Images de page
PDF
ePub

jaren, waarin Europa zichzelf opat, gebruikten om voor zich in MiddelAmerika een koloniaal rijk te stichten.

Met het imperialisme der oude wereld heeft het Amerikaanse gemeen, zegt Salz, dat een staatsmacht optreedt in het belang van een expansieve,,Wirtschaftsmacht" en zich daarmee vereenzelvigt, maar terwijl het voornaamste doel hier was voedings- en grondstoffen te verkrijgen, is dat der nieuwe wereld uitsluitend kapitaalexpansie, zijn het alleen de New Yorksche banken, die leiding geven, terwijl de politieke zelfstandigheid der onderworpenen in schijn althans gehandhaafd blijft. De leuzen zijn dezelfde: een Senator verklaart, dat de Ver. St. geleid worden door de overtuiging:,,Treuhänder Gottes bei der Zivilisierung der Welt zu sein" en hun agenten dringen in Haiti alleen door om de vrijheid van dat eiland te,,waarborgen. Naast de bankdirecteuren is ook hier het imperialisme vooral bevorderd door de officieren, speciaal van de vloot, die er alle voordeel bij hebben. De schr. vertelt hoe door deze machten te zamen achtereenvolgens Nikaragua, Haiti en San Domingo, Guatamala (en Mexico grotendeels), Samoa en Liberia in de periode van 1909 (vooral sinds 1914) tot 1922 werden geoccupeerd. Daarbij volgde men in 't algemeen dit schema: door verwekking van een revolutie wordt een voorwendsel voor militair ingrijpen gevonden, dan worden leningen gesloten en het land financiëeel gebonden en als dan de verplichtingen niet stipt worden nagekomen (of als dit wel het geval is, ook) blijft een marinedetachement feitelik het gezag uitoefenen, terwijl de nog bestaande regering door steeds verder gaande concessies, leningen,,,verbeteringen" van het credietwezen, overname van of beslaglegging op de douane-kantoren, mijnconcessies etc. volstrekt afhankelik wordt van de bankdirecties en het Amerikaanse gouvernement, dat ten behoeve van deze milionairs zelfs de door haar zelf ingestelde pacifistiese instellingen en aangegane verbonden met voeten treedt. Tipies is nog, zoals de schr. vermeldt, dat de enigszins belangrijke filialen der New-Yorkse banken allen pas na 1914 zijn opgericht, terwijl Amerika vóór die tijd schuldenaar van Europa was. Gelukkig kan ook nog gezegd worden, dat er in de Ver. Staten telkens stemmen opgaan tegen deze politiek en vooral het weekblad,,The Nation" vaak genoeg haar stem verheft voor de werkelike ,,eer" van het land. Die klinkt dan echter als een roepende in de woestijn. E. v. G.

De verantwoordelijkheid voor den oorlog. Alfred Pevet, Les Responsables de la Guerre. Librairie de,,L'Humanité", Paris; p. X en 518.

Hoewel alweer reeds eenigen tijd is verloopen sedert dit boek verscheen, lijkt het m.i. toch nuttig het hier in het kort te bespreken. Verschillende punten welke het aanroert, staan, juist in het licht der jongste publicaties, in het centrum der belangstelling. En als uiting op zichzelf vormt het een merkwaardig document.

Pevet is communist en neemt reeds als zoodanig een hoogst onvriendelijke houding aan tegenover de Fransche staatslieden. Hij is, blijkbaar volkomen oprecht, overtuigd van de vrijwel uitsluitende schuld der Entente. Den Duitschen en Oostenrijkschen staatslieden verwijt hij slechts tactische tekortkomingen, meer niet. Omstreeks vijf zesde der plaatsruimte wordt gewijd aan de crisisdagen 23 Juli-4 Aug., terwijl slechts een luttele tachtig bladzijden het tijdvak 1871-1914 aanroeren, en dit dan nog op hoogst onvolledige en eenzijdige wijze. Bismarck's aftreden, met al hetgeen dit inhield, wordt niet besproken, evenmin de Rückversicherung en het niet verlengen daarvan na 1890. Dat er zooiets als een Duitsche politiek bestond, welke, van lieverlede, Engeland en TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

