare bezigheid, dat polemiseeren.... Zelden bevredigend.

gestaan; soms heeft de stad er toe behoord; herhaaldelijk treedt zij echter concurreerend tegen de Hanzesteden op.

Vooral de 14e en 15e eeuw zijn een tijd van krachtige ontwikkeling; zoowel in zielenaantal als in handelsbeweging wordt b.v. Amsterdam dan ver overtroffen; in den oorlog van 1367 tegen Waldemar IV levert Kampen b.v. een kogge en twee kleinere schepen; Dordrecht, Amsterdam en Stavoren ieder één kogge. Ook uit de cijfers van den Sondtol blijkt, dat de Kampensche Oostzeehandel die van de andere Nederlandsche steden ver overtrof. De stad breidde zich krachtig uit en droeg veel bij tot het sloopen der roofsloten in het achterland; ook verwierf zij belangrijk bezit in het Kamper-eiland. Van den bloei der stad getuigt ook de neerzetting van tal van nieuwe burgers en de aanleg van kostbare werken als de bemuring, de IJselbrug en het stadhuis. Bedenkelijk was het dat, na de vorming van den Biesbosch, de IJsel minder water begon te trekken en de mond ging verzanden. Met energie en niet zonder succes werd evenwel getracht het vaarwater te verbeteren. Erger gevolgen hadden evenwel politieke gebeurtenissen; het tijdperk van 1500 tot 1528 was een tijd van voortdurenden onrust, waardoor de handel geheel dreigde te verloopen. Kampen werd voorbij gestreefd door Amsterdam; in 1497 voeren nog 69 Kampensche schepen door de Sont tegen 75 Amsterdamsche, in 1527 4 tegen 42; in laatstgenoemd jaar stond Kampen het recht van betonning der Zuiderzee af aan zijn fortuinlijken mededinger.

Het tijdperk van 1528 tot 1568 is een tijd geweest van herleving al werd de oude bloei niet weer bereikt; in 1568 voeren echter weer 75 schepen door de Sont; ook naar andere zijden werden belangrijke betrekkingen aangeknoopt, b.v. met Portugal en Spanje; in Lissabon vestigden zich Kamper kooplieden. Dan brengen echter de onlusten van den Geuzentijd opnieuw zware schade; de verzanding van den IJsel gaf den genadeslag; alleen kleine schepen konden voortaan de stad bereiken. Met groote energie trachtte de regeering echter den toestand te verbeteren; niet zonder resultaat werden pogingen gedaan om drapeniers uit Leiden en Haarlem over te halen zich in de stad te vestigen o.a. door vergoeding van huishuur, soms zelfs van de kosten der verhuizing; opnieuw werd getracht het vaarwater te verbeteren; een merkwaardige poging werd gedaan om de Merchant Adventurers, die in 1597 op verzoek der Hanze uit Stade werden geweerd, naar Kampen te halen. Buitengewoon interessant is, wat Dr. Rijpma over laatstgenoemde poging mededeelt; een tijdlang scheen de stad, die geen moeite spaarde, een goede kans te hebben; men liet kaarten van de stad en omgeving maken en bereidde de Engelsche kooplieden, die alle mededingende steden inspecteerden, een ontvangst, waarbij geen kosten gespaard werden. Het slechte vaarwater heeft echter gemaakt, dat de Merchants niet tot vestiging konden besluiten en dat de Court te Middelburg geplaatst werd. Kampen was gedoemd een landstadje te blijven en af te zien van den wereldhandel, die er vroeger zooveel welvaart had gebracht. de B.

Nieuwe boeken:

H. Levelt, De kloosters van Bergen op Zoom in het verleden. B. o. Zoom. De Kok. I. Het Cellebroedersklooster of de bruers van de Nijeustrate. 30 b. ƒ 0.50.

E. Rijpma, De ontwikkelingsgang van Kampen tot omstreeks 1600. Wolters, Groningen-Den Haag.

TIJDSCHRIFT VOor Geschiedenis.

