Images de page
PDF
ePub

met de volgende. Den zin van een tijdvak begrijpen is: inzien wat er van geworden is, waartoe het geleid heeft. Daarom dan ook kan iemand zich nooit bewust zijn van de beteekenis der periode, waarin hij leeft.

Wij doen dus goed aan de beteekenis van het onbewuste vast te houden en Troeltsch' inconsequenties in dezen van de hand te wijzen. Troeltsch wijst er op, dat het onbewuste niet is het bewustelooze; men versta er onder, dat al ons denken en doen in diepten wortelt, die het licht onzer bewustheid niet bestraalt. Daarmee hangt samen, dat wat wij doen en denken in een samenhang gedacht en gedaan wordt, dien wij niet kunnen overzien. Wij scheppen iets nieuws zonder het goed te weten; de genieën hebben de grootste scheppende kracht. Alle geschiedkundige studie schenkt ons de overtuiging, dat de geschiedenis een doorloopende schepping is, d.w.z. dat wij onmogelijk, door samentelling van het voorgaande, het volgende kunnen berekenen. In de Wiskunde is a + b = a+b; in de geschiedenis is a+b=a+b+x; x is het onberekenbare,,,geschapen" element. Wil de gewone logica daar niet aan, dan deugt ze niet. Troeltsch komt daar nog al eens op terug en verwijst dan naar Bergson's Evolution créatrice. (Bergson wordt uitvoerig besproken op de blz. 632 vlg. van het boek).

In dat begrip van het productieve, scheppende element liggen besloten de begrippen der vrijheid en van het toeval.

Zooveel over de vaststelling van het historisch object.

Dat object is niet in rustenden toestand, maar ontwikkelt zich. Die ontwikkeling is niet zuiver causaal, neen, de causaliteitsreeksen worden,,durchwaltet und bestimmt" door zekere tendenties of,,Sinneinheiten", zooals Christendom, Renaissance, Kapitalisme, Feodalisme enz. Ook die tendenties staan met elkaar in samenhang en vormen tezamen een,,Werde-Einheit". Die tendenties en die ,,Werde-Einheiten" te zien behoort tot de historische begaafdheid. Natuurlijk, dat zulk een ontwikkeling van ,,Sinn-Einheiten" niet in den chronologischen tijd verloopt, maar in den historischen. De chronologische tijd is aan ruimte en causaliteit gebonden, de historische,,bedeutet einen Fluss, an dem nichts abgegrenzt und vereinzelt ist, sondern alles ineinander übergeht, Vergangenes und Zukünftiges gleichzeitig ineinander steckt, jede Gegenwart zugleich Vergangenheit und Zukunft in produktiver Weise in sich trägt und eine Messung überhaupt nicht möglich ist, sondern nur Zäsuren, die mehr oder minder willkürlich nach Sinnzusammenhängen und grossen Sinnwandlungen eingelegt werden (blz. 56–57)". Dit zijn weer ideeën van Bergson. TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS.

6

Die ontwikkeling is geen vooruitgang, maar eenvoudig de historische bewegelijkheid zelf.

De materieele logica der geschiedenis wil (in tegenstelling met de formeele, die we tot nog toe besproken hebben) de hoofdmomenten dier beweging, dier historische ontwikkeling, in verband brengen met onzen tijd, waaraan richting moet worden gegeven door oordeelkundig profijt trekken van de schatten, die de eeuwenoude historische beweging ons gebracht heeft. Ik meen Troeltsch' duistere zinnen zoo te kunnen samenvatten.

Troeltsch gelooft niet, dat die historische beweging ons naar een steeds meer volmaakte toekomst brengt. Hij denkt alleen aan zijn eigen tijd en, met verwijzing naar een uitspraak van Hegel, wil hij niet iets beters dan de tijd, maar het beste ervan, dus het bestbereikbare voor zijn tijd. Door dit standpunt in te nemen kan hij onverschillig blijven voor de vooruitgangsgedachte, die den mensch zich ziet ontwikkelen b.v. uit den grotbewoner tot den vrijen burger in een vrijen staat. Ook een mogelijke achteruitgang of ondergang der kultuur laat hem, op het ingenomen standpunt, koud.

Afgezien van de vraag, hoe men de ontwikkeling moet beschouwen, kan men niet buiten een constructie van de geschiedenis in verband met onzen tijd. Troeltsch legt er den nadruk op, dat wij niet zuiver contemplatief kunnen blijven, dat wij de waarde van het historisch verleden afmeten naar de waarde van onzen tijd en omgekeerd. Aan het verschijnsel van die waardebepaling is het tweede hoofdstuk gewijd:,,Ueber Massstäbe zur Beurteilung historischer Dinge" (blz. 111-220).

