commission chargée de concilier les parties, si faire se peut, ou de décider à la pluralité des voix. En cas de partage, il en sera référé aux deux gouvernements. Art. 44. Cette commission sera composée d'un nombre égal de membres de part et d'autre, savoir: de deux membres nommés par chacune des députations permanentes des provinces intéressées à l'objet en litige, et des ingénieurs en chef dans les dites provinces. Art. 45. Il n'est porté aucun préjudice ni donné aucune valeur nouvelle aux droits ou prétentions que les associations de polders ou wateringues auraient à faire valoir les unes à charge des autres, en tant que les dits droits ou prétentions ne soient pas contraires aux stipulations de la présente convention. Art. 46. Si, par la suite, il est reconnu nécessaire de modifier la présente convention, les changements à y apporter feront l'objet d'arrangements ultérieurs entre les deux gouvernements. SECTION X. Dispositions transitoires. Art. 47. Conformément aux stipulations du § e de l'article 20 du traité du 5 Novembre dernier, pendant les deux années qu'exigera l'exécution des nouveaux écoulements, les ouvrages d'art établis sur le canal de Gand à Terneuzen seront manoeuvrés dans l'intérêt des deux pays et de la même manière que la chose avait lieu avant 1830. A cet effet, il sera immédiatement établi une correspondance journalière entre les agents du gouvernement Néerlandais, chargés de la direction du canal sur le territoire des Pays-Bas, et résidant, soit au Sas de Gand, soit à Terneuzen, et les agents chargés des fonctions analogues sur le territoire Belge. Art. 48. Jusqu'à ce que le règlement à faire pour la wateringue du Capitalen-Dam, conformément à l'article 21 de la présente convention, soit rendu exécutoire, les règlements approuvés par arrêtés du préfet du département de l'Escaut, en date du 13 Septembre 1808 et du 21 Avril 1809, et par celui de la députation des Etats de la Zélande du 18 Janvier 1828. sont maintenus, en tant qu'ils concernent les ouvrages dont l'administration appartient à la direction centrale. Art. 49. La présente convention sera ratifiée et les ratifications en seront échangées à Gand, dans le délai de quarante jours, ou plus tôt si faire se peut. Èn foi de quoi, les commissaires susnommés ont signé la présente con vention et y ont apposé le cachet de leurs armes. Fait à Gand, le 20 Mai de l'an 1843. (L. S) J. S. HURGRONJE. (L. S.) A. CALAND. (L. S) Noël. (L. S.) R. DE PUYDT. (Ratifiée par S. M. le Roi des Belges le 21 Juin 1843, et par S. M. le Roi des FuysBas le 27 du même mois. Les ratifications ont été echangées le 29 Aoû! 1843.) 1843. No. 199. Protocole final des travaux de la Commission réunie à Emmerich pour déterminer la ligne de démarcation entre Netterden et Vrasselt, en date du 23 Juin 1843. (Archives du Ministère des Affaires Etrangères). De ondergeteekende Commissaris 23 Juin, sen, namelijk: a. Van zijde van het Koningrijk der Nederlanden het lid der Gedeputeerde Staten der Provincie Gelderland, Jhr. van Nispen te 's Heerenberg; en b. Van zijde van het Koningrijk Pruissen de Heer Landraad von Bernuth, thans wonende te Wesel; Kwamen heden, ten gevolge van hoogere magtiging, hier op nieuw te zamen, ten einde - nadat de ten aanzien der grensregeling tusschen de Kon. Nederlandsche gemeente Netterden en de Kon. Pruissische Burgemeesterij Vrasselt, bepaaldelijk tusschen de grenspalen n°. 