Images de page
PDF
ePub

Wie de hier aangekondigde drie boeken in deze volgorde zou lezen en bestudeeren, die zou zich zelf een merkwaardige ervaring bezorgen. Het,,leenstelsel" als geheel ziet er klaar en overzichtelijk uit. Maar op allerlei wijzen en langs allerlei wegen dringt het door in de gecompliceerde middeleeuwsche maatschappij en schept van hoog tot laag nieuwe complicaties. Ook de complicatie, die Calbrecht zoo verdienstelijk naging, behoort tot dit chapiter, dat ik reeds vanzelfsprekende eererechten toekende. T.

De Engelsche handel te Antwerpen in de Middeleeuwen. Over dit onderwerp deelt de heer Oskar de Smedt het een en ander mede in de te Antwerpen verschijnende Bijdragen tot de Geschiedenis (XV, p. 530 vlg. en p. 584 vlg.), in een opstel getiteld: De Engelsche handel te Antwerpen van 1305-1515.

Daar de handel der Engelschen te Antwerpen onmiddellijk samenhing met hun betrekkingen tot Noord-Nederland, schijnt het me van belang op het artikel van den heer de Smedt de aandacht te vestigen; dit geeft me meteen gelegenheid op eenige leemten te wijzen, die niet alleen het bedoelde opstel, doch ook Nederlandsche publicaties omtrent den Engelschen handel m. i. vertoonen. Wanneer men zich met den Oostzeehandel bezig houdt, dan kan men vrijwel zeker zijn, dat men zonder archiefonderzoek het grootste deel van de op dit onderwerp betrekking hebbende bronnen onder de oogen krijgt; de,,Hansische Geschichtsverein" en aanvullende Nederlandsche publicaties hebben daarvoor gezorgd. Indien men echter op het gebied van den Engelschen handel meer wil doen dan herhalen, wat reeds meermalen zij het in verspreide opstellen is gezegd, dan zal men noodzakelijk tot het bewerken van nietgepubliceerd materiaal moeten komen. De heer Smedt heeft dit dan ook gedaan: vooral voor de 15e eeuw doet hij mededeelingen uit bronnen van het stadsarchief te Antwerpen, mededeelingen, waaraan zijn opstel een groot deel van zijn beteekenis ontleent. Men zal echter gemakkelijk inzien, dat deze bronnen niet in staat zijn den Engelschen handel op Antwerpen in een volkomen helder licht te stellen; ook elders - speciaal in Engeland zal daarover nog wel het een en ander te vinden zijn. Van en omtrent deze Engelsche bronnen is overigens reeds vrijwat gepubliceerd, doch het schijnt, dat de Engelsche publicaties zoowel in Nederland als in België tot op den huidigen dag zoo goed als onbekend zijn gebleven. Dat de Engelsche,,Calendars of Close Rolls" en de ,,Calendars of Patent Rolls" een schat van gegevens omtrent den Middeleeuwschen handel bevatten en in dit opzicht nauwelijks onderdoen voor het,,Hansisches Urkundenbuch", is blijkbaar den heer de Smedt en velen anderen ontgaan. Zoo berust het onderhavige artikel op eenige gegevens uit het stadsarchief te Antwerpen en op de meest bekende literatuur: Schanz, Mertens en Torfs, enz., een willekeurige bronnencombinatie, die niet alleen het artikel van den heer de Smedt karakteriseert! Dat de belangrijkheid der gegeven voorstelling door deze willekeurige greep uit het materiaal niet wordt vergroot, ligt voor de hand en kan ook uit het volgende blijken.

