Images de page
PDF
ePub

leverde?" Daarom worden ,,de plattegronden aangeboden zonder een toelichtenden tekst maar als studiemateriaal voor hen, die zich met de beschrijving en de geschiedenis eener stad bezig houden". Maar al zal ongetwijfeld de wensch van den geleerden inleider, dat de uitgave op deze wijze van veel nut moge zijn, ruimschoots in vervulling gaan, tot op zekere hoogte is deze beperking toch te betreuren. Hoezeer de gebezigde argumenten ook mogen klemmen, het komt mij voor dat met name ten aanzien van de dateering van Van Deventer's arbeid nadere onderzoekingen als boven bedoeld verrassende resultaten zouden kunnen opleveren. De atlas staat thans op het jaar 1558, het jaar, waarin aan Van Deventer de commissiebrief werd verleend. Naar mijn meening echter heeft de cartograaf reeds vóór dien, vermoedelijk meerdere, Nederlandsche steden in kaart gebracht. De plattegrond van Middelburg b.v. moet stellig zijn gemaakt vóór 1550, want de in dat jaar tot stand gekomen uitbreidings- en verdedigingswerken aan de zuid-oostzijde der stad zijn er nog juist niet op weergegeven. Waar wij nu weten, dat van Deventer, naar de Waard1) uit de rekening van de beden van 1547 heeft naar voren gebracht, circa 1546 de geheele provincie in kaart heeft gebracht, is het geenszins onaannemelijk te achten dat hij terzelfder tijd meerdere Zeeuwsche steden heeft afgeteekend, welke plans hem later, na het verkrijgen der algemeene opdracht, uitnemend van pas gekomen zijn. Wij hopen dan ook, dat de beoefenaars der plaatselijke geschiedenis elk voor hun ressort in deze uitgave aanleiding mogen vinden tot aanvullende bestudeering dezer plattegronden, die bij de uitgave thans. om zoo goede gronden, achterwege moest worden gelaten.

Het mag overbodig heeten, in bijzonderheden op het belang dezer plattegronden in te gaan. Niet alleen voor de geschiedenis en oudheidkundige studiën der betreffende steden in den tijd vlak vóór den Opstand zijn zij van onberekenbaar nut, ook uit de teekening van het omliggende land, uit militaire oogmerken zeer uitvoerig opgenomen, valt veel te leeren, temeer wanneer dit nadien aan groote veranderingen onderhevig is geweest. Zoo b.v. uit den plattegrond van Brouwershaven, waar men polders vindt die later geheel of gedeeltelijk zijn verloren gegaan, uit die van Doesburg voor den loop van den IJsel en den Ouden IJsel aldaar, uit die van Dordrecht en andere voor de omliggende wateren, enz.

De uitgave van Jacob van Deventer's stedeplans is dan ook voor meer dan een tak van wetenschap van uitnemend belang. Aan inleider, teekenaar en uitgever dan ook onzen welgemeenden dank voor het gelukkig volbrachte werk. W. S. Unger.

Een Antwerpensch arbeidsambacht. Fl. Prims, Geschiedenis van het Antwerpensche Turfdragersambacht. Antwerpen, Boekhandel Veritas,

1923.

In deze studie, uitgegeven als het 50ste deel van den Recueil de travaux, pubiés par les membres des conférences d'histoire et de philologie de Louvain, heeft de schrijver de geschiedenis behandeld van de groep arbeiders, die zich vroeger te Antwerpen met het verwerken van turf, houtskool en enkele andere artikelen als weelde bezig hielden. De eerste sporen van organisatie der buideldragers, waaruit de turfdragers zijn voortgekomen, vinden we in 1393; er blijkt dan een zekere

1) In Archief van het Zeeuwsch Genootschap 1909, p. 160. Aan den ,,geographe" Jacob van Deventer werd 200 £ betaald over de volle betalinge van tmaecken der caerten slants van Zeelant".

groep van dragers te bestaan, waartoe ieder kon toetreden, die een zeker inkomstgeld betaalde. Een stap verder komt men onder hertog Jan IV, den gemaal van Jacoba van Beieren, onder wien de democratie in Brabant zijn intocht doet; het college der buideldragers wordt dan een gesloten college van 36 leden. Naast deze ,,vrije" arbeiders, vrij in den zin dat zij beschermd zijn tegen mededinging 1), merken we evenwel spoedig een groep,,onvrijen" op, die invallen, als de andere hun arbeid niet gedaan kunnen krijgen; hun aantal is onbeperkt; in 1435 krijgen zij het recht een gelijke kaproen te dragen iets wat herinnert aan de mutsen en hoeden der latere Amsterdamsche veemen- en mogen zij een bestuur kiezen. Natuurlijk blijven twisten met de vrijen niet uit, tot ten slotte, in 1474, een deel van het minder aangename en minder lucratieve werk, het dragen van kolen, turf en weede, hun wordt overgelaten.