711 en 712, vroeger tot stand gebragte onderhandelingen de goedkeuring der wederzijdsche staatsmagten hadden verkregen, tot de uitwisseling van de exemplaren der betrekkelijke protokollen en daartoe behoorende kaart, tot nederlegging in de wederzijdsche staatsarchiven, over te gaan. Dien ten gevolge gaf de Kon. Nederlandsche Commissaris aan den Kon. Pruissischen Commissaris over, het door den Kon. Nederlandschen Staatsraad en Gouverneur der Provincie Gelderland, den Heer Baron van Heeckeren van Kell, te Arnhem, op den 18 Mei jl. met de originele goedkeuring voorziene exemplaar van het protokol d. d. Praest den 25 Mei 1841, van hetwelk een gevidimeerd afschrift hieraan zal worden gehecht, benevens de verdere in dat origineel vermelde en aan dat protokol bevestigde protokollen, alsmede het door den genoemden Heer Gouverneur op den 18 Mei jl. geviseerde exemplaar van de door de we Die unterzeichneten Commissarien und zwar : a. Kön. Niederländischer Seits das Mitglied der deputirten Stände der Provinz Gelderland, Freiherr van Nispen von 's Heerenberg, und b. Kön. Preussischer Seits der Landrath von Bernuth, gegenwärtig zu Wesel wohnhaft; Traten heute, zufolge höheren Auftrags, hieselbst neuerdings zusammen, um, nachdem die hinsichtlich der Regulirung der Grenze zwischen der Kön. Niederländischen Gemeinde Netterden, und der Kön. Preussischen Bürgermeisterei Vrasselt, namentlich zwischen den Grenzpfählen n°. 711 und 712, früher Commissarisch gepflogenen Verhandlungen die Genehmigung für die beiderseitigen Staatsgebiete untergangen, zur Auswechselung der betreffenden Protokollexemplare, nebst dazu gehörigen Karte, Behufs Niederlegung in die beiderseitigen StaatsArchive, zu schreiten. Demzufolge übergab der Kön. Niederländische Commissarius dem Kön. Preussischen Commissarius das von dem Kön. Niederländischen Staatsrath und Gouverneur der Provinz Gelderland, Herrn Freiherrn van Heeckeren van Kell, zu Arnheim am 18 Mai c. mit der GenehmigungsUrkunde, von welcher eine beglaubigte Abschrift dem gegenwärtigen angeheftet werden soll, versehene Exemplar des Protokolls d. d. Praest den 25 Mai 1841, nebst dem anderweiten in der Urkunde bezeichneten und dem ersteren Protokoll vorge hefteten Protokolle; desgleichen dem von dem erwähnten Herrn Gouver derzijdsche Commissarissen onder den 25 Mei 1841 voor echt verklaarde grenskaart, welke stukken de Kon. Pruissische Commissaris dan ook erkende te hebben ontvangen. Daarna gaf de Kon. Pruissische Commissaris aan den Kon. Nederlandschen Commissaris over, het door de Kon. Pruissische Regering te Dusseldorp op den 22 Maart van het vorige jaar II. S. III. n°. 1241, met de originele goedkeuring voorziene exemplaar van hetzelfde protokol, d. d. Praest den 25 Mei 1841, waarvan mede een gevidimeerd afschrift hieraan zal worden gehecht, benevens de in dat origineel verder vermelde en voor het eerste protokol bevestigde verdere protokollen, alsmede het door de genoemde Kon. Regering onder gezegde dagteekening geviseerd exemplaar van de voormelde kaart, welke stukken de Kon. Nederlandsche Commissaris mede erkende te hebben ontvangen. En vermits hiermede het oogmerk van de tezamenkomst op heden, betreffende de uitwisseling der hierVoor opgegevene stukken, was bereikt, en ten aanzien der verevening van de aan het slot van het protokol van den 25 Mei 1841 bedoelde kos ten, op heden de ontworpene berekening afzonderlijk zal worden vastgesteld, zoo werd het tegenwoordig in beide talen dubbeld opgemaakt protokol, na voorlezing, gesloten en onderteekend. A. u. s. L. C. J. VAN NISPEN. ANNEXE A. neur am 18ten Mai c. visirten Exemplar der von den beiderseitigen Commissarien unterm 25 Mai 1841 für die Richtigkeit bescheinigten Grenzkarte, und zu dem Empfange welcher Stücke der Kön. Preussische Commissarius sich auch bekannte. Hierauf übergab der Kön. Preussische Commissarius dem Kön. Niederländischen Commissarius das von der Kön. Preussischen Regierung zu Düsseldorf am 22 März v. J. II. S. III, n°. 