Dat bepalen van waarden is een zeer moeilijk ding. Want, zegt Troeltsch, gaan wij van ideeën en maatstaven uit, dan geraken wij in een rationalisme, dat geen verband houdt met de empirische geschiedenis. Gaat men van de gegeven geschiedenis uit, dan dreigen grenzeloos relativisme en scepticisme. Construeert men kunstige ontwikkelingsreeksen, waarin men aan idee en historische werkelijkheid tegelijk recht tracht te doen wedervaren, dan komt men toch tot de ervaring, dat òf de idee niet op de werkelijkheid toepasselijk is, of de werkelijkheid niet aan de idee beantwoordt. Gaat men resoluut van het heden uit en construeert men de heele geschiedenis naar zich toe, dan loopt men kans de objectieve geschiedenis en de idee geheel uit het oog te verliezen. Voelt men het probleem in zijn volle zwaarte zonder het op te kunnen lossen, dan is men licht geneigd zich aan het gezag en de openbaringen der kerken te onderwerpen, of men

wendt zich geheel van het historische Westen af en naar het geschiedenislooze Oosten toe, met zijn mystiek en Nirwana.

van

Troeltsch gaat om aan die moeilijkheden te ontkomen een scheppenden, levenden, goddelijken wil uit, waarin de menschelijke geest wortelt. Die bewegelijkheid, dat veranderlijke van den goddelijken wil maakt dus begrijpelijk: een veranderlijkheid en bewegelijkheid van de waarheid en het ideaal. Daar zal, achter die veranderlijke waarheid wel één laatste waarheid zijn, maar die is alleen aan God bekend.

Wij moeten nu in onzen tijd het moment der bewegelijkheid van de waarheid zien te vatten, die de waarheid is van en voor onzen tijd. Hebben we goed gevat, dan zal onze gedachte vruchtbaar zijn, anders niet. Troeltsch zegt daarvan (blz. 185):,,Wer falsch gegriffen hat, hat sich damit aus dem göttlichen Lebensprozess herausgestellt, und wer ein richtiges Ergreifen gegen die Masse nicht durchsetzen kann, is der Märtyrer der Idee. Ohne Wagnis, ohne Fehlgriff, ohne Martyrium gibt es kein Ergreifen von Wahrheiten und Werten."

Omdat nu alle menschen wortelen in het goddelijk bewustzijn en in den goddelijken wil, kunnen wij, menschen van dezen tijd, de menschen van anderen tijd min of meer begrijpen. Wij kunnen weten of voelen, wat zij wilden en waarin zij te kort schoten; en dat stelt ons in staat immanente kritiek te oefenen. Maar die zelfde omstandigheid maakt het ons mogelijk den maatstaf voor onzen tijd te vinden en die in verband te brengen met de maatstaven, die wij andere tijden aanleggen 1).

Troeltsch is hier wel zeer mystiek, maar de grootschheid van zijn conceptie kan niet ontkend worden. Alleen, op één punt schiet hij deerlijk te kort. Als wij in onzen tijd een gedachte gegrepen hebben, die wij vertrouwen de gedachte van en voor onzen tijd te zijn, waartoe behoeven we dan nog onzen geest te belasten met geschiedkundige feiten en beoordeelingen? Maatstaven van den eersten en den tweeden graad, wat heeft men er aan, als men nu eenmaal Gods wil gegrepen heeft? Troeltsch maakt het nergens duidelijk en daarmee valt eigenlijk de strekking van zijn boek.

Maar er is meer! Ik meen te moeten aannemen, dat Troeltsch zelf niet veel waarde hechtte aan zijn mystieke concepties. Op blz. 198 laat hij zich ontvallen, dat, van God uit gezien,,,wohl auch Zweck

1) Een maatstaf, waarmee wij immanente kritiek oefenen, noemt Troeltsch een maatstaf van den eersten graad; een zoodanige, waarmee wij het verleden naar het heden beoordeelen, en omgekeerd, een maatstaf van den tweeden graad.

und Sinn der Geschichte nicht in den langen und breiten, mit allerhand Schrecken und Freveln durchwirkten Kulturbildungen liegt, sondern in der Vollendung der Individuen."

Wij grijpen dus op zijn best een stukje bedoeling van God, die zijn eigenlijke bedoeling niet is? Dan zijn alle pogingen om achter den werkelijken (door God bedoelden) zin der geschiedenis te komen geheel vruchteloos. Troeltsch heeft die consequenties blijkbaar niet gezien.

Na het relatieve der waardebepalingen in den boven-aangeduiden zin te hebben uiteengezet, spreekt hij als zijn overtuiging uit, dat de waarden, zooals die in den loop der geschiedenis zich gemanifesteerd hebben, op een of andere manier samenhangen en op elkaar volgen, en wel volgens een vaste regel,,die das Wesen des Werdens des göttlichen Geistes ausmacht und sich in allen Zufällen und Willensverwirrungen oder Willensversagungen dennoch durchsetzt." Er is dus een zekere ontwikkeling. Aan de beschouwing van de ontwikkelingshypothesen in de 19e en 't begin van de 20e eeuw is een zeer groot deel van het boek gewijd, n.l. de blz. 221-693. Als stukje filosofie-geschiedenis is dat hoofdstuk van groot belang. Ik ga er hier niet op in.

