Images de page
PDF
ePub

vaderland, daar hij zijn geschiedenis essentieel staatkundig had opgezet en aan dat programma in hoofdzaak ook getrouw was gebleven. Er was zoo in zijn Friesche geschiedenis nauwelijks sprake van den godsdienst en zeer weinig van de kerk, de katholieke kerk, die Emmius eigenlijk in den grond van zijn hart haatte en verfoeide. Maar wanneer de bisschop van Utrecht in Emmius' geschiedenis optreedt, is hij een politiek machthebber als een ander, de graaf van Holland of van Gelder. De kloosters zijn in Emmius' voorstelling geen plaatsen van stille, van de wereld afgestorven vroomheid, maar politiek-economische centra van grooten invloed en beteekenis. Een Friesch abt maakt geheel den indruk van een politiek gezaghebber, machtiger dikwijls dan de edelman, die het op hem en zijn klooster voorzien heeft. Emmius kwam hier weer geheel in de lijn der Italiaansche humanistische geschiedschrijvers, naar wier voorstelling de Paus veel meer Italiaansch dynast dan het geestelijk hoofd der kerk was. Trouwens al te veel geweld behoefde Emmius de waarheid ook weer niet aan te doen; wij weten immers, dat de Friesche monniken met even veel toewijding hun wereldlijke belangen als hun geestelijke plichten nakwamen en dat zij een groote rol hebben gespeeld in de politieke veeten, waaraan de Friesche geschiedenis der latere middeleeuwen zoo rijk is.

Wij spraken van Emmius' Calvinisme. Dat het sterk en onvervalscht is geweest, bewijzen bijna al zijn brieven. Hij had te Genève van Beza zelf onderwijs genoten; daar was hij in zijn overtuiging zoozeer gestaald, dat zij hem een heerlijk bezit is geworden in leven en in sterven. Zijn geloof is vast en hecht geweest als de rots der eeuwen; hij had de volle verzekerdheid van de waarheid. Maar daarnaast had hij ook de volle verzekerdheid van de dwaling van anderen. Hoewel in den regel een gemoedelijk man, is zijn oordeel hard en onverdraagzaam, soms zelfs ruw en wreed, zoodra het geldt andersdenkenden. Over de Katholieken laat hij zich niet al te dikwijls uit; blijkbaar beschouwt hij het katholicisme als een volkomen overwonnen standpunt. Maar anders is het met de Protestantsche dissenters. De Doopsgezinden merkt hij blijkbaar weinig op. Maar fel en heftig is zijn toorn tegen alle afwijkingen der ware leer in de gereformeerde kerk, tegen alle rekkelijken, met name tegen de Remonstranten, wier leer en praktijk hij verfoeit; maar vooral giet hij de fiolen van zijn verontwaardiging uit over de Socinianen, die zich trouwens aan een in die tijden zeer ergerlijk delict schuldig maakten, de loochening der Drieëenheid, bij Protestant en Katholiek even verfoeilijk. Hier vinden wij inderdaad een zeer groot en duidelijk onderscheid met Thuanus, den man van het juiste midden, den wetenschappelijken vertegenwoordiger van de

partij der politieken, die verdraagzaam was op het stuk van den godsdienst. Daarmede hing een ander verschil nauw samen. Hoewel in zijn wetenschappelijke methode Humanist, was Emmius in zijn geschiedbeschouwing nog in menig opzicht een man der middeleeuwen, veel meer dan zijn Fransche vriend en vakgenoot. Emmius' wereldbeeld, hoewel historisch gevormd, is in zijn beginsel nog zuiver theologisch, althans veel meer dan dat van Thuanus. De dualistische voorstelling van God en de wereld vervult hem nog geheel. Intusschen moet daarbij worden opgemerkt, dat ook bij Emmius de praktijk het wint van de theorie; zijn historische zin en zelfs zijn wetenschappelijk geweten was te fijn om zich bij zijn onderzoek door iets anders te laten leiden dan door de vurige begeerte om de historische waarheid en niets dan die op te sporen. In zijn methode, vooral in zijn kritiek is Emmius eigenlijk in het geheel geen middeleeuwsch geleerde meer. Wij kennen Emmius natuurlijk allereerst uit zijn geschriften, zijn wetenschappelijk werk. Daarnaast is er zeer veel bewaard van zijn correspondentie, die ik de voldoening heb gehad volledig te mogen uitgeven. Die uitgave lag niet voor de hand; van alle zijden moesten de stukken bij elkander worden gebracht. Dat sprak eigenlijk van zelf: Emmius correspondeerde met tal van geleerden in binnen- en buitenland, zoodat zijn brieven van oudsher over de geheele beschaafde wereld verspreid waren. Men zou omgekeerd hebben verwacht, dat de aan den Frieschen geleerde gerichte brieven gemakkelijker waren te vinden; men mocht immers aannemen, dat Emmius die pijnlijke nauwkeurigheid, die den geschiedvorscher bij de behandeling van historische documenten voegt, ook zou hebben toegepast op de correspondentie, die zijn eigen historisch archief vormde; ook zou men mogen verwachten, dat hij van de door hem geschreven brieven, althans van de belangrijkste, de minuut zou hebben bewaard. Die verwachting is dan ook niet beschaamd: wij mogen aannemen, dat Emmius zijn eigen archief goed heeft bewaard. Het bewijs daarvoor wordt geleverd door het feit, dat allerlei adversaria, soms van geringe beteekenis voor zijn wetenschappelijk werk, zelfs nu nog in verschillende verzamelingen berusten. Daarentegen kan het niet tegen Emmius pleiten, dat uit tal van gegevens blijkt, dat er veel brieven van en aan hem in minuut of in grosse moeten zijn verloren gegaan. Immers niets bewijst, dat zij reeds bij Emmius' leven in de verschillende collectiën ontbraken. En zonder twijfel moeten wij daarbij in aanmerking nemen, wat ons bekend is van de lotgevallen van het archief van den grooten Frieschen historicus zelf.