1241 mit der Genehmigungs-Urkunde, von welcher ebenfalls eine beglaubigte Abschrift gegenwärtigem angeheftet werden soll, versehene Exemplar des gleichen Protokolls. d. d. Praest den 25 Mai 1841 nebst den in jener Urkunde namhaft gemachten dem machten dem erstern Protokolle vorgehefteten fernern Protokollen; desgleichen dem von der erwähnten Kön. Regierung unter gleichem Datum visirten Exemplar der vorbemerkten Karte, und zu dem Empfange welcher Stücke der Kön. Niederländische Commissarius sich ebenfalls bekannte. Da hiemit der Zweck des heutigen Zusammentritts anlangend das Geschäft der Auswechslung der voraufgeführten Stücke zu Ende, und in Rücksicht der Ausgleichung über die am Schlusse des Protokolls vom 25 Mai 1841 behandelte Kos enAngelegenheit die aufgestellte Berechnung heute abgesondert festgesetzt werden wird, so wurde gegenwärtiges in beiden Sprachen zweifach ausgefertigtes Protokoll, nach geschehener Vorlesung geschlossen und unterschrieben. A. u. s. Protocole du 28 Août 1839. Naardien de onderhandelingen tot vereffening van de gerezene geschillen over de grensscheiding tusschen BERNUTH. Nachdem die Verhandlungen wegen Ausgleichung der entstandenen Differenzen über den Grenzzug zwi de Kon. Nederlandsche Kadastrale gemeente Netterden en de Kon. Pruissische burgemeesterij Vrasselt, en wel bepaaldelijk tusschen de grenspalen n°. 711 en 712, naar aanleiding van het te dezer plaatse opgemaakt Protokol over de conferentie van wederzijdsche commissarissen, gehouden op den 18en en 19en Mei 1835, zoo ver gevorderd waren, dat de door de destijdige Pruissische commissarissen blijkens gemeld Protokol sub 1, beweerde stelling: dat de grenslijn van den grenspaal no. 711, geplaatst aan den noordelijken kant van de oude landweergraaf, in eene opwaartsche rigting, tot aan den grenspaal n°. 712 gevormd wordt door eene daar aanwezige dan meer en dan minder toegelande sloot, welke met de vlietende landweergraaf parallel loopt," van den kant van het Koningrijk der Nederlanden bevonden is overeen te stemmen met het grens-tractaat van den 7en October 1818, maar ook tevens door dat Gouvernement de wensch is geuit geworden, dat de grensscheiding tusschen de twee genoemde grenspalen, ter voorkoter voorkoming van vergissingen voor het vervolg op nieuw door van weerszijden te benoemen commissarissen mogt worden geregeld, en aan dezen wensch door het Koningrijk Pruissen is te gemoet gekomen; zoo zijn heden a. van Kon. Pruissische zijde de tot dat oogmerk by commissoriaal besluit van de Kon. regering te Dusseldorp van den 15 Januarij van dit jaar 11. S. III. n°. 6708 benoemde landraad von Bernuth, uit Rees; b. van Kon. Nederlandsche zijde Jhr. van Nispen uit 's Heerenberg, lid der Gedeputeerde Staten van Gelderland, zijnde insgelijks tot dat einde bij Kon. besluit van den 10en Februarij van dit jaar, n°. 93, aangesteld, te zainen gekomen, om, onder assumtie van Kon. Pruissische zijde van schen der Kön. Niederländischen Kataster-Gemeinde Netterden und der Kön. Preussischen Bürgermeisterei Vrasselt, und zwar zwischen den Grenzpfählen n°. 711 und 712, auf Grund des über die Conferenz beiderseitiger Commissarien vom 18ten und 19ten Mai 1835 hieselbst vollzogenen Protokolls dahin gediehen, dass die auf Seiten der damaligen Preussischen Commissarien sub 1 des Protokolls aufgestellte Behauptung: "dass der von dem auf dem nörd"lichen Ufer des alten LandwehrGrabens errichteten Grenzpfahl no. 711 aufwärts vorhandene, mit dem "fliessenden Wassergraben parallell laufende, bis zum Grenzpfahl n". 712 sich ziehende, und bald mehr, bald weniger verlandete, Graben die "Grenze bilde," Königl. Niederländischer Seits, als den Bestimmungen des GrenzRegulirungs-Traktats vom 7 ten October 1818 entsprechend erkannt; von diesem Gouvernement gleichzeitig aber der Wunsch geäussert war, dass, um allen künftigen Irrungen vorzubeugen, die Landesgrenze zwischen den erwähnten beiden Grenzpfählen durch beiderseits zu ernennende Commissarien nochmals festgestellt werde, und auf diesen Wunsch Kön. Preussischer Seits eingegangen worden war, traten heute; a. Kön. Preussischer Seits der Landrath von Bernuth von Rees, zu dem Zweck durch Commissorium der Kön. Regierung zu Düsseldorf vom 15 Januar c. II. S. III. no. 6708, ausersehen: b. Kön. Niederländischer Seits das Mitglied der deputirten ProvinzialStände der Provinz Gelderland, Freiherr van Nispen, von 's Heerenberg, desgleichen zu dem Ende durch Königliches Decret vom 10ten Februar c. n°. 