26

Rusland tot elkander bracht, kan _Pevet niet zien. Evenmin de gevaren van een te innig samengaan van Duitschland met het Donaustatencomplex, iets dat Bismarck, althans in zijn latere jaren, steeds had willen en weten te voorkomen. De gevaren en consequenties van Grey's afsprakenpolitiek beseft Pevet daarentegen wel. Zijn hoofdstelling: onbeperkte steun door de Fransche regeeringen, sedert 1912, aan de aggressieve Russische Balkanpolitiek, vind vooralsnog geen bevestiging in de nieuwste gegevens. Dat de aspiraties der Balkanstaten Servië en Roemenië, ten nadeele der Donaumonarchie, nochtans op begrijpelijke motieven berustten, wil er bij Pevet niet in. Ook hier toont hij een uiterst gebrekkig gevoel voor evolutie; de Monarchie aanvaardt hij als nu-eenmaal-zoo-bestaande. Alle centrifugale neigingen veroordeelt hij ten strengste, noemt de Balkan-broederen bij herhaling larrons" en ,,brigands". Vandaar ook zijn toejuichen van het ultimatum. De Engelsche bemiddeling beschouwt hij als louter huichelarij en kan niet inzien dat Grey binnen het kader zijner semi-verplichtingen, wel degelijk vredelievend bleef. Het armzalig getalm der Weensche staatslieden met de Engelsch-Duitsche compromispogingen acht Pevet hoogst plausibel. De uitingen in deze der getuigen à charge (zooals Fraknoy over Tisza's standpunt) heeft hij niet geraadpleegd, laat staan vermeld.

[ocr errors]

Sterker staat natuurlijk Pevet bij zijn afkeuring van de Russische algemeene mobilisatie en de (totnutoe nog niet geheel opgehelderde) wijze en het tijdstip, waarop deze te Parijs bekend werd. Paléologue en Viviani moeten het hier ontgelden. Romberg's publicatie, welke Pevet niet meer kon raadplegen, werpt hier inderdaad nieuw licht op het Fransche beleid gedurende de crisisdagen, aangaande hetwelk Pevet vrijwel dezelfde meening is toegedaan als zijn landgenoot René Marchand. Men kan, in dit verband, dan ook niet anders doen dan de hoop uitspreken, dat de Fransche archieven tenslotte zullen worden geopend, opdat deze uitermate belangrijke episode geheel kan worden gereconstrueerd. Hetgeen de Russische publicaties daartoe hebben opgeleverd, is niet voldoende en misschien ook te eenzijdig. Indien Pevet's boek, ondanks alle tekortkomingen waaraan het mank gaat, door zijn felle kritiek daarvoor alsnog een prikkel kan vormen, dan zal het toch niet vergeefs zijn geschreven. Het zou zoodoende niet de eerste maal zijn, dat een onbewust negativisme de aanleiding kon_vormen tot het bereiken van positieve resultaten. R. Herman Cohen.

Het nieuwe Oostenrijk. A. R. Zimmerman, Le relèvement de l'Autriche. Revue de Paris, 1 April 1924.

De schrijver geeft een uiteenzetting van het verkregen resultaat der bemoeiingen van den Volkenbond met de Oostenrijksche Republiek. Hij begint met op te noemen de 3 protocollen van Genève, die de basis vormen van het herstellingswerk en zegt: „Du système conçu dans ces protocoles on peut dire en effet sans exagération qu'à une situation sans précédent dans l'histoire moderne du monde, il a porté remède par un procédé également sans précédent." Dat nieuwe is in de eerste plaats de garantie, die vele staten gegeven hebben, zoodat het Oostenrijk mogelijk was een groote leening te sluiten (Völkerbundanleihe). Dit is dus in Europa een economische verbroedering der volken. Ten tweede de contrôle van den Volkenbond. Hiervan zegt Z.: „La preuve a été donnée qu'un contrôle international comme celui qu'a institué la Société des Nations pour l'Autriche est une chose possible et utile." Dan bespreekt hij het financieel en economisch herstel en geeft sprekende cijfertabellen, van wat er in een paar jaar bereikt is. Tot slot prijst hij

voor de toekomst de natuurlijke middelen aan om het maatschappelijk kapitaal te vergrooten:,,Il y a notamment deux catégories de mesures qui s'imposent pour atteindre ce but: la première consiste en l'électrification des chutes d'eau abondant dans certaines parties de l'Autriche afin de diminuer l'importation du charbon qu'on ne trouve presque plus sur le territoire de la nouvelle Autriche. La deuxième comprend toutes les mesures propres à stimuler la production agricole, actuellement encore insuffisante dans plusieurs provinces."

