Images de page
PDF
ePub

moeten steunen. Bewijzen voor zijn schuld aan landverraad zal men tevergeefs in dit pamflet zoeken.

In het voorjaar van 1677 liepen de twisten 1) zoo hoog, dat op verzoek der Ommelanden de Staten-Generaal zich er mee gingen bemoeien. Een commissie vertrok naar Groningen; zoo belangrijk werd de zaak geacht, dat men Willem III verzocht de gemachtigden te vergezellen en met zijn hoog gezag te steunen. Hij werd echter tegengewerkt door den stadhouder van Groningen, Hendrik Casimir, die oordeelde, dat dit zijn gezag als stadhouder te na kwam; hij vond steun bij de Staten van Friesland. Een voorstel van den Prins en de gemachtigden om Rengers te vergunnen zich naar zijn bezittingen te begeven, terwijl de Ommelanders dan den Landdag weer zouden moeten bezoeken, werd door de Stad afgewezen. Daarop begonnen de Ommelanden hoogere eischen te stellen; het ontslag van Rengers, drie stemmen op den Landdag tegen één stem van de Stad, verzachting van het Stapelrecht, recht om ten plattelande bier te mogen brouwen, en, wat zeer teekenend is, beperking van het recht van coöptatie van den Raad en herstel van den invloed der gilden op de regeering. Onwillekeurig denkt men hier aan sommige tijdperken der Hoeksch-Kabeljauwsche twisten en aan de relaties van sommige Hoeksche edelen met de lagere volksklassen in de Hollandsche steden. Wilden de Staten-Generaal zoover niet gaan, wel dachten zij over strenge maatregelen tegenover de Stad. Op 1 Juni 1677 bepaalden ze, dat deze zich binnen veertien dagen aan de uitspraak hunner gemachtigden moesten onderwerpen, en dat anders de Ommelanden „,in zaaken van Regeeringe, geldmiddelen en Regtsoefening huis op zig zelven mogen houden." De Stad bleef zich evenwel verzetten en werd door den stadhouder met zijn militair gezag krachtig gesteund; zij zocht verder, maar tevergeefs, hulp bij de Staten van Holland en bij de Hollandsche steden.

Zoo duurde het tot het voorjaar van 1678, eer de vrede gesloten werd. Aan de Ommelanders werd vrij verkeer in de stad verzekerd, Rengers werd op vrije voeten gesteld; hij zou in zijn eer en goederen hersteld worden; nimmer zou men echter op de zaak mogen terugkomen of schadevergoeding mogen eischen. Van de verdere eischen van de Ommelanden werd niet meer gerept; de afzonderlijke zelfstandige Statenvergadering der Ommelanden verdween.

1) Zie over den strijd der volgende jaren: Wagenaar: Vaderlandsche Historie XIV, 451, 457.

Zoo kreeg Rengers dan na een gevangenschap van meer dan vijf jaar zijn vrijheid terug. Slechts kort heeft hij van deze genoten; blijkbaar heeft de langdurige gevangenschap zijn gezondheid geknakt; drie jaar later is hij gestorven. Een groote of sympathieke figuur is hij niet geweest, al heeft hij wellicht, vermoedelijk uit vrij egoïstische oogmerken, incidenteel gestreden voor een sympathieke zaak, voor de ontvoogding in economischen zin van het platteland. Veel heeft hij misdreven, maar zwaar heeft hij, en gedeeltelijk hoogstwaarschijnlijk onverdiend, geboet. Zijn roerig bestaan is niet meer dan een episode in den eeuwenlangen strijd tusschen Stad en Lande, een strijd, die vaak voorkwam uit de zeer bedenkelijke staatkundige toestanden in de Ommelanden en uit de veelvuldige knoeierijen der Ommelander jonkers, maar toch ook, in niet mindere mate, uit den duldeloozen dwang, dien de Stad, steunend op haar oude privilegiën, over de Ommelanden trachtte uit te oefenen en waaraan eerst de Omwenteling een einde zou maken.