In het eerste deel van zijn opstel spreekt de schrijver over den Engelschen wolhandel te Antwerpen. In hoofdzaak lijkt me de hier gegeven voorstelling, zij het niet nieuw, dan toch wel juist. Dat de ,,wolstapel" van 1295-1314 vrijwel steeds te Antwerpen is geweest, wordt niet volkomen bewezen, doch het is niet onmogelijk; in elk geval onderhandelen de Vlamingen tijdens deze jaren meermalen over het vestigen van den stapel

waren

in hun land 1). Dit gelukt in 1314; de stapel gaat dan naar St. Omer, waar de heer de Smedt hem nog in 1323 zou hebben kunnen aanwijzen met behulp van het Engelsche materiaal 2). Maar daarna en ook dit is den schrijver ontgaan-komt hij weer in Antwerpen terug: in 1326 wordt de Engelsche wol daarheen gebracht 3). Het schijnt verder, dat Eduard III gedurende de eerste jaren van z'n regeering geen bepaalde plaats op het vasteland als stapel van de Engelsche wol heeft aangewezen, tot hij in het begin van den honderdjarigen oorlog de ten behoeve van de kroon in beslag genomen wol weer uitsluitend te Dordrecht, Middelburg en Antwerpen liet verkoopen. Over dezen koninklijken wolhandel van 1337 en 1338 is de heer de Smedt vrij uitvoerig, maar Idaarmee is het dan ook afgeloopen. Want de wolstapel was na 1340 een langen tijd steeds in Vlaanderen en Noord-Nederland, en ofschoon het nu door de bovengenoemde Engelsche publicaties en de in Engeland bewaarde tolrekeningen boven allen twijfel verheven is, dat Noord-Nederlandsche schippers ook in de laatste helft der 14e eeuw voor Engelsche kooplieden allerlei vooral laken naar Antwerpen brachten, de door den heer de Smedt uitgekozen bronnen weten daarvan niets, en derhalve: het waren,,donkere jaren" in de handelsgeschiedenis van Antwerpen. Het tweede deel van het besproken opstel verplaatst ons dus naar de 15e eeuw en handelt over de ,,Merchant Adventurers". Hier lijkt mij het verhaal van den heer de Smedt onvollediger dan in zijn eerste stuk. Hij blijkt niet bekend te zijn met of niet geprofiteerd te hebben van het artikel van Mr. van Brakel in het,,Vierteljahrschrift f. Sozial- und Wirtschaftsgeschichte" (1907) over de Merchant Adventurers, en behandelt de daar gestelde belangrijke problemen in het geheel niet. Het lijkt mij waarschijnlijk, dat na het vertrek der wolhandelaren uit Middelburg (1388) een deel der andere Engelsche kooplieden, in 't bijzonder de Londensche, hun handel vooral in laken met Middelburg niet alleen hebben voortgezet, doch ook deze stad tot de verblijfplaats van hun ,,liggers" hebben uitgekozen 1). Zoo scheidt deze handel zich misschien nu voor 't eerst af van den wolhandel, wat ons nog niet het recht geeft met den heer de Smedt gedurende de geheele 15e eeuw van de bedoelde kooplieden als van,,Merchant Adventurers" te spreken en hun organisatie meteen volledig te achten! Als nu de op Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland handelende kooplieden in 1407 het recht krijgen gouverneurs te kiezen en onderlinge geschillen te berechten 5), dan schijnt dit er practisch toe geleid te hebben, dat het hoofd van het Londensche genootschap te Middelburg rechterlijke bevoegdheden kreeg over alle Engelsche kooplieden, ook over die welke Brugge of de markten van Bergen op Zoom en Antwerpen bezochten. Een der oudste gouverneurs, William Stokes, krijgt in opdracht te controleeren, in hoeverre de naar de Nederlanden komende Engelsche kooplieden bij hun vertrek uit het vaderland tol hebben

[ocr errors]

1) Gilliots-van Severen, Cartulaire de l'ancienne estaple de Bruges I, p. 85, 96, 99, 101, 114, 115, 125. Als echter p. 114 (1305) blijkt, dat door Brugge pogingen worden gedaan „den stapel van de wulle te behoudene", dan moet men toch voor een periode vóór 1305 een uitzondering maken. 10 Juli 1305 gaf de hertog van Brabant zijn privilege voor den Engelschen handel te Antwerpen ! 2) Calendar of Close Rolls, 1318-1323, p. 713.

3) Hans. Urkundenbuch II, bl. 186 noot 1; vgl. Calender of Close Rolls 1323-1327, p. 594.

4) Mieris III, p. 519, 585; Calender of Close Rolls 1389-1392, p. 50.