17

J. A. Brutails, Précis d'archéologie du moyen âge. 306 p. 15 fr. Viard, Grandes Chroniques de France. T. 3. Charlemagne. 312 p. Champion. 15 fr.

E. Fuhrmann, Das alte Europa. Versuch einer Geschichte der Germanen. Gotha, Auriga. Bd. I. 6 M.

R. Kötzschke, Allgemeine Wirtschaftsgeschichte des Mittelalters. Jena. Fischer. 626 S. (Handbuch der Wirtschaftsgeschichte). 15 M.

A. Schulte, Die Kaiser- und Königskrönungen zu Aachen. 813-1531. Bonn, Schroeder, 102 S. 3 M.

M. Beer, Social struggles in the Middle ages. 215 p. Parsons. 6 s. Saint Boniface (The English correspondence of). Being for the most part letters exchanged between the Apostle of the Germans and his English Friends translated and ed. by E. Hylie. 226 p. Chatto W, 5 s. Margaret A. Hennings, England under Henry III. III. 282 p. Longmans. Green. 10 s. 6.

D. Muir, A History of Milan under the Visconti. 274 p. Methuen. 11 s. 6. Kate Norgate, Richard the Lion heart. 364 p. Macmillan. 16 s. L. F. Salzmann, English Industries of the Middle Ages. New. edn. ill. 370 p. Oxford P. 10 s.

T. F. Tout, Beginnings of a modern capital. London and Westminster in the 14th century. 27 p. 1 s. 6.

IV. NIEUWE GESCHIEDENIS.

Een monographie over Jan van Scorel. G. J. Hoogewerff, Jan van Scorel, peintre de la Renaissance hollandaise. Avec 66 planches hors texte. M. Nijhoff, 's Gravenhage.

De heer Hoogewerff heeft vroeger reeds in een tijdschrift (Onze Eeuw, 1914) een artikel over Jan van Scorel gepubliceerd. Sinds dien tijd heeft hij echter nieuwe gegevens over den schilder gevonden, hetgeen hem in staat heeft gesteld om nu een meer complete monographie te schrijven. Hij kon hierbij ook gebruik maken van de belangrijke studies over den schilder en zijn milieu van dr. S. Muller, van dr. J. F. M. Sterck en van anderen. Onder de talrijke, schitterend-uitgevoerde reproducties, die het werk versieren, zijn verscheidene afbeeldingen van schilderijen, die tot dusverre nooit waren afgebeeld. Hiertoe behoort o.a. het altaarstuk van Obervellach, dat de jonge Scorel in 1520 schilderde, toen hij gastvrijheid genoot op een kasteel in Carinthie, dat door den graaf Cristoforo Frangipani werd bewoond. Op deze triptiek, die nog steeds in de dorpskerk van Obervellach wordt bewaard, worden de graaf en zijn verwanten als de Heilige Familie geportretteerd. Dr. Hoogewerff roemt dit stuk als een interessant kunstwerk, belangrijk ook om het feit dat de schilder, toen hij dit vervaardigde, nog niet den Italiaanschen invloed had ondergaan, die in zijn later werk merkbaar is.

Van Obervellach begaf Scorel zich naar Venetië, alwaar hij een gezelschap Hollandsche pelgrims ontmoette, die hem overhaalden om den tocht naar Jeruzalem mede te maken. Een schilderij, dat Scorel tijdens dezen pelgrimstocht vervaardigde, werd nog omstreeks 1880 in een klooster te Jeruzalem bewaard doch is sindsdien spoorloos verdwenen. In Italië teruggekomen hield Scorel achtereenvolgens verblijf in verschillende steden, in 't bijzonder in Venetië en in Rome, waar hij door paus

Adriaan VI tot conservator van de collectie klassieke beeldhouwwerken van de Belvédère werd aangesteld. Het langdurig verblijf in Italië heeft natuurlijk zijn schildertrant beinvloed. In hoofdzaak beperkte deze invloed zich echter tot uiterlijkheden; den dieperen geest der Italiaansche Renaissance heeft Scorel nooit geheel doorgrond. Hij blijft steeds een evenwichtig, soms ietwat nuchter schilder, wiens werk niet zonder charme is, doch die zelden in geestdrift geraakt.

