Images de page
PDF
ePub

landsche stam daarná elk haar eigen weg zijn opgegaan en dat het dualisme van nu misschien te sterk gevestigd is om ooit nog het in 't leven springen van een moderne nationalistische beweging toe te laten, dat heb ik nooit ontkend en dat heb ik vanavond weer uitdrukkelijk toegegeven. Maar waar heeft men vóór de moderne tijd. ooit een felle aandrift tot nationale eenwording kunnen bespeuren, behalve misschien op het meest dramatisch oogenblik in de geschiedenis van het oude Frankrijk, de episode van Jeanne d'Arc bedoel ik, maar daar zat dan ook al een oude traditie van staatseenheid achter. Over 't algemeen werkten de eenmakende factoren van taal en geografie minder persoonlijk, minder dramatisch. En ten slotte is dat ook waar voor de moderne bewegingen, zoodra men wat dieper onder het oppervlak van geestdrift en toewijding en eensgezindheid kijkt. De vaste, hartstochtelijke, bewuste wil belichaamt zich in weinigen. Als men prof. Colenbrander's criterium ging toepassen, dan weet ik niet, of de Italiaansche eenheidsbeweging door den beugel zou kunnen. Haat tegen de Oostenrijkers, ja, haat tegen het wanbestuur van de Bourbonsche despoot of van de kardinaal-delegaten, maar felle aandrift om één te zijn? Men leze het verhaal van Garibaldi's tocht van de duizend nog eens over. De Noord-Italianen die Sicilië gingen bevrijden, verachtten de Zuiderlingen in hun hart en de enkele Sicilianen en Napolitanen die zich onder de duizend bevonden, ergerden zich geweldig aan de houding die de meeste Garibaldianen tegenover de Zuiderbroeders aannamen. Het overweldigend succes van de aanval was een gevolg van de innerlijke rotheid van het Bourbonsche systeem en toen dat ineenstortte, was er, na het voorbeeld dat Noord-Italië juist gegeven had en bij de aanwezigheid ter plaatse van Garibaldi's magische persoonlijkheid, geen andere oplossing denkbaar dan aansluiting bij het overwinnende Savoye-Piemont.

Maar een ander geval levert een nauwkeuriger parallel met onze opstand tegen Spanje, waarin Colenbrander dus de felle aandrift om bijeen te blijven mist. Ik bedoel de Amerikaansche vrijheidsoorlog. Die is geslaagd, die heeft tot zelfstandigheid van heel de Amerikaansche natie geleid, die wordt dus verheerlijkt, daar halen de historici de tendenties in de richting van eenheid uit naarvoren omdat het tot die eenheid ten slotte gekomen is, en de geschiedschrijver heeft over 't algemeen de neiging - een zeer begrijpelijke neiging het licht te laten vallen op wat gevolg heeft gehad en om wat is doodgeloopen in het duister te laten. Maar lees nu eens de geschiedenis van de Amerikaansche vrijheidsoorlog bij Lecky, in zijn Eighteenth Century, Lecky die als conservatief Engelschman er

om

genoegen in had om helder te doen uitschijnen wat er onvolkomen was in de oorsprongen van de Amerikaansche onafhankelijkheid, en gij zult versteld staan van zulk een relaas van geharrewar in het gezicht van de vijand, van op de spits gedreven particularisme, van kortzichtig stellen van eigen voor algemeen belang, van tekortschieten in offervaardigheid, van weifelzucht en verraad. Willem van Oranje stond zeker niet eenzamer als verdediger van de algemeene zaak dan Washington. Er was in Vlaanderen en Brabant heel wat meer ijver voor de opstand dan in Pennsylvania of New York, en grieven en afgunst tegen Holland waren in de andere gewesten niet algemeener dan in de Zuidelijker koloniën tegen New England.