) Mieris IV, p. 31 vlg.

betaald 1); ook de wolhandelaren van Berwick en Newcastle zijn aan den (Londenschen) gouverneur onderworpen kort na 14202). Dat dit tot strijd voerde, ligt voor de hand, maar het blijkt uit eenige ongedrukte bronnen, waarop ik hier niet verder kan ingaan, dat deze strijd tusschen Londenaren en niet-Londenaren kort na 1430 ten voordeele van de eersten was beslist. De door mr. van Brakel besproken St. Thomasbroederschap, die de heer de Smedt ook al niet kent, komt pas voor, nadat deze strijd was afgeloopen; ik ontmoette ze voor het eerst plm. 1450, haar kapel te Middelburg plm. 1470. Het was een godsdienstige vereeniging, die onder de Engelsche kooplieden ontstond, nadat hunne organisatie reeds een tamelijk vasten vorm had aangenomen; hare leden genoten in de Nederlanden voorrechten, o.a. ten opzichte van de tolbetaling.

Men moet nu niet denken, dat de gouverneur der Engelsche kooplieden en de Engelsche commissionnairs steeds te Middelburg vertoefden. Allereerst bezochten zij van Middelburg uit de markten van Bergen op Zoom en Antwerpen, doch soms ook was het Engelsche,,kantoor" voorgoed te Brugge gevestigd. Zoo lezen we omstreeks 1415, dat de,,Engelsche koopman" of de,,gemeene Engelsche koopman" in Vlaanderen vertoefde. Dat beteekent nu niet, dat b.v.,,de Engelsche stapel verplaatst" was van Middelburg naar Brugge, want we kunnen dikwijls voor diezelfde jaren talrijke Engelsche kooplieden te Middelburg aanwijzen 3). Het beteekent slechts, dat alle schepen met Engelsche waren nu eerst te Brugge moesten samenkomen om hun tolbrieven te laten controleeren en aan allerlei rechterlijke formaliteiten te voldoen, en dat ze pas van daaruit naar Middelburg of andere havens konden zeilen of straks, als de tijd daarvoor aanbrak, de goederen naar de groote Brabantsche jaarmarkten konden brengen. Voor Middelburg beteekende zulk een verblijf van den Engelschen koopman in Vlaanderen niet een stopzetten van allen Engelschen handel, doch slechts een vermindering van het pond- of cancelioengeld, dat immers betaald werd door vreemde kooplieden, die na het aandoen van Middelburg b.v. de Vlaamsche markten bezochten *).

Door bovenstaande uiteenzetting meen ik niet alleen de onvolledigheid van het artikel van de Smedt, doch ook mijn bezwaren tegen zijn voorstelling en die van anderen te kunnen toelichten. In de eerste plaats acht ik het onjuist te spreken van een ,,voornaamste" genootschap te Middelburg met ondergeschikte afdeelingen te Antwerpen en elders. Er was slechts één organisatie, in de 15e eeuw gewoonlijk te Middelburg, soms ook in Brugge zetelend; alle op Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland handelende kooplieden behoorden er gelijkelijk onder; slechts verkochten deze kooplieden hun waren niet alleen in de Zeeuwsche hoofdstad, doch ook in Brabantsche, Vlaamsche en andere Zeeuwsche steden, speciaal ook op de jaarmarkten te Bergen op Zoom en Antwerpen, waar zij zelfs gemeenschappelijke huizen kregen voor hun handelsdoeleinden. En verder heb ik bezwaar tegen de vele,,stapelverplaatsingen", die ook de Smedt vermeldt, vooral als men daarbij den indruk tracht te vestigen,

1) Scott en Gilliodts-van Severen, Le Cotton manuscrit Galba B I, p. 236 vlg. De dateering van dit stuk moet worden gesteld op het jaar 1411; Stokes schrijft uit Middelburg.

2) Gilliodts-van Severen, Cartulaire I, no. 666; Calendar of Patent Rolls, 1422-1429, p. 82.

3) Dit blijkt door vergelijking van de rekeningen van den rentmeester van Bewesten-Schelde en van de stad Middelburg uit dezen tijd.

