Images de page
PDF
ePub

vóór dien tijd de drukpers vrij was; schrijvers en uitgevers stonden onder streng toezicht; vooral op de couranten en op het tooneel werd nauwlettend het oog gehouden. De leider der nieuwe Directie was eerst Portalis, weldra vervangen door een oud divisie-generaal, Pommereul, die er vooral naar streefde het budget van zijn dienst sluitend te maken door de betalingen, waartoe de uitgevers verplicht werden. Het keizerlijk decreet werd eerst 9 April 1811 in Holland toegepast en wel vooral op aandringen van den Directeur der Politie, den befaamden Devilliers du Terrage, die zelf gaarne de zaak in handen had genomen, en hoewel hem dit niet gelukte, toch ook later een soort censuur bleef uitoefenen. Hij hield er van de moeilijkheden op te blazen om zich een air van gewicht te geven; hij was een petit-Fouché, maar zonder diens bekwaamheden. Schrijver noemt hem ,,soupçonneux, hargneux, atrabilaire et orgueilleux." Zijn optreden heeft den Franschen zeer veel kwaad gedaan. Als censor voor Hollandsche boeken werd te Parijs aangesteld Henri Janssen, bibliothecaris van Talleyrand, na diens dood Cohen, later bijgestaan door Cornelis Vollenhoven; als inspecteur trad te Groningen van Lennep op, te Amsterdam Manget, die zijn invloed misbruikte om bepaalde drukkers te begunstigen. Het gevolg was, dat hij juist, op klachten van de Celles, zou worden afgezet, toen hij zijn ontslag vroeg en vervangen werd door een gepensionneerd luitenant-kolonel van Römer, wiens optreden geen aanleiding tot klachten gaf.

Het doel der drukpersbepalingen was drieledig: 1o. het beperken van het aantal drukkerijen, ook om de verleiding tot het drukken van pamfletten minder groot te maken;

2o. het tegengaan van de verspreiding van bedenkelijke uitingen; 3o. het verzekeren van inkomsten aan dezen tak van dienst. Zooals steeds heeft het ook hier niet aan dwaasheden ontbroken, al vinden we hier niet zulke sterke staaltjes, als onder het ancien Régime schijnen te zijn voorgekomen, toen b.v. Crébillon over een vertaling van den Koran de volgende wijsheid verkondigde: j'ai lu l'ouvrage intitulé Coran, par le sieur Mahomet, et n'y ai rien trouvé de contraire à la religion et aux bonnes moeurs." Toch worden ook hier vermakelijke staaltjes gegeven van censorale wijsheid, zoo b.v. de beslaglegging op Kistemakers: Uitlegkundige verhandeling van de opperhooftdigheid van Petrus, waarin juist het omgekeerde was verdedigd van wat de censuur vermoed had.

Van groot belang is, wat de schrijver mededeelt over de behandeling van dag- en weekbladen, wier aantal sterk beperkt werd, terwijl de gehandhaafde zware lasten moesten opbrengen. De inhoud stond onder strenge contrôle; men maakte b.v. bezwaar tegen een overlijdensbericht van een soldaat, omdat de weduwe niet heeft toegevoegd, dat hij op het veld van eer bij een roemrijke overwinning is gevallen; tegen de aankondiging van een verloving, omdat de wet slechts huwelijken kent; de maire van Groningen wordt berispt over het in een advententie vragen van steun voor bloedverwanten van zeelieden, die ingelijfd zijn; ,,il n'était point nécessaire de proclamer hautement le désastre des pères, dont les enfants sont appellés sous le pavillon de Sa Majesté."

Curieus is de animositeit van de Fransche ambtenaren onderling; zoo signaleert Devilliers te Parijs een latijnsch acrostichon in de courant van de Monden van de Maas, ter eere van de Stassart, waarvan de beginletters der regels diens naam geven, wat den prefect een ongezouten terechtwijzing van Parijs bezorgt.