Die lotgevallen hangen nauw samen met die van het geslacht Emmius.

Bij zijn dood in 1625 liet Emmius van zijn tweede vrouw Margareta van Bergen slechts twee kinderen na, een zoon en een dochter. De zoon was Wessel Emmius, die in de correspondentie van zijn vader veelvuldig wordt genoemd. Hij werd den 29 Januari 1589 te Leer geboren en studeerde te Franeker onder Sibrandus Lubbertus. In 1620 werd hij tot predikant te Groningen beroepen, stellig niet zonder den invloed van zijn beroemden vader, die ouderling was. Wessel Emmius huwde den 19 Januari 1623 met Tateke van Wingene, de dochter van een van Emmius' oude Emder vrienden. Hij stierf te Groningen den 21 Maart 1654 en liet bij zijn vrouw, die op denzelfden dag overleed, negen kinderen na, waaronder twee zoons, Egbertus en Samuel. Egbertus was de jongste der twee; maar hij worde het eerst genoemd, omdat alleen hij den mansstam voortzette. Hij werd geboren den 28 December 1639 en stierf den 18 December 1687. Hij huwde met Anna Maria Alting uit het bekende Groningsche regeeringsgeslacht. Uit dit huwelijk sproot een zoon, die naar zijn grootvader Wessel Emmius heette. Deze Wessel, de achterkleinzoon van den grooten geschiedschrijver, was gehuwd met Christina Anna Isebrants. Dit echtpaar had behalve drie dochters een zoon, die nog eens weer den ouden, beroemden naam Ubbo Emmius mocht voeren. Verder is van hem niet veel te zeggen. Hij was militair en bracht het tot kapitein; hij stierf den 16 April 1743, slechts 38 jaar oud. Met hem is de mansstam van den grooten geleerde uitgestorven.

Het blijkt evenwel, dat deze tak der familie zich om de papieren van den grooten voorvader niet al te veel heeft bekommerd. Om het archief Emmius te vinden, moeten wij teruggaan tot Samuel Emmius, den oudsten zoon van Wessel, den oudsten kleinzoon van den geschiedschrijver. Samuel Emmius werd 13 Januari 1624 geboren; hij is het eenige kleinkind, dat de grootvader heeft aanschouwd. Hij is de eerste der Emmii, die in de regeering van Groningen kwam. Reeds in 1654, dus op dertigjarigen leeftijd vinden wij hem in de gezworen meente, het kiescollege voor den raad; in 1655, 1657 en 1658 bleef hij zitting houden. In 1660 besteeg hij het gestoelte der raadsheeren; in de volgende jaren nam hij met de gebruikelijke tusschenpoozen telkens weer zitting. In 1673 eindelijk werd hij tot burgemeester gekozen, welk ambt hij ook in de volgende jaren meermalen heeft bekleed. Hij stierf den 11 April 1684. Hij liet bij zijn vrouw Anna Sighers alleen dochters na.

Het is zeker, dat het Emmius-archief na zijn dood door zijn zoon Wessel is bewaard. Na diens dood in 1654 moet het aan zijn zoon Samuel, den lateren burgemeester, gekomen zijn; immers aller verdere

lotgevallen der papieren van Emmius gaan tot hem terug. Na Samuels dood in 1684 moet het archief voorloopig in zijn familie zijn gebleven. Immers in 1707 is het Emmius-archief, althans een groot gedeelte daarvan, van die familie door de Oostfriesche regeering voor het vorstelijk archief aangekocht. De aankoop geschiedde op initiatief van den kanselier Brenneysen, die in latere jaren zulk een heftigen haat tegen het geschiedwerk van Emmius opvatte, dat hij in 1732 de pas verschenen Historia nostri temporis in Aurich door beulshanden heeft laten verbranden.