Tegen het einde van het jaar 1524 kwam Scorel weer in het vaderland terug, waar hij eenige jaren later tot kanunnik van het kapittel van Sint Marie te Utrecht werd benoemd. Waar en wanneer hij tot priester gewijd is, staat niet vast, maar dat hij inderdaad priester geweest is — hetgeen men wel eens betwijfeld heeft blijkt overtuigend uit verschillende documenten. Als priester was Scorel gebonden aan het voorschrift betreffende het celibaat, hetgeen hem echter niet belette met Agatha van Schoonhoven in concubinaat te leven. Dat was trouwens niets ongewoons; men nam het in die dagen met het celibaat zoo nauw niet. Zelf was Scorel immers de zoon van een pastoor! Agatha van Schoonhoven heeft den schilder tot eenige van zijn beste portretten geïnspireerd. Beroemd is het levendige portret van de jeugdige Agatha uit de galerij Doria te Rome, dat op de Utrechtsche tentoonstelling van 1913 zooveel bewondering wekte. Psychologisch interessant is het dat Agatha op een ander portret, dat in dit werk ook is afgebeeld, ostentatief een trouwring laat zien! Agatha heeft blijkbaar ook als model gediend voor de boetvaardige Magdalena (Rijksmuseum), een schilderij, dat dr. Hoogewerff als een der beste stukken van den meester beschouwt. Niet ten onrechte heeft men echter opgemerkt, dat deze Magdalene geen zeer boetvaardige" indruk maakt. Van een diep religieus gevoel heeft Scorel trouwens nooit blijk gegeven. Dat hij kannunik werd, moet dus wel uitsluitend aan de aantrekkingskracht van de prebende worden toegeschreven.

Behalve op portretten men denke ook aan de bekende Jeruzalemvaarders van Utrecht en van Haarlem legde Jan van Scorel zich in 't bijzonder op altaarstukken toe. Hij kreeg daarvan zeer vele bestellingen, die hij dikwijls voor het overgroote deel door zijn leerlingen liet uitvoeren; zijn atelier had min of meer het karakter van een schilderijenfabriek! Op deze wijze moet Scorel heel wat geld verdiend hebben. Men bedenke dat hij als kanunnik, door zijn prebende, toch al reeds zeer behoorlijk kon leven. Dat hij niet onvermogend was, blijkt uit het feit dat hij verscheidene huizen bezat. Zijn commerciëele aanleg komt ook tot uiting in het groote aandeel, dat hij nam in de drooglegging van de Zijpe, waarvoor de schilder met twee compagnons in 1552 octrooi verkreeg. Trouwens, niet alleen in commercieel, doch ook in technisch opzicht maakte hij zich hierbij verdienstelijk. Hij ontwierp n.l. zelf de plannen voor het werk, zooals hij reeds eenige jaren te voren een ontwerp had gemaakt voor een nieuwe haven te Harderwijk. Weer een geheel ander werk had hij in 1543 ondernomen, n.1. het ontwerpen van een oxaal voor de St. Marie-kerk te Utrecht.

Jan van Scorel was dus blijkbaar een zeer veelzijdig man. Hij heeft zich ook op literair gebied bewogen door het schrijven van gedichten in het Latijn en in het Hollandsch, waarvan echter niets is bewaard gebleven. Voor zijn literaire ontwikkeling pleit ook zijn vriendschap met Janus Secundus en met den bekenden humanist Alardus van Amsterdam. Op grond hiervan meent de heer Hoogewerff, dat Scorel onmogelijk de auteur van de berijmde kroniek betreffende de droogmaking van de Zijpe kan zijn, hoewel hij in een handschrift een copie van deze kroniek uitdrukkelijk als de auteur wordt vermeld. Dr. Hoogewerff

kan echter niet aannemen, dat een dergelijk verward en onbeholpen stuk van een ontwikkeld en literair-aangelegd man als Scorel afkomstig zou zijn.