Hoe verder we in dezen tijd komen, hoe magerder de courantenberichten worden; tijdens den Russischen veldtocht houdt men het publiek

bezig met het verhaal van een olifant, die aan zeeziekte heeft geleden en met 12 flesschen rum weer wordt bijgebracht. „Rien de remarquable dans les journaux; leur stérilité prouve le calme et la sagesse des habitants de la capitale. Les journaux ne sont animés et intéressants qu'au milieu des agitations publiques et rien n'annonce plus certainement le règne des lois et le bon esprit des nations que la sécheresse de leurs feuilles périodiques", schrijft een der politie-mannen in Maart 1811. Terecht zegt de schrijver,,Sous l'Empire le blocus des idées n'était pas moindre que le blocus continental." de B.

Een generaal van Napoleon. A. Lévy, Davout, Portraits intimes du temps de l'empire. Revue de Paris 15 Maart en 1 April 1924.

Arthur Lévy, de schrijver van het bekende boekje,,Napoleon intime", heeft ons hier op dezelfde sympathieke manier nader gebracht tot Davout, een van de beste en humaanste generaals van Napoleon. En het is vooral de mensch, meer dan de krijgsman, die ons uit deze biografie te gemoet treedt; die aan zijn vrouw schrijft:,,Mon coeur est à mon souverain, à ma femme et à mes enfants" en bij een andere gelegenheid: „Ta lettre m'est parvenue vers les minuit; je me suis endormi après sa lecture et pendant tout mon sommeil, j'ai été avec toi et mes enfants. Louis était à dada, nos deux petites me tiraient par le nez pourque je m'occupe toujours d'elles. Aimée avec Jules sur mon autre genou et c'était d'elle que j'étais le plus occupé." Het was geschreven van uit Dresden in de ook voor Davout, die zich met het lot van Napoleon vereenzelvigde, moeilijke dagen van 1813. Met heel zijn wezen aan Napoleon verknocht tot het bitter einde, aarzelde hij geen oogenblik om zich 20 Maart 1815 in de Tuilerieën weer bij den keizer te voegen, die hem minister van oorlog maakte. Davout weigerde dit en wilde een commando in den naderenden strijd met Europa; hij voelde dat hij Napoleon daarbij helpen kon meer dan als minister. Maar Napoleon stond er op, hij wilde in Parijs iemand hebben op wien hij zich volkomen verlaten kon en na lang heen en weer praten, riep hij wanhopig uit: „Je suis seul en face de l'ennemi. Davout, allez-vous m'abandonner?" En Davout: „,Sire, j'accepte le ministère." En als Napoleon van Waterloo terugkomt, wil de krijgsman Davout de zaak nog niet verloren geven en nog vechten, maar de staatsman Napoleon schouwt dieper en weet. En dan moet Davout zijn plaats afstaan aan Fouché! en dan komt ook voor hem de tijd dat zijn eervolle jaren tijdens het keizerrijk, zijn daden, die hem maakten tot maarschalk, hertog van Auerstaedt, prins van Eckmühl en hem een inkomen verschaften van ongeveer 1.800.000 francs, dat hem die daden als strafbare feiten worden aangerekend en dat hij door de Restauratie wordt gesmaad en vervolgd om zijn 25-jarige trouw aan de toekomst. 1 Juni 1823 sterft hij, 53 jaar oud te Parijs en de invaliden van de,,GrandeArmée" volgen hem naar het graf. T. J. Geest.

De geschiedenis der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Gedenkboek der Nederlandsche Handelmaatschappij 1824-1924, door de Directie uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der maatschappij (zonder naam van den schrijver) en Dr. W. M. F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handelmaatschappij, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan in opdracht van de Directie en in overleg met den heer Abram Muller, oud-directeur der maatschappij. Eerste deel. Gedrukt bij Joh. Enschedé en Zonen, Haarlem.