Het geheel is een artikel, dat hoopvol stemt niet alleen voor Oostenrijk, maar voor de toekomst van Europa en den Volkenbond.

T. J. G.

De Volkenbond. F. N. Keen, Towards International Justice. London, G. Allen en Unwin, 1923. 249 blz.

Een reeks essays en voordrachten over de wording en groei der Volkenbondgedachte in Engeland, die als zoodanig ook van historisch belang zijn. Zij gaan van 1915 tot Februari 1923, en, zooals Prof. Gilbert Murray het in zijn voorwoord zoo goed heeft gezegd,,,In many ways the essays bear their dates upon their faces". De heer Keen was een voorstander van wat hijzelf ,,the big jump" noemt, nl. van een Internationale Raad wier leden bevoegd zouden zijn in alle geschillen, eveneens betreffende grensproblemen, bindende uitspraken te doen. En het aantal stemmen zou berusten op de bevolkingscijfers der landen. Zelfs zou de Raad een wetgevende bevoegdheid bezitten, die, zoo noodig, die der parlementen op zij kon zetten, terwijl een internationaal leger zou worden gevormd, naar het voorbeeld van de oude Engelsche fyrd. Van deze ontwerpen keurt Murray alleen dit laatste af, omdat het door die naties zou zijn samengesteld, welke thans groote legers bezitten.

De inhoud dezer essays en lezingen nader te bespreken, zou in dit verband te ver voeren. De titels (,,The World in Alliance"; "Hammering out the Details"; „A League of Nations with Large Powers"; "Revision of the League of Nations Covenant";,,The Development of International Law", etc., etc.) spreken voor zichzelf. Tezamen vormen zij ongetwijfeld een belangrijke bijdrage tot de entourage-geschiedenis van den Volkenbond, niet in het minst door de herhaalde vergelijkingen, die de schrijver maakt met het zich voortdurend hervormende Britsche Rijk, het kwart deel der wereld, dat zich reeds in een meer hechte organisatie mag verheugen. R. Herman Cohen.

Nieuwe boeken:

K. H. Boersema, Allard Pierson. Eene cultuurhistorische studie. den Haag, 506 bl. f 10.-.

L. J. Plemp van Duiveland, Journalistiek in Nederland, den Haag. 183 bl. ƒ 2.40.

H. Carter en A. C. Mace, Het graf van Tut-Anch-Amon ontdekt door graaf Carnavon en Howard Carter. Vert. onder toez. v. H. Th. Obbink. DI. I. Amsterdam. 248 bl. ill. f 6.25.

Aulard, Histoire politique de la Grande Guerre. 600 p. fr. 100.-. Docteur Cabanès, Au chevet de l'empereur. 448 p. fr. 15.-.

Colonel Converset, Les trois ans de diplomatie secrète qui nous menèrent à la guerre de 1914. 255 p. fr. 6.75.

P. Desanges et L. Mériga, Vie de Jaurès. 288 p. fr. 7.50.

P.-H. Henri, Catalogue méthodique du fonds italien de la bibliothèque et musée de la guerre. 468 p. fr. 60.-.

1. don Lévine, Lénine. fr. 7.—.

H. de Kattendyke, Le Japon en 1857. fr. 10.

Lettres de l'impératrice Alexandra Feodorovna à l'empereur Nicolas II. 560 p. fr. 20.-.

L. Lévy-Bruhl, Jean Jaurès, esquisse biographique. 180 p. fr. 6.50.
L. Marcellin, Politique et Politiciens d'avant guerre. 352 p. fr. 10.—.
A. Marty, Dans les prisons de la République. 96 p. fr. 1.50.

F. Masson, Quatre conférences sur Joséphine.

A. Mathiez, La Révolution française. T. 2. La Montagne et la Gironde. 220 p. fr. 6.-.

M. Paléologue, Romantisme et diplomatie: Talleyrand, Metternich, Chateaubriand. fr. 8.50.

Commandant Perreau, La Grande Guerre et la Vérité. 1914–19. fr. 6.—. P. J. Proudhon, Idée générale de la révolution au 19e siècle. Introd. de A. Berthod. 462 p. fr. 18.