DREBBEL

DOOR

DR. H. A. NABER.

Na het verschijnen van Prof. Jaeger's boek, waarin hij Drebbel teekent als een ,,blagueur", was mijn eerste werk: het maken van duikbootjes van celluloid, conform aan een door mij reeds in 1906 1) gepubliceerde conjecturale teekening. Om daarvan een denkbeeld te krijgen stelle men zich voor een overdekten, maar verder geheel "open" tramwagen, van zoo geringe zwaarte dat hij drijft tengevolge van de lucht die niet weg kan van onder het afdak, en waarin men dus kan ademen ook al is het verdere lichaam door water omgeven. Het waren modelletjes van twee tot vier decimeters lengte, maar ze deden volkomen hun plicht; evenals bij Drebbel's duikboot was er een critische diepte; daarboven hadden ze neiging om te stijgen; op grooter diepte zònken ze (heel verrassend, zèlfs voor wie de wetten van Boyle en Archimedes voldoende meent te kennen); ze waren stabiel, d.w.z. ze kantelden niet; bleven horizontaal in woelig water, bij drijven zoowel als bij zinken en stijgen; en ieder die kwam zien beaamde, dat een ervaren zwemmer geenerlei zwarigheid zou maken om er in plaats te nemen als wij hem een bootje van behoorlijke grootte konden aanbieden. Zelfs Jacobus I, vreesachtig als hij was, had geen vrees behoeven te koesteren; het was geen muizenval; wien het niet bevalt kan ten allen tijde uitstappen, liever gezegd uitzwemmen; van het verhaal dat de Koning zelf had medegevaren was althans het odium àf!

Hierop schreef ik verschillende artikelen, o.a. een zeer uitvoerig in de Alkmaarsche Courant 2), en vandaar dan waarschijnlijk dat Dr. Dijksterhuis, van een en ander niet onkundig, mij in zijn recensie van het boek van prof. Jaeger opwekt, de zaak opnieuw in dit tijdschrift te bespreken.

Zonder in herhalingen te vervallen kan dit geschieden; want ik besprak in mijn replieken slechts datgene wat mijn vak, de natuurkunde betrof. De kwestie heeft echter ook een scheikundige zijde en die is nog véél belangrijker!

1),,De Ster van 1572" Ao. 1906 p. 58 (Wereldbibliotheek). 2) Hiervan stel ik gaarne afdrukken beschikbaar.

Is het denkbaar dat Drebbel A°. 1620 drie uur onder water is gebleven met 12 roeiers aan boord? Er is toch zuurstof noodig? Heeft hij ze gekend?

Het woord,,onzin", hier ten mijnen nadeele toegepast, moet het juiste woord heeten voor wie niet anders weet dan dat Priestley en Scheele de zuurstof eerst anderhalve eeuw later vonden. Maar: reeds in 1904 verwees ik, tot vijf keer toe, in het tijdschrift,,Oud-Holland" naar een passage bij de Monconys, die ik eindelijk hier laat afdrukken. Prof. Jaeger deed dat niet, maar ze is belangrijk in verband met uitlatingen van Kepler, Tymme, Boyle en Johan Joachim Becher. Het,,Journal des Voyages" de Monsieur de Monconys, Conseiller du Roy et ses conseils d'Etat et Privé, deel II Ao. 1663 (te raadplegen in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum) bevat het volgende 1):

p. 33.,,Le même (niemand minder dan Oldenburg, secretaris der Royal Society) me confirma tout ce que j'avois oiiy dire de Drebbel, et entre autres, qu'il sçavoit extraire un esprit subtil de l'air, qui répandu dans un grossier qu'on n'eust pû respirer, faisait tomber en bas les parties grossières et le rendoit ainsi propre à la respiration...