Zoo staat dus, dank zij deze uitnemende biographie van dr. Hoogewerff, het beeld van Jan van Scorel wel zeer duidelijk voor ons. Een schilder van talent en van smaak, doch veel minder oorspronkelijk dan Breughel of Lucas van Leiden. Een evenwichtig man, geen hevig temperament, doch volstrekt niet zonder gevoel. Een gezeten burger, die de materieele zijde des levens niet verwaarloost, doch allerminst een philister. Bovenal een veelzijdig man, die behalve als schilder ook als architect, ingenieur, musicus en dichter zekere verdienste heeft; een man van algemeene kennis en beschaving, de leerling en vriend van bekende humanisten. Een typische Renaissance-figuur, die een belangrijke strooming van zijn tijd op uitnemende wijze vertegenwoordigt. Terecht concludeert dr. Hoogewerff, dat hij als zoodanig geen mindere belangstelling verdient dan Breughel en Lucas van Leiden, al zal het werk van deze beiden meer spontane bewondering wekken. J. G. v. D.

De correspondentie van Emmius. H. Brugmans, Briefwechsel des Ubbo Emmius, Bd. II. (1608-1625). Haag, M. Nijhoff; Aurich, Dunckmann; 1923. XXI en 314 blz.

Reeds lang vóór de oorlog verscheen het eerste deel van de correspondentie van Ubbo Emmius, toenmaals uitgegeven door Prof. Brugmans en Dr. F. Wachter, de archivaris van Aurich. Sindsdien zijn elf jaren verlopen, waarin de oorlog met zijn grens- en economiese moeilikheden de voortzetting der uitgave onmogelik maakte, en in die tijd is dr. Wachter overleden. Eindelik heeft Prof. Brugmans thans het werk voltooid, zij het dan door de omstandigheden, enigszins beknopter van omvang dan eerst het plan was. En wij mogen deze voltooiing zeer toejuichen, want Emmius is een zo belangrijke figuur- en niet alleen voor de geschiedenis der noordelike gewesten dat zijn denkbeelden wel in breder kring bekend mogen worden. Zij geven ons een duidelik beeld van de levensopvatting en van allerlei levensbizonderheden van een geleerde uit de wordingstijd der Republiek, een van die vele mannen, die een typiese renaissance-geleerdheid combineeren met orthodox-calvinistiese denkbeelden. Scherp tegenover Arminius en de libertijnen, heftig voorstander van de vervolgingsidealen van Bogerman en Geldrop, is hij een der stichters en eerste rector der Groningse hogeschool. Daarnaast is hij jarenlang in Aurich werkzaam geweest en houdt hij later de betrekkingen tussen Oostfriesland en Groningen aan; doch bovenal is hij historicus geweest, die briefwisseling hield met allerlei geleerden uit het land en uit het buitenland. Jammer is het zeker, dat van deze laatste brieven zo weinig behouden is; het aantal epistels van Emmius overtreft verre dat zijner vrienden, die slechts zelden bewaard bleven. Maar desondanks is de uitgave een volledige te noemen, en zijn bijna alle brieven van belang. Hoe zij voor de tijdsgeschiedenis grote betekenis hebben, heeft de uitgever beloofd in een afzonderlik artikel, waarin ook Emmius' leven wordt behandeld, te zullen uiteenzetten. Het is dus niet nodig er hier verder op in te gaan. Hier zij alleen nog vermeld, dat dit deel ook een uitvoerig register op beide delen bevat, benevens enkele aanvullingen van het eerste; bovendien verduideliken uitgebreide noten de vaak moeilik te begrijpen bizonderheden in de tekst.

E. v. G.

« PrécédentContinuer »