Als aanvulling van de ideeën, in dat uitvoerig hoofdstuk besproken, geeft Troeltsch in een kort, maar zeer belangrijk, kapittel, getiteld ,,Historie und Erkenntnistheorie" zijn eigen denkbeelden over den achtergrond van ons historisch denken en den ondergrond der historische ontwikkeling. Het spijt me, in dit bestek, over die, voornamelijk door Leibniz geïnspireerde, gedachten niet te kunnen spreken, maar ik verwijs allen, die zich interesseeren voor de metaphysica der geschiedenis, met nadruk naar dat, ook goed geschreven, hoofdstuk. Niet de kritische filosofen als Rickert, Windelband, Natorp en Cohen, maar de kosmisch-denkende als Leibniz, Hegel en Bergson hadden de sympathie van Troeltsch. Ik geloof, dat hij daarmee op den goeden weg was, dat hij instinctief voelde, waar het heen moet, maar dat hem de tijd (en misschien ook de denkkracht) ontbroken heeft om zijn denkbeelden tot in alle consequenties uit te werken.

In het laatste hoofdstuk geeft Troeltsch een inleiding op de kultuursynthese voor dezen tijd, zooals hij die in het tweede stuk van zijn boek wilde ontwerpen. Het hoofdstuk draagt den titel: ,,Ueber den Aufbau der Europäischen Kulturgeschichte".

De kultuursynthese heeft, volgens Troeltsch niet met de geheele ontwikkelingsgeschiedenis van de menschheid te maken, maar slechts met de groote perioden der Europeesche kultuurgeschiedenis, of liever:

met de resultaten dier perioden. Die vormen de elementen, waaruit de nieuwe synthese moet worden opgebouwd. Alleen de europeesche kultuurgeschiedenis is van belang, want die vormt een controleerbaren samenhang, en die kan alleen ten volle door ons, Europeanen, begrepen worden. De ,,menschheid" als historisch object bestaat niet. En ook de Europeaan alleen voelt behoefte zich uit zijn geschiedenis te begrijpen. Elders vinden we die behoefte niet. De buiten-europeesche geschiedenis is alleen min of meer interessant vergelijkingsmateriaal. Een merkwaardigheid van de europeesche geschiedenis is, dat ze niet in ,,Stufen" te verdeelen is, en wel, omdat zij uit twee verschillende kulturen, die onafscheidelijk aan en met elkaar verbonden zijn, bestaat: n.l. de antieke en de romaansch-germaansche, die ongeveer met Karel de Groote begint. Beide kulturen zijn in elkaar geschoven, en de macht, die dat gedaan heeft, is de Christelijke Kerk, die zelf niet van europeesche afkomst is. Dat is de wereldhistorische beteekenis van het christendom voor de moderne europeesche kultuur en dat onderscheidt deze van alle andere kulturen.

Ik weet niet, wat Troeltsch bedoelt met die bemiddelende rol van het Christendom. Hij zou zijn bedoeling waarschijnlijk nader toegelicht hebben in het tweede stuk, dat nooit verschijnen zal. Zooals Troeltsch zijn meening hier formuleert, komt ze me zeer aanvechtbaar voor.

Wat zijn nu de characteristica van het Europeïsme? Troeltsch zegt: het konstruktief-wetenschappelijk rationalisme der Grieken; de nauwkeurige rechtssystematiek der Romeinen; de autochthone krachten van het Westen, die voortgekomen zijn uit het binnenlandsch verkeer in de Middeleeuwen, den vrijen arbeid en de middeleeuwsche stedenvorming. Ik hoef er niet aan te herinneren, dat Troeltsch hier den invloed van Max Weber heeft ondergaan. Van bizonder groot gewicht acht Troeltsch het konstruktief-wetenschappelijke rationalisme der Grieken, dat een steeds invloedrijker element onzer kultuur is geworden.

Hoe denkt hij nu over de periodiseering der europeesche ge

schiedenis?

Troeltsch kan zich in het algemeen vereenigen met die, gegeven door Max Weber voor de Oudheid en door Werner Sombart voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Geschiedenis. Maar niet in de eerste plaats interesseert hem de periodiseering, op economischen grondslag, zelf, maar de geestelijke resultaten ervan, die de lagen (,,Schichten") zijn, waaruit het kultuurmassief is opgebouw.

Zonderling doet die laatste gedaanteverandering van Troeltsch aan.

« PrécédentContinuer »