Toch zijn de Amerikanen tegenwoordig een natie. Het verschil van hun geval met het onze? Zij lagen te ver, hun gebied was te groot dan dat Engeland hen licht onderwerpen kon, toen zij eenmaal in opstand waren gekomen. Maar vooral, Frankrijk bood krachtdadige hulp en zonder dat zou Washington het vermoedelijk niet gebolwerkt hebben. In de Nederlandsche opstand kwam het buitenland pas goed te hulp, toen het al te laat was. Ziedaar het verschil. Om nog een oogenblik bij Amerika stil te staan. Gewestelijk particularisme, ik merkte dat al op, is niet zoo gevaarlijk voor nationale eenheid als dualisme. In Amerika ontwikkelde zich vrij spoedig na de vestiging van de Republiek een dualisme van de gevaarlijkste soort, dat in een burgeroorlog losbarstte, waarvan de meeste tijdgenooten in Europa verwachtten dat hij de scheuring zou bestendigen en bevestigen. Gij herinnert u wel, hoe Gladstone al sprak van de fictie dat Amerika een natie zijn zou: er waren twee naties in Amerika. Ook dat gevaar heeft Amerika weten te overwinnen, de breuk is geheeld. Ik vraag alweer: waarom viel Amerika mogelijk wat de Nederlandsche stam tot dusver onmogelijk is geweest? Amerika werd aan zichzelf overgelaten. Het kon zijn burgeroorlog uitvechten, vier jaar lang, zonder dat de Europeesche mogendheden er zich in mengden.

Springt nu niet in het oog onder wat ongunstige uiterlijke omstandigheden de Nederlandsch sprekende volksgroep zich heeft moeten ontwikkelen? Gelegen op een plek waar de voornaamste Europeesche machten maar al te groot belang in stellen, werd zij nooit met rust gelaten om haar natuurlijke lotsbestemming te vervullen. Bij iedere crisis in haar ontwikkeling mengde zich half Europa in haar zaken. In de zestiende eeuw was het Spanje dat de Zuidelijke Nederlanden met geweld van de Noordelijke losscheurde. Daarna werd Frankrijk meer en meer de storende factor, Frankrijk, welks

eigen ambities maakten dat het ons land nooit de vrije hand in België kon laten en dat op den duur, vooral na de Revolutie, met zijn taal en cultuur in Vlaanderen zoo'n veld won, dat het de niet-politieke gemeenschap zelf van Noord en Zuid begon te ondermijnen. Als de vereeniging van 1814 niet gelukt is, dan behoeft men al evenmin met volksaard of wat niet al aan te komen als bij de scheuring van de 16e eeuw. Het is genoeg om op de invloed van Frankrijk te wijzen, cultureel en politiek.

Ik heb u een historisch betoog trachten te leveren om u aan te toonen dat de gesplitstheid van de Nederlandsche stam niet verklaard moet worden als de volmaakt natuurlijke ontwikkeling van zijn essentieele tweeheid, maar integendeel als een abnormale toestand teweeggebracht door stoornissen van buiten. Ik wil u de practische, de politieke toepassing niet onthouden. Want waarom zou ik trachten te verbergen dat de klein-Nederlandsche historiografie mij niet alleen als historicus dwars zit, maar dat ik ook als Nederlander op haar tegen heb? Ik verzeker u nogmaals dat ik aan irrendentisme niet denk. Maar wel geloof ik dat klein-Nederlandsch patriottisme langzamerhand te klein wordt. En ik houd het er voor dat onze geschiedschrijvers een slechte dienst aan ons volk bewijzen door het te stijven in een eigenschap, die zijn geschiedenis toch al genoeg in de hand gewerkt heeft, zijn particularisme, of om het met een minder geleerde naam te noemen, zijn zelfgenoegzaamheid. Ik zie niet in wat goed men er ons of de Vlamingen mee doet, neen, ik zie dat men er beide partijen zeer veel kwaad mee doet, door altijd op de verschillen die ons scheiden te tamboeren, door bij iedere gelegenheid uit te roepen: ,,'t zou toch nooit gegaan zijn tusschen ons!" Het kan de verhouding enkel verbeteren, het kan de positie van de Vlamingen in België enkel versterken, als men zich bewust wordt, dat het nooit gegaan is, eenvoudig omdat er ons nooit een eerlijke kans gegeven is.

EEN OMMELANDER JONKER IN DE ZEVENTIENDE

EEUW

DOOR

Dr. M. G. DE BOER.

Onder een titel, die slechts weinig verschilt van dien, welken ik hierboven plaatste, ben ik, meer dan dertig jaren geleden, begonnen met de levensbeschrijving van Osebrand Jan Rengers van Slochteren. Door allerlei omstandigheden zijn de door mij bijeengebrachte gegegevens over dezen merkwaardigen Ommelander jonker verspreid over verschillende periodieken en een enkele afzonderlijke publicatie, waardoor ze buiten het gewest weinig aandacht zullen hebben getrokken 1). Het is om deze reden en ook op verzoek van belangstellenden in de geschiedenis van Stad en Lande, dat ik de toen bijeengebrachte materialen wil samenvoegen, temeer daar nieuwe gegevens en gezette overweging mij eenige nieuwe gezichtspunten hebben geopend.