De Nederlandsche Handel-Maatschappij heeft haar honderdjarig bestaan op waardige wijze gevierd door de uitgave en verspreiding van bovengenoemde werken, beide van de hand van dr. Mansvelt, die in staat gesteld werd zich gedurende een reeks van jaren geheel aan dit werk te wijden, een daad, die vooral op waarde geschat kan worden door iemand als schrijver dezes, welke een dergelijke opdracht heeft moeten uitvoeren in de snipperuren door drukke ambtsbezigheden open gelaten. Het Gedenkboek geeft een globaal en rijk geillustreerd overzicht van de geschiedenis der maatschappij in de afgeloopen eeuw; met forsche letter bij Mouton en Co. gedrukt op papier Van Gelder, maakt het een voornamen indruk, al zou op enkele plaatsen wellicht meer aandacht kunnen zijn geschonken aan de goede vulling van den zetspiegel (zie b.v. bladz. 84). De voortreffelijke portretten zijn geteekend door den heer G. Westerman; de lichtdrukken zijn van de firma L. van Leer.

Naast dit werk, verscheen het eerste deel van de wetenschappelijke bewerking der geschiedenis van de maatschappij, loopende over de jaren van 1824-1840; in een inleiding wordt de economische toestand van Nederland vóór de oprichting der maatschappij beschreven.

Daar een werk over een zoo belangrijk onderwerp van zoo groote beteekenis is en een uitvoerige behandeling verdient, laten we het voor het oogenblik bij deze korte aankondiging, welke weldra door een breedere bespreking zal worden gevolgd. Reeds nu zij echter aan de Directie der N. H. M. hulde gebracht voor de wijze, waarop zij bij gelegenheid van haar jubilé de Nederlandsche historiografie heeft verrijkt. de B.

Een handboek over de geschiedenis der Oostersche kwestie. Jacques Ancel, Manuel historique de la question d'Orient (1792-1923). Avec deux cartes, dont une hors texte. Paris, Librairie Delagrave.

Er is natuurlijk een zeer uitgebreide litteratuur om de Oostersche kwestie. Ook ten onzent kent men het boek van Driault over de ontwikkeling van het nabije oosten in de laatste eeuwen. Bovendien hebben wij het boek van dr. Japikse over wat hij de Turksche kwestie noemt, wat in hoofdzaak wel is, wat wij gewoonlijk het oostersche vraagstuk plegen te noemen. Beide boeken geven de noodige informatie aan wie de ontwikkeling der toestanden en gebeurtenissen in het oosten in groote lijnen en in forsche trekken willen weten. Prof. Ancel wil iets anders geven en geeft ook iets anders. Hij heeft een handboek geschreven. Dat wil zeggen, dat hij geen boek geeft, dat in de eerste plaats bestemd is om te worden gelezen, maar wel een, dat men gaarne en met vertrouwen raadpleegt, als men wenscht ingelicht te worden over een bepaalde bijzonderheid of over een zeker onderdeel, of wel over een bepaalde groep van verschijnselen. Dat blijkt reeds bij een oppervlakkig doorbladeren. Overstelpend groot is het feitenmateriaal, dat door den schrijver werd verwerkt en ook grootendeels wordt gereproduceerd. Het is bijna ongeloofelijk, hoeveel feiten van de eerste orde en natuurlijk ook van mindere beteekenis door prof. Ancel in slechts ruim driehonderd bladzijden zijn ondergebracht. Vandaar dan ook, dat een zeer gedrongen, gereserveerde stijl moest worden gebruikt; soms zelfs nadert het overzicht op niet onbedenkelijke wijze den telegramstijl. Wij willen er evenwel onmiddellijk aan toevoegen, dat in het algemeen de feiten juist en ook duidelijk zijn vermeld en beschreven. Zoo is het doel van den schrijver stellig wel bereikt; men kan hem met des te meer vertrouwen raadplegen, daar hij geheel onpartijdig staat