Vgl. Sneller, Walcheren in de vijftiende eeuw, p. 25 vlg.

dat de Engelsche handel de eene stad voorgoed verliet om zich voortaan geheel naar een andere te richten. Op welke zwakke gronden men daartoe komt, blijkt b.v. uit de in vele werken vermelde ,,stapelverplaatsing" naar Bergen op Zoom in 1480. Toevallig weten we, dat er in 1480 te Bergen niet alleen geen Engelsche stapel werd gevestigd, 'doch dat er zelfs geen Engelsch koopman verscheen, omdat een burger van die stad de Engelsche waren voor zich in beslag liet nemen; zelfs te Middelburg werden vele Engelschen door Bergsche poorters bedreigd.1) Toen na heel wat onderhandelingen de magistraat van Bergen tegen het eind van 1480 het Engelsche verkeer gedeeltelijk voor zijn markten wist te herwinnen, mochten de Engelschen hun lakens weer naar Bergen voeren ,,als tot haren rechten stapel"; bij de verklaring van deze uitdrukking bedenke men evenwel, dat een als stapel aangeduide plaats evenzeer een door vreemde kooplieden zeer veel bezochte markt kan zijn geweest, als een markt, waaraan hun verkeer uitsluitend gebonden was. En evenzoo staat het met de verplaatsing naar Antwerpen in 1444. Het bericht van Wheeler 2), dat de Engelsche kooplieden toen Middelburg verlieten en naar Antwerpen gingen, brengt de Smedt ertoe aan te nemen, dat de Brabantsche marktplaats nu voorgoed den hoofdstapel der Engelsche waren kreeg, maar er zijn tal van bewijzen voor het feit, dat er in 1444 en volgende jaren zich te Middelburg niet alleen zeer vele Engelsche kooplieden bevonden, doch dat ook het,,centraal kantoor" dier kooplieden daar gevestigd was. Wat er in 1444 precies is gebeurd, wil ik thans niet uitmaken; zeker is echter, dat Wheelers bericht niet in alle opzichten juist kan zijn, en evenzeer dat de Smedt er bovendien nog op verkeerde wijze van gebruik maakt. Eén verplaatsing van het,,kantoor" der Engelschen, die van 1464-1467 naar Utrecht, staat geheel vast; ze beteekende echter ook toen natuurlijk geen verplaatsing van den Engelschen handel naar die stad 3). Zelfs toen Filips van Bourgondië den invoer van Engelsche lakens in de Nederlanden verbood, wist Middelburg door een beroep op privileges en door gewelddadig ingrijpen een deel van den Engelschen handel te behouden); trouwens de verbodsbepalingen

1) De Stoppelaar, Inventaris van Middelburg, no. 503; het nieuwe privilege der Engelschen te Bergen, van 18 October 1480, weet van een stapel niets. De rentmeestersrekening van Bewesten-Schelde (inventaris-Fruin, no. 74) zegt uitdrukkelijk, dat de Engelschen de Paaschmarkt te Bergen niet bezochten in 1480 en ook niet de beide daarop volgende markten, dat de kooplieden van Newcastle over een lange periode in en na 1480 in 't geheel geen wol naar Bergen brachten (fol. 90vo). Zelfs in 1483 en 1484 waren de moeilijkheden tusschen de Engelschen en Bergen nog niet geheel opgelost en bleven deze kooplieden tijdens de Paaschmarkt en de koude markt te Bergen vaak te Middelburg, zooals blijkt uit een tweetal stadsrekeningen van Bergen uit deze jaren. 2) J. Wheeler, A Treatise of Commerce (1601), p. 15; vgl. Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen III, p. 200 en Sneller, p. 125 vlg. De uitwijking is te vreemder, omdat in 1444 de vrede tusschen Engeland en Holland vrijwel was hersteld.

3) Hansische Geschichtsblätter 1899, p. 179 vlg.