Osebrand Jan Rengers is in de geschiedenis der Ommelanden een zeer bekende, zij het ook een weinig gunstig bekende figuur. Dat wij van zijn leven beter op de hoogte zijn dan van dat van de meeste zijner standgenooten, is vooral te danken aan de omstandigheid, dat bij zijn gevangenneming in 1672, waarop ik nader terugkom, een groot aantal papieren in beslag genomen zijn, die langs dezen weg in het Groningsche archief zijn geraakt en ons een eigenaardigen blik geven op het leven van een Groningschen jonker in het midden der zeventiende eeuw.

1) M. G. de Boer: Een Groninger jonker der Zeventiende Eeuw. Een bijdrage tot de geschiedenis van Groningen gedurende het eerste stadhouderloos tijdperk. (Tijdspiegel 1891).

M. G. de Boer: Hoe men in de Zeventiende Eeuw ridder kon worden. (Groningsche Volksalmanak 1891, bladz 82).

M. G. de Boer: De woelingen in Stad en Lande in het midden der zeventiende eeuw (Groningen, J. B. Wolters, 1893).

Dr. M. G. de Boer: Het verraad van Osebrand Jan Rengers (Groninger Volksalmanak 1898, bladz. 116).

Voor bijzonderheden der levenswijze van de Ommelander Jonkers zie men Mr. J. A. Feith: De Ommelander Borgen der XVIIe en XVIIIe eeuw en hare bewoners (Groningen 1906).

Een enkel woord allereerst over zijn jeugd. Osebrand Jan, gesproten uit dien tak der Rengersen, die zich te Slochteren had gevestigd, werd omstreeks 1620 op Fraylemaborg te Slochteren geboren en schijnt, volgens sommige berichten, eerst als kapitein in het Statenleger te hebben gediend1). Zijn vader heeft hij nooit gekend; over zijn jeugd weten wij zeer weinig; alleen blijkt hij in 1641 een reis naar Frankrijk te hebben gemaakt, waar de ,,talenten en beminnelijke eigenschappen" van den 20-jarigen jongeman zoozeer de aandacht trokken, dat hij door koning Lodewijk XIII werd opgenomen in de orde van St. Michel. De ceremonien aan den ridderslag verbonden, zijn niet onvermakelijk; de graaf van Tresmes moest den heer Rengers,,,seigneur de Slochteren en Frise" bij zich ontbieden en hem zijn benoeming mededeelen. Daarna begeven ze zich samen naar de naastbijgelegen kerk om de mis aan te hooren; de Protestant Rengers moet nederknielen en met de hand op het evangelie den eed afleggen, dat hij de belangen der kroon en die der Katholieke kerk zal verdedigen, waarna graaf de Tresmes hem den ordeketen om den hals hangen en hem een kus op het voorhoofd drukken moet. Later, wanneer de onderscheiding als een bewijs wordt aangemerkt van Franschgezindheid, komt hij met de bekentenis, dat hij deze voor een bedrag van ƒ 500 had gekocht 2).

Kort na zijn terugkeer is zijn moeder, Anna Clant, overleden en aanvaardde hij zelf het beheer zijner uitgestrekte goederen, welke hij jarenlang met groot succes heeft weten uit te breiden, zooals tallooze,,verzegelingen" in het Groningsche archief bewijzen; weldra stond hij bekend als de rijkste man van Fivelgo en nam hij onder de Ommelander heeren een zeer invloedrijke positie in.

Om ons een voorstelling hiervan te kunnen maken, dienen wij een blik te werpen op de inrichting der regeering in de Ommelanden, die zich van die in bijna alle andere gewesten onderscheidde door haar sterk democratische kleur. Het niet doordringen van het leenstelsel in de Friesche landen had het gevolg gehad, dat hier de adel een geheel andere plaats innam dan bijna overal elders; op den Ommelander Landdag hadden de jonkers en hovelingen niet als zoodanig zitting, maar als bezitters van een behuisde heerde van minstens

1) Volgens een beschrijving van het geslacht Rengers, vermoedelijk van de hand van Mr. W. J. van Welderen, baron Rengers. Wij vinden hier, dat hij in 1610 geboren zou zijn, wat met zijn eigen verklaring tijdens zijn proces in strijd is. Over Fraylemaborg zie Feith: Ommelander borgen (Gron. Wolters, 1906, 105).

2) M. G. de Boer: Hoe men in de Zeventiende eeuw ridder kon worden. Groningsche Volksalmanak, 1891, 82).

« PrécédentContinuer »