tegenover de landen en volken van het oosten. Hij is evenmin een geestdriftig philhelleen als een bewonderaar van het stamverwante Roemenië; hij vereert evenmin de Montegrijnen als de Turken, wat in den modernen tijd in Frankrijk vooral een weinig in de mode is gekomen: de brave, edele, verstandige en vooral zachtzinnige Turken, die eigenlijk de eenige gentlemen van het oosten zouden zijn. Zoo schrijft Ancel niet over hen. Terecht. In deze wereld van worsteling, waar oude toestanden en verhoudingen niet gemakkelijk plaats maken voor nieuwe, waar het nieuwe haast even primitief is als het oude, waar men hervormt alleen met den mond, maar zelden met de daad in deze wereld van strijd en geweld, van onrecht en moord is weinig plaats voor heiligen en zelfs voor de gewone burgerdeugd, die wij in onze samenleving plegen te waardeeren. Ancel ziet deze dingen dan ook zeer scherp en objectief; er is geen sprake van de wat onnoozele vereering voor de maatschappelijke en staatkundige hervormingen, voor de vrijheid en zelfstandigheid in het oosten, die men zoo lang in het westen heeft gekoesterd. Ancel kent veel beter dan velen in onze dagen de werkelijke verhoudingen van het oude Turksche rijk.

Die werkelijke verhoudingen vat hij zoo ruim mogelijk op. Zijn handboek is niet alleen op politieke leest geschoeid. Hij heeft de feiten van intellectueele, militaire en economische waarde allerminst verwaarloosd, als zij konden dienen tot verklaring van de staatkundige feiten of wanneer zij omgekeerd uit de staatkundige feiten voortvloeiden. Bovendien heeft de schrijver zich begeven op een terrein, dat nog betrekkelijk weinig bekend is, dat der binnenlandsche politiek van de staten, die op den bodem van het oude Turksche rijk zijn ontstaan en die hun nationale doeleinden ook na hun onafhankelijkheid nimmer uit het oog hebben verloren. Het blijkt, wat trouwens wel was te verwachten, dat in deze half-Europeesche staten in den regel de modern-constitutioneele gevel zeer primitieve toestanden van ergerlijke onderdrukking en ruw geweld slechts ternauwernood kan verbergen. En tevens wordt het ook duidelijk, welk een groot maatschappelijk onderscheid er bestaat tusschen de verschillende deelen van het Balkan-schiereiland, een onderscheid, dat goeddeels weer wordt verklaard door de geographische geleding van het land. De Grieken zijn kooplieden en zeevaarders, de Bulgaren kleine boeren, de Roemenen grootgrondbezitters, de Serviërs herders en veetelers. Stelt men zich dat onderscheid scherp voor oogen, dan wordt zeer veel van de geschiedenis der negentiende eeuw duidelijk.

Prof. Ancel begint zijn handboek met het jaar 1792, dus met den vrede van Jassy, die een einde maakte aan den Russisch-Turkschen oorlog. Men zou daartegen wel bezwaar kunnen maken; immers de Oostersche kwestie was aan de orde, zoodra de macht der Osmanen in Europa begon te wankelen. Dat is eigenlijk reeds het geval met het mislukte beleg van Weenen in 1683; in de achttiende eeuw bestond de oostersche kwestie even goed als in de negentiende, zij het in anderen, vooral in gevaarlijker vorm. Maar beperkt men zich tot de negentiende eeuw, zooals prof. Ancel blijkbaar heeft gewild, dan is stellig de vrede van Jassy een zeer geschikt beginpunt; want de eeuwjaren zelf zijn in den regel zeer weinig karakteristiek.