p. 46. Kufler, schoonzoon van Drebbel en lijfarts van den Duke of York, later Jacobus II, zegt nog te bezitten:,,le secret de conserver l'air dans sa pureté, et le rendre toujours propre à la respiration; ainsi ayant le secret ou la façon de descendre dans une machine faite en cloche dans le fonds de l'au, il y demeurait après, si si long-temps qu'il vouloit, ce qu'on ne saurait faire sans sçavoir son secret, parce que d'abord l'air s'échauffe ou se grossit, ou plutôt selon son opinion il se consomme: car il croyait qu'il y avoit une certaine quintessence dans l'air, laquelle seule nous respirons, et qui entretient la vie, et qui venant à manquer il faut mourir, ce qui arriveroit si l'on demeuroit longtemps dans un air renfermé; à quoy il remédioit par une quintessence qu'il faisoit......

,,Ce docteur fort courtois et quoyque borgne, d'assez bône physionomie, il ne vouloit pas découvrir ce secret, qu'il dit que son beaupère estimoit à l'égal de celuy du grand Oeuvre, disant souvent qu'il ne le donneroit pas qu'à qui luy donneroit l'Oeuvre."

Ieder nu, dien ik deze woorden voorlegde, las daaruit dat het geldt de levenslucht, zuurstof, oxygenium. Maar men kan desalniettemin volhouden dat Drebbel ze niet wist te bereiden; dat hij slechts wist waarnáár hij moest zoeken; dat hij het probleem maar niet de oplos

1) Cursiveeringen van mij.

sing ervan zou hebben gekend. Dat Drebbel's schoonzoon tegenover de Monconys dus schandelijk overdreef!

Dit acht ik onhoudbaar, en gaf daarvoor reeds argumenten. Een nieuw argument is het volgende:

Dat Drebbel specialist was in het hanteeren van gassen behoeft niet bewezen. Dat hij een ,,vlot instrumentmaker" was, zegt zelfs Prof. Jaeger. Welnu, neem iemand die aan die eischen voldoet, maar nooit van zuurstof of scheikunde gehoord heeft; leg hem Drebbel's woorden voor, over:

,,Salpeter gebroken door de kracht des vyers, ende also verandert in de natuere des lochts" 1).

en vraag hem de oplossing van bovenstaand probleem: het bereiden van levenslucht! De man moet al zéér minderwaardig van oogen en van geest zijn als hij het probleem niet op staanden voet oplost. En wie dat niet inziet moet maar eens wat salpeter smelten in een reageerbuisje en naar de gasbelletjes zien; wat bloem van zwavel of liever houtskool op de vloeistof werpen!

Daarom acht ik het verhaal van de Monconys van het allerhóógste belang. Alles sluit dan als een bus, al staan we ook verstomd van zóóveel genialiteit.

Is zooveel genialiteit niet geheel onaannemelijk?

Wie dat betwijfelt bedenke toch in elk geval dat de Abbé Rezzi, in 1853, eene monografie wijdde aan de uitvinding van het mikroskoop, en op grond van brieven uit de bibliotheek van het Vaticaan die uitvinding onomwonden aan Drebbel toeschreef! Deze studie heeft, zoover ik weet, niemands aandacht getrokken dan de mijne, maar kan hier nu niet worden geresumeerd. Ook Constantijn Huygens schrijft aan Drebbel het mikroskoop toe, en de woorden van Huygens, te lang om hier te worden samengevat, verdienen waarlijk wel in een tweede editie van Prof. Jaeger's boek te worden opgenomen *).

Ik citeer slechts een klein gedeelte:

,,Drebbelium toto laeti possedimus anno
Mequoque possedit possessorem, nisi fallor
Non importunum: sic testabatur abunde
Multas ille mihi multis sermonibus horas

Largius impendens quam cui fortasse amico."

1) Het woord locht zou misschien ook licht kunnen beteekenen; het laatste gedeelte onderstreepte ik dus niet.

2) Een en ander staat in de autobiografie van Huygens, uitgegeven door J. A. Worp (Historisch Genootschap Ao. 1897).

« PrécédentContinuer »