Van wien of van wie heeft evenwel de Oostfriesche regeering de Emmiana gekocht? De aankoop geschiedde door bemiddeling van dr. Basilius Alting te Emden, die zich daartoe in verbinding stelde met zijn bloedverwant, den Groningschen burgemeester Menso Alting. In hun correspondentie wordt gesproken van een zekeren Bruinsveld, die de documenten in handen heeft. Daarmede moet bedoeld zijn Theodorus Brunsveld, die met de jongste dochter van Samuel Emmius was gehuwd. Van hem zijn dus afkomstig de Emmiana, die sedert 1707 in het staatsarchief te Aurich berusten. Het zijn meest collectanea, adversaria, aanteekeningen, grootendeels voorwerk voor Emmius' Friesche geschiedenis. Daarbij moeten oorspronkelijk ook origineele Oostfriesche archivalia zijn geweest. Immers voor Brenneysen schijnt niet het bezit van de autographen van Emmius de hoofdzaak te zijn geweest, maar het verkrijgen van een aantal origineele documenten, die in 1609 door die van Emden bij een overval uit het grafelijk archief te Aurich zijn weggeroofd en aan Emmius zijn toegezonden ten behoeve van zijn apologie van Emden. Daarentegen bezit het staatsarchief te Aurich thans slechts weinig correspondentie van Emmius.

Het is dus wel volkomen zeker, dat in 1707 niet het geheele Emmiusarchief naar Aurich is gegaan. Dat wordt ten overvloede ook nog bewezen door het feit, dat ook na 1707 nog waardevolle Emmiana in het bezit van familieleden waren. Een andere dochter van Samuel Emmius, den burgemeester, was getrouwd met Herman Wolthers, die evenals zijn schoonvader burgemeester van Groningen was. Een afstammeling van dit echtpaar was dr. Herman Wolthers, die in het midden der negentiende eeuw een geacht geneesheer in Groningen was. Hij bezat een belangrijke en vrij uitgebreide verzameling handschriften van Emmius en documenten hem betreffende. In 1852 gaf hij deze stukken ten geschenke aan de Groningsche Universiteits-Bibliotheek. Deze verzameling heeft groote overeenkomst met die te Aurich; ook hier vinden wij collectanea, adversaria en aanteekeningen van Emmius, maar daarnaast ook minuten van brieven en origineele brieven, aan Emmius gezonden.

Het archief van Emmius is dus thans verdeeld over het staatsarchief te Aurich en de Universiteits-Bibliotheek te Groningen. Samen vormt dat evenwel nog niet het geheele Emmius-archief. Het schijnt, dat met name te Groningen van oudsher tal van Emmiana in andere handen zijn geraakt. Men kan daaruit concludeeren, dat misschien al Emmius zelf, maar in ieder geval zeker zijn nakomelingen niet steeds zeer zorgzaam zijn geweest in het bewaren der documenten. Het is b.v. zeer opvallend, dat van de correspondentie van Emmius met zijn intiemen vriend, den Kamper burgemeester Johan Witten, bijna alleen brieven van Emmius aan Witten en slechts weinig van Witten aan Emmius zijn bewaard. Witten is misschien een minder goed schrijver geweest dan Emmius; maar uit de brieven van dezen laatsten blijkt toch meermalen, dat Witten hem heeft geschreven; er is dus stellig heel wat verloren gegaan. Trouwens in het algemeen is de thans bekende verzameling van brieven van Emmius belangrijk uitgebreider dan die aan den grooten geleerde; in het eerste deel van mijn Emmius-correspondentie vallen op 216 brieven van Emmius slechts 59 aan hem; in het tweede deel is de verhouding 155 tegen slechts 45.

Zijn dus betrekkelijk weinig brieven van geleerden aan Emmius tot ons gekomen, omgekeerd hebben zijn vele vrienden zijn brieven blijkbaar zorgvuldig bewaard. In het huisarchief-Dohna te Schlobitten, het huisarchief-Rengers te Groningen, het staatsarchief te Oldenburg, het rijksarchief te Groningen, vond ik brieven van Emmius. Het archief van Emmius' veeljarigen vriend Sibrandus Lubbertus bleef meer dan drie eeuwen bewaard, thans in het Britsch Museum te Londen; het bevat niet minder dan 67 brieven van Emmius. Ook Witten heeft klaarblijkelijk de brieven van Emmius zorgvuldig bewaard; later werden zij zelfs in een handschrift overgeschreven, dat thans in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden berust; wij vinden daarin niet minder dan 121 brieven van Emmius. In Leeuwarden worden bovendien nog andere brieven bewaard. De bekende Friesche geschiedschrijver Simon Abbes Gabbema heeft een aantal origineele brieven van Emmius weten te verzamelen; belangrijk grooter is evenwel zijn verzameling kopieën van brieven van en aan Emmius. Soms bezitten wij op deze wijze origineel en kopie beide; wij zien dan met voldoening, dat Gabbema, die als onderzoeker niet al te best bekend staat, in het algemeen nauwgezet en accuraat heeft gekopiëerd. Daardoor wordt ons vertrouwen te grooter in de kopieën van Gabbema, waarvan de origineelen niet bewaard zijn gebleven. De collectie van Gabbema is tegenwoordig verdeeld tusschen het Gabbema-archief in het St. Antoniegasthuis en de bibliotheek van het Friesche Genootschap. Hoe belangrijk de Gabbema

« PrécédentContinuer »