In 1447 blijkt dan een turfdragersgezelschap te bestaan, dat weldra van stadswege een reglement krijgt, waarin de arbeidsvoorwaarden nauwkeurig omschreven staan; ook wordt hun een huisje als plaats van bijeenkomst ingeruimd. In 1523 wordt ten slotte het ambacht gesloten; hoogstens 70 personen kunnen erin worden toegelaten; de turfdragers krijgen dan ook het recht hun plaats in het ambacht, tegen betaling eener recognitie aan de stad, te verkoopen aan een anderen gegadigde.

Het verdere lot van het ambacht kunnen wij hier buiten bespreking laten; wij vinden hier veel materiaal over twisten met andere ambachten, over loonacties enz. Na de komst der Franschen, als de vrijheid haar intocht doet, wordt het ambacht op bepaald verlangen der bevrijders ontbonden, hun huis verbeurd verklaard; toch blijft het college bestaan met een gezamenlijk bezit van zakken en leeren, maar zonder rechten. Het verdwijnt in 1863; het vervangen van de turf door de steenkolen had het zijn middel van bestaan ontnomen.

Een enkel woord over de wijze van bewerking. De schrijver stelde zich ten doel de documenten in chronologische volgorde te geven en later in een tweede deel de eigenlijke geschiedenis van het ambacht in een synthetische studie te geven. Jammer is het evenwel, dat hij de stukken bijna uitsluitend in moderne transcriptie heeft gegeven, terwijl wij aan de oorspronkelijke teksten heel wat meer hadden gehad. Hierdoor kon ik b.v. niet met zekerheid uitmaken, of we ook bij de Antwerpensche turfdragers, als bij hun Amsterdamsche collega's, neiging tot coöperatie aantreffen. (Zie mijn Amsterdamsche Veemcontracten, Hist. Econ. Jaarboek IV, bladz. 127 en 136). Naar alle waarschijnlijkheid is dit niet het geval, al wordt bij het gezamenlijk verwerken eener lading de opbrengst gedeeld; zieken en ouden deelen niet mee en mogen hoogstens een plaatsvervanger stellen. Misschien wil de schrijver dit belangrijke punt nog eens nader in studie nemen. de B.

Het Britsche wereldrijk. W. H. Woodward, An Outline History of the British Empire, from 1500 to 1920. 246 p. Cambridge University Press.

In dit handige boekje wordt, in een kort bestek, op een heldere en bondige en toch volstrekt niet oppervlakkige wijze de ontwikkeling van het Britsche Imperium geschetst. Door toevoeging van eenige tabellen en van een zestal kaartjes in kleurendruk is de bruikbaarheid

1) Ook te Amsterdam wordt van vrije (georganiseerde) en onvrije arbeiders gesproken, zie mijn Van Waagdragersveem tot modern Grootbedrijf, bladz. 28.

van dit overzicht nog aanmerkelijk vergroot. De heer Woodward heeft in dit boekje den inhoud van een grooter werk van zijn hand 1) over hetzelfde onderwerp samengevat.

Bij de behandeling van,,The beginnings of expansion" in den tijd van Elisabeth wijst de schrijver o.a. op den grooten invloed van de ,,Discourse" van Humphrey Gilbert van 1575, waarin deze de mogelijkheid van een noordwestelijke doorvaart naar Indië en China trachtte aan te toonen.

Het is voor Nederlandsche historici interessant om te zien op welke wijze deze Engelsche schrijver de rivaliteit tusschen Engelschen en Hollanders op het gebied van handel en koloniën in de 17de eeuw behandelt. Zoo geeft Woodward o.a. een geheel andere voorstelling van het tractaat van 1619 dan men gewoonlijk bij onze geschiedschrijvers aantreft. De schrijver betoogt dat Jacob I op alle belangrijke punten aan de wenschen der Hollandsche onderhandelaars heeft toegegeven; hij liet zich afschepen met,,a general promise of a share in trade without territorial foot-hold, but he let it be seen that he had no intention of enforcing fulfilment of such agreement". Als gevolg van dit tractaat werden de Engelschen uit den Archipel gedrongen.,,The action of James I in this most important negotiation fills one of the more discreditable pages of a discreditable reign".