A. Ribot, Lettres à un ami. Souvenirs de ma vie politique. 360 p. fr. 12.-.

Société d'études documentaires et critiques sur la guerre, Les Preuves. Le crime de droit commun. Le crime diplomatique. 320 p. fr. 10.—. C. Talès, La commune de 1871. 240 p. fr. 8.—.

K. Waliszewski, La Russie il y a cent ans. Le règne d' Alexandre ler. T. 2 (1812-16). 512 p. fr. 20.—.

A. Zevaès, Le parti socialiste de 1904 à 1923.

G. Zinoview, Lénine, notre maître. 72 p. fr. 2.—.

Der Beginn des Krieges 1914. Tages-Aufzeichngn. d. ehem. russ. Aussen-ministeriums. Vollst. Ubers. d. Veröffentl. a. d. Archiv. d. Sovjetregierung. (Krasny Archiv). Mit einem Vorwort v. H. A. v. Wegerer. Berlin. 66 S.

G. von Below, Die deutsche Geschichtschreibung von den Befreiungskriegen bis zu unsern Tagen. Mit Beigabe: Die Deutsche wirtschafthist. Literatur u. d. Ursprung d. Marxismus. 2e erw. Aufl. München. 207 S. G. M. 5.50.

Hans Delbrück, Der Stand der Kriegsschuldfrage. Berlin 1924. 29 S. G. M. 0.80.

A. Fendrich, Die badische Bewegung der Jahre 1848-49. Frankf. a. M. 73 S. G. M. 1.20.

W. Filchner, Sturm in Asien. Erlebn. e. diplomat. Geheim Agenten. Berlin 1924. 311 S. G. M. 8.—.

Max Harden, Köpfe. Bd. 4. Berlin 1924. 557 S.

P. Harms, Vier Jahrzehnte Reichspolitik 1878-1918. Ursachen d. Niederbruchs u. Vorbedingungen d. Aufstiegs. Leipzig. 209 S. G. M. 4.80. H. von Hentig, Robespierre, Studien zur Psycho-Pathologie d. Machttriebes, Stuttgart. 175 S. 12 Taf. G. M. 7.—.

M. Hoffmann, Der Krieg der versäumten Gelegenheiten, München. 1924. 232 S. G. M. 8.-.

J. Hohlfeld, Geschichte des deutschen Reiches 1871-1924. Leipzig. 788 S. G. M. 13.—.

A. von Kiderlen Wächter, Kiderlen Wächter, der Staatsmann und Mensch. Briefwechsel u. Nachlasz. hrsg. v. E. Jäckh. 1-2. Stuttgart. 291 u. 246 S. G. M. 15.—.

H. Krause, Die demokratische Partei 1848 und die soziale Frage. Frankfurt 1923. 202 S. G. M. 2.50.

K. Radek, Lenin. Sein Leben u. Werk. Berlin, 1924. 32 S. G. M. 0.50. W. Rathenau, Gesammelte Reden. Berlin, 1924. 440 S. G. M. 6.—. H. Schulte-Vaertling, Die Gesetzmässigkeit im histor. Geschehen und die letzten 100 Jahre europäischer Geschichte. Heidelberg 1924, 168 S. G. M. 3.50.

O. Spann, Bibliographie der Wirtschafts- u. Sozialgeschichte des Weltkrieges. Wien. 167 S. 1923. G. M. 4.20.

A. Th. Stoll, Die Entstehung des Weltkrieges u. die Zertrümmerung Deutschlands durch innere u. äussere Feinde. I. Offenburg, 1913. 270 S. G. M. 7.—.

L. Trotzki (d.i. Leo Bronstein). Die Geburt der Roten Armee. Reden, Befehle, Aufrufe u. Thesen aus d. Gründungsjahr d. Roten Armee. Aus d. Russ. Wien. 216 S.

H. Wendel, Die Habsburger und die Südslawenfrage, Belgrad. 112 S. G. M. 2.-.

Maj. Gen. H. T. Allen, My Rhineland Journal. 611 p. 24 s.

[ocr errors]

C. A. Bodelsen, Studies in Mid-Victorian Imperialism. 226 p. 10 s. 6. South Africa, Select Documents Relating to the Unification of Ed. with introd. by A. P. Newton. Vols I en II. 309 en 299 p. 25 s. O. H. Browning, The Diary of A New Source for Lincolns Presidency. By T. C. Pease. 36 p. 1 s. 6.

[ocr errors]
« PrécédentContinuer »