Eenig meer bezwaar zou ik hebben tegen de indeeling, of liever niet tegen de indeeling zelf, maar tegen de samenvatting der verschillende onderdeelen onder een bepaalden naam. Het boek begint met een belangrijk inleidend hoofdstuk over de geographische gesteldheid van het Balkanschiereiland. Dan volgt een hoofdstuk over de Servische crisis, 1792-1815, waarin echter veel meer is te vinden dan dit. Juister

is het, wanneer prof. Ancel zijn tweede hoofdstuk de Grieksche crisis noemt; het is de geschiedenis van 1815 tot 1829, dus in hoofdzaak de Grieksche vrijheidsoorlog. Dan komt de Egyptische crisis, die de bekende historie van Mehemet Ali van 1830 tot 1841 behandelt. Dat alles loopt goed. Maar dan laat de schrijver zich verleiden naar analogie van het vorige hoofdstuk het vierde de Roemeensche crisis, 1841-1859, te noemen, hoewel Roemenië hierin betrekkelijk geen rol speelt, maar alles natuurlijk wordt beheerscht door den Krimoorlog. Datzelfde geldt van het vijfde hoofdstuk, dat evenmin gedekt wordt door den titel de Bulgaarsche crisis, 1860-1878. Dan verlaat prof. Ancel een oogenblik de analogie en noemt het volgende hoofdstuk de periode van Abdoel Hamid, 1878-1897, met al zijn bedrog, intrigue, gruwel en moord. In hoofdstuk VII komt hij weer terug op de oude indeeling; de periode 1897-1913 noemt hij de Macedonische crisis, hoewel daarin de geheele Turksche revolutie en de Balkanoorlogen worden beschreven. Het slothoofdstuk is natuurlijk zeer actueel; het geeft den toestand in het oosten tijdens de Europeesche crisis, 1914-1923, dat hier en daar begrijpelijker wijze is uitgegroeid tot een geschiedenis van den wereldoorlog.

Dat alles is van groote beteekenis om een goed inzicht te verkrijgen in de zoo verwarde problemen van het nabije oosten. Wie er nog meer van wil weten dan prof. Ancel ons geeft, kan de bibliographie raadplegen, die hij bij ieder hoofdstuk geeft. Maar zeker hebben velen genoeg aan het vele, dat hier wordt gegeven. Daarbij komt, dat het boek goed is geschreven; niettegenstaande den zeer gevulden inhoud maakt het niet den indruk van overlading. Het geheim van te vervelen bestaat in alles te zeggen. Welnu, prof Ancel heeft de moeilijke kunst verstaan om zeer veel te zeggen en toch niet vervelend te worden.

H. Brugmans.

Een biographie van Campbell-Bannerman. J. A. Spender, The life of the Right Hon. Sir Henry Campbell-Bannermann, G. C. B.; Hodder and Stroughton, 1923.

De oud-hoofdredacteur van de Westminster Gazette, een van de voortreffelijkste politieke journalisten in Engeland en een beproefd liberaal, heeft met dit boek de biografische literatuur van zijn land, die al zoo rijk voorzien is, op waardige wijze uitgebreid. Men kan tegen heel de soort, waartoe dit nieuwe leven van een politiek man behoort, bezwaren inbrengen. Merkwaardig genoeg heeft Asquith dat niet lang geleden gedaan en een protest ingediend tegen de gewoonte om elke ,,front bench politician" een paar jaar na zijn dood in twee dikke deelen bij te zetten. Campbell-Bannerman was toe nog niet verschenen, maar wij hadden net Gardiner's Sir William Harcourt gehad.

Inderdaad, die boeken hebben iets vormloos en iets indigests. Asquith's verzet bewijst dat er behalve politieke belangstelling zin voor stijl en zuivere literatuur in diens hart huist. Maar ook de vakhistoricus voelt zich vaak geneigd tot protesteeren. Er zitten in de biolografische behandeling van contemporaine geschiedenis en meer nog in de vermenging van bronnenuitgave en samenvattend geschiedwerk, die het kenmerk van al deze boeken is, ontegenzeggelijk gevaren. De brokstukken van correspondentie en dagboeken waarvan de Engelsche biografie pleegt vol te staan, zijn gekozen met het oog op de samenhang van het verhaal. Men heeft geen enkele waarborg zelfs van betrekkelijke volledigheid. Aan de andere kant geven de schrijvers gewoonlijk toch wel zooveel dat de samenhang van hun verhaal niettemin in 't gedrang

« PrécédentContinuer »