Over het algemeen is het boek van Woodward in een zakelijken en gematigden toon geschreven. Wel krijgt de lezer den indruk, dat de schrijver vrij sterk onder den invloed staat van de opvattingen van Seeley, die zooals men weet den bloei van het wereldrijk vooral aan de vorming van politieke macht toeschrijft. In dit verband wil ik er even op wijzen, dat er tegenwoordig onder de Engelsche historici ook een andere richtig bestaat, die aan den vredelievenden arbeid van kolonisten en kooplieden veel grootere beteekenis toekent dan aan de militaire overwinningen op Frankrijk en Spanje. Unwin is de voornaamste vertegenwoordiger van deze richting. Men leze o.a. het interessante boekje van C. Gill,,National Power and Prosperity"; hierin geeft Unwin een inleiding, waarin hij scherpe kritiek op Seeley uitoefent, die z.i. van de beteekenis en van den invloed van economische factoren weinig begrip had. Woodward staat echter blijkbaar meer aan de zijde van Seeley. Hij geeft v.n. de politieke geschiedenis van het Britsche Rijk: op dat gebied is deze „Outline" een zeer practische en betrouwbare gids.

J. G. v. D.

De Belgische taalgrens. Hubert van Houtte, L'origine de la frontière linguistique en Belgique. Revue de philologie et d'histoire belge, 1924, 116.

Op bl. 251 van den vorigen jaargang is medegedeeld, hoe door de onderzoekingen van den heer Van der Linden aangaande de ligging van het Kolenwoud gebleken is, dat de theorie van Kurth dienaangaande, dat nl. de barbaren bij hun inval afgedeinsd zouden zijn langs het Kolenwoud, onhoudbaar is geworden. De heer Van Houtte nu wijst er op dat de taalgrens samenvalt met een reeks hoogten, geschikt zoowel voor verdediging als voor 't waarnemen van de vlakte gelegen ten noorden van de weg, die van Keulen over Tongeren naar Boulogne leidt. Hij werpt daarom het vermoeden op, dat de Romeinsche veldheeren dezen belangrijken verkeersader hebben willen beschermen en daarom deze hoog

1) Short History of the expansion of the British Empire.

ten, waar een massa steenen aan het oppervlak liggen, die zich tot het opwerpen van versterkingen eigenen, hebben bezet. Van 259, toen de Rijn overschreden werd, tot 406 moeten de Romeinen zich daar hebben staande gehouden, tijd genoeg om het ten zuiden daarvan gelegen gebied geheel te romaniseeren.

De vraag is nu, erkent schrijver, of deze hypothese, waarvoor veel is te zeggen, bevredigd wordt door het tekst- en het archeologisch onderzoek; een zoo lang mogelijk verblijf der Romeinen op deze hoogten moet sporen in den grond hebben achter gelaten. de B.

Economische geschiedenis. Economisch-historisch Jaarboek. Deel IX. M. Nijhof, 's-Gravenhage.

Behalve de memories van Roentgen, in deze aflevering in het artikel van den heer Löhnis besproken, bevat dit deel het vervolg van de stukken betreffende de nijverheid der refugiés te Amsterdam, medegedeeld door dr. L. van Nierop; eenige stukken aangaande den Amsterdamschen graanhandel, medegedeeld door dr. J. G. van Dillen; en voorts een kleine bijdrage van prof. R. Häpke betreffende de handelsboeken van Benjamin Raule, benevens een artikel van G. J. Lugard over den handel in Barbarije in de 18e eeuw. J. G. v. D.

Een biographie van Ranke. Hans F. Helmolt, Leopold Rankes Leben und Wirken, nach den Quellen dargestellt. Historia-Verlag, Leipzig, 1921, 222 S.

In de bestaande leemte, dat er zo weinig levensbeschrijvingen van den groten historicus bestaan, heeft Helmolt enigszins voorzien door een nieuwe biografie te geven. Zij getuigt in alle opzichten van diepgaande studie en grote kennis van Ranke's uitgebreide oeuvre. Maar veel meer goeds kan ik er niet van zeggen. Het is een buitengewoon nuttig werk, als men allerlei bizonderheden uit Ranke's leven wil kennen of de chronologie van zijn werken nauwkeurig wil nagaan. Het geeft op alle daar rijzende vragen een volstrekt voldoende antwoord, want het is een aaneengesloten, nauwkeurig allerlei data uit zijn loopbaan vermeldend verhaal van zijn leven. Wij horen precies hoe de verschillende werken ontstonden, waarom hij het schreef en wat hij ervan verwachtte. Een menigte citaten uit brieven (er zijn ook 18 nog niet elders gepubliceerde brieven in hun geheel opgenomen) doet ons de invloed, die anderen op hem uitoefenden, kennen. Verlangt men niet meer dan dit, dan is het een model-biografie. Maar hadden wij dit nodig? Mij dunkt, dit was niet het allereerste wat wij van Ranke nader moeten kennen. Er bestaat vooral behoefte aan een historiografies werk, dat ons Ranke doet kennen in zijn denkbeelden, zijn levensbeschouwing en zijn geschiedenisopvattingen, een werk, dat het vele verspreide op dit gebied systematies verenigt. Een boek moest het zijn waarin niet zijn werk wordt uiteen gehaald, maar juist bijeengebracht en de grote leidende gedachten aangegeven! Daarnaar zoekt men in dit boekje vergeefs. Heel weinig wordt er over Ranke's opvattingen gesproken en dat nog zo verspreid, dat men er geen gesloten denkbeeld van krijgt. Maar ik herhaal, voor een gewoon dagverhaal van Ranke's levensbizonderheden is 't een zeer volledige bijdrage. E. v. G.