4) Over het verzet van Middelburg in 1435 zie men prof. Blok, Filips de Goede en de Hollandsche steden (Mededeelingen K. A. v. W. 1924), doch niet alleen in 1435 verzette de stad zich tegen Filips' anti-Engelsche politiek. Ondanks het verbod van den hertog om Engelsche lakens in te voeren (12 Jan. 1447; de Stoppelaar, no. 240) werden er in 1450 vele schepen met Engelsch laken te Middelburg aangetroffen (rekening van den rentmeester van BewestenSchelde; inventaris-Fruin, no. 27); in 1451 beweerde Middelburg ten opzichte

golden ook voor Brabant, al lijken de mededeelingen van de Smedt omtrent de vrijheid van verkoop aan buitenlandsche kooplieden op de Antwerpsche markten wel waarschijnlijk.

In hoofdzaak acht ik de Smedt's opstel over de organisatie en het handelsverkeer der Merchant Adventurers geen groote aanwinst voor onze kennis van deze kooplieden; dat neemt echter niet weg, dat men zijn mededeelingen uit de archieven van Antwerpen omtrent privileges voor de Engelsche handelaren in die stad gedurende de 15e eeuw dankbaar kan aanvaarden, voorzoover uit die mededeelingen de zakelijke inhoud der privileges kan worden gekend.

Den Haag.

H. J. Smit.

Populaire Hanze-geschiedenis. Na de Hanse-Recesse en de Urkundenbücher, de Geschichtsquellen en de Inventare, naast Hansische Geschichtsblätter en Pfingstblätter heeft de Hansische Geschichtsverein opnieuw het terrein harer werkzaamheid uitgebreid en een reeks Hansische Volkshefte op touw gezet, waarvan een vijftal zijn verschenen. Hun oorsprong danken zij aan de tijdsomstandigheden, zooals het ontstaan van den Geschichtsverein zelve met een vorige periode van Duitschland's geschiedenis ten nauwste samenhangt:,,Sie sollen in dunklen Tagen die Liebe zum Vaterlande und das Vertrauen in unsere unversiegbare Volkskraft wecken und stärken", zooals het Vorwort van alle boekjes zegt. Enkele der tot nu toe verschenen nummers zijn meer van lokaalhistorischen aard, o.a. F. Techen, Die blaue Flagge, aan de geschiedenis van de bekende zeeroovers Störtebeker, Klaus Kniphof en andere gewijd. Maar diens Die deutsche Brücke zu Bergen en het, wat men in Duitschland zou noemen,,,knappe" boekje van den bekenden Hanse-historicus Häpke, Der Untergang der Hanse getiteld, zijn van algemeen belang. In een beknopt bestek heeft men in een vorm, die ook voor anderen dan den general reader, waarvoor zij bestemd zijn, zeer genietbaar is, hier het voornaamste door uiterst deskundige hand bijeengesteld. Ook voor het geschiedenisonderwijs komen mij enkele dezer Volkshefte uitermate nuttig voor. W. S. Unger.

Nieuwe boeken:

A. S. de Blécourt, Bewijsstukken behoorende bij het kort begrip van het oud-vaderlandsch recht. Gron.-den Haag. I. Germaansche periode, Libri Feudorum, Friesland, Groninger Ommelanden en Oldambten,

van den verkoop van Engelsch laken een privilege te bezitten (inventarisFruin, no. 29). Als de rentmeester in 1454 Engelsche goederen te Middelburg wil arresteeren, ontmoet hij heftig verzet (inventaris-Fruin, no. 33); het aantal in deze stad in beslag genomen Engelsche lakens is ook dan weer vrij groot. En zoo gaat het steeds door (men zie ook Unger, Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg I, no. 32 (Augustus 1456), tot de hertog in 1464 het invoerverbod herhaalt; ook dan blijkt echter een zeer groote voorraad Engelsche lakens in Middelburg aanwezig (de Stoppelaar, no. 392). Ook de Engelsche lakenhandel op Antwerpen en Bergen ging door het invoerverbod achteruit; als eenige Noordhollandsche schippers Engelsche lakens, in 1450 en 1451 in genoemde steden gekocht, voorbij den tol te Geervliet willen voeren, verhindert de tollenaar dit, niettegenstaande eenige consenten, die onse heere gedaen heeft zijne goeder stad van Antwerpen ende mijnen here van Berghen". Verder moet men niet vergeten, dat behalve laken in dezen tijd tal van andere waren uit Engeland naar de Nederlanden werden gevoerd.

« PrécédentContinuer »