93 ernannt, zusammen, um, unter Zuziehung Kön. Preussischer Seits des Steuer den controleur der belastingen Ziegert uit Rees, en den Burgemeester van Vrasselt de Witt, omtrent de wijze van uitvoering van hunne wederzijdsche commissien in overleg te treden en daarna, zoo doenlijk, tot de afdoening der zaak zelve over te gaan. En vermits nu, overeenkomstig de aanstellingen van beide commissarissen, derzelver commissie zich uitsluitend bepaalt tot de regeling der grensscheiding tusschen Netterden en Vrasselt, zoo is men van gevoelen geweest, dat men ook alleen over de grenslijn langs dit grondgebied dat is van af dat is van af den grenspaal no.711 tot aan den zoogenaamden Hollandschen Dijk, waar dat grondgebied eindigt, — onderhandelen kon, en alzoo de verdere grenslijn van daar tot aan den grenspaal no. 712 buiten behandeling moest laten. Men overwoog verder of het noodig zij, de grens op de plaats zelve te gaan opnemen, doch dit werd eenpariglijk voor overbodig gehouden, vermits aan ieder der aanwezigen de localiteit, door herhaalde vroegere plaatselijke bezoeken, volkomen bekend was geworden. Daarna ging men ter zake zelve over, nam inzage van de geopende wederzijdsche kadastrale kaarten, en kwam, na rijpelijke overweging, tot het eenstemmig resultaat, dat het niet mogelijk zij om thans eene teekening der grensscheiding op het papier te brengen, die aan het oogmerk kon voldoen om voor de toekomst de grenslijn te verzekeren, vermits niet alleen het geheele terrein aan weerszijde van de op vele plaatsen toegevele plaatsen toegelande sloot, welke de grensscheiding vormt, uit weiland bestaat, dat nergens van blijvende kenteekenen, die tot punten van aanwijzing kunnen dienen, is voorzien; maar ook de voortdurende verdere toelanding van die sloot de bepaling der grensscheiding hoe langer hoe moeijelijker maakt; weshalve het eenigste middel Controleurs Ziegert von Rees, und des Bürgermeisters de Witt von Vrassclt, über die Art der Vollführung des beiderseitigen Commissorii zu berathen, und demnächst, wo möglich, zur Sache selbst zu schreiten. Da nun nach den Commissorien beider Commissarien ihre Commission sich ausschliesslich auf die Grenzregulirung zwischen Netterden und Vrasselt beschränkt, so war man der Ansicht dass es sich hier nur um den Grenzzug längs dieses Gebiets handele, und zwar von dem Grenzpfahle no. 711 bis zu dem so genannten Holländer Dyk, wo jenes Gebiet sein Ende finde, so Ende finde, so dass der fernere Grenzzug von da bis zum Grenzpfahle n°. 712 ausser Beachtung bleiben. müsse. Weiter kam in Frage ob ein Begehen an Ort und Stelle erforderlich sei, welches aber einstimmig unnöthig erkannt wurde, weil einem jeden der Anwesenden die Localität, durch frühere mehrmalige Anwesenheit daselbst, durchaus bekannt sei. Hierauf zur Sache selbst übergehend, und nach genommener Einsicht der offengelegten beiderseitigen Kataster-Karten, stellte, nach umfassender Erwägung, das einstimmige Ergebniss sich dahin aus, dass es unthunlich sei, jetzt eine Grenzbezeichnung zu Papier zu bringen, welche den Zweck, den Grenzzug für die Zukunft zu sichern, erreiche, weil nicht nur das ganze Terrain auf beiden Seiten des an vielen Stellen verlandeten Grabens, welcher die Grenze bilde, aus Weideland bestehe, das nirgend mit wesentlich bleibenden und als solche zu bezeichnenden, Merkmalen versehen sei; sondern auch, bei fortwährendem Zulanden des Grabens die Grenze