Nieuwe boeken:

Gerard Brom, De dominee in onze literatuur. Nijmegen 125 bl. f 0.90. H. A. Leenmans, De logica der geschiedeniswetenschap van H. Rickert Een critiek. Den Haag. 121 bl. f3.50.

H. Mosmans, De heeren van Wittem. Venlo. 171 bl. f2.—.

D. F. Slothouwer, Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in Denemarken. Amsterdam. 168 bl. geïll. f 15

F. W. van Wijk, Schets eener geschiedenis van de provincie Limburg. Maastricht. 120 bl. f 1.-.

P. Caron & H. Stein, Répertoire bibliographique de l'Histoire de France. 284 p. fr. 25.-.

Cavaignac, Histoire du monde, I. Prolegomènes. 382 p. fr. 20.—. E. Cazal, Histoire anecdotique de l'inquisition en Italie et en France. fr. 15.-.

E. Pittard, Les races et l'histoire. 640 p. fr. 20.—.

Marc Semenoff, Histoire de Russie. 408 p. fr. 30.-.

C. H. Becker, Islamstudien. Vom Werden u. Wesen der islam. Welt. I. Leipzig, 1924. G. M. 14.—.

P. J. Blok, Geschichtschreibung in Holland. Beigegeben ist: J. Ziehen, Die Geschichte der Niederlande in Deutschland. Heidelberg, Winter, 50 S. 1.50. (Schriften des Holland Instituts in Frankfurt.)

A. Bogdanow, Die Entwicklungsformen der Gesellschaft und die Wissenschaft. Kurzgef. Lehrgang in Fragen u. Antworten. Aus d. Russ. Berlin. 229 S. G. M. 2.50.

Ernst Czuczka, Die kulturgemeinschaftlichen Beziehungen der Deutschen und Tschechen. Weinböhla, 1923. 204 S. G. M. 4.—.

Hans Delbrück, Weltgeschichte. Vorlesungen. (5 Tle.). Th. I. Berlin 1923. 1 Das Altertum. 671 S.

A. Dempf, Weltgeschichte als Tat und Gemeinschaft. Eine vergleich. Kulturphilosophie. Halle. 400 S. G. M. 12.-.

R. Endres, Geschichte Europas im Altertum und M. A. im Zusammenhang mit der wirtschaftl. Entwicklung. Wien 1923. 352 S.

K. Linke, Geschichte des deutschen Handwerkerstandes. Ein Kulturgeschichtlicher Längsschnitt. Wien 1924. 79 S.

Eduard Meyer, Kleine Schriften. 2 Bde. 477 S. 12.—, 595 S. G. M. 22.Mexico (3 Bde), Hagen. Schriften-Reihe Kulturen der Erde. Bd. II 1923. G. M. 15.—.

Th. Plaut, Deutsche Handelspolitik, ihre Geschichte, Ziele u. Mittel. Leipzig. 246 S. G. M. 6.-.

A. Sartorius von Walthershausen, Zeittafel zur Wirtschaftsgeschichte. Halberstadt, Meyer, 1924. 110 S. G. M. 2.80.

Max Weber, Gesammelte Aufsätze zur Sozial- u. Wirtschaftsgeschichte. Tübingen, 1924. 556 S. G. M. 12.50.

A. von Wurzbach, Niederländisches Künstlerlexikon. Mit mehr als 3000 Monogrammen. 1906-11. Bd. 1—3. Wien. 1923.

F. L. Darrow, Masters of science and invention. ill. 356 p. 10 s. 6. K. Gjerset, History of Iceland. 482 p. 18 s.

Historical review of coal mining. ill. 480 p. 7 s. 6.

E. Lewin, Balfour, Scott, E. A. Keath, each ca 300 p. each 16 s. The Story of the Empire. In 4 vols. by H. Grunn, Ch. Lucas.

A. E. Tannent, Studies in Polish Life and History. 254 p. 10 s. 6.

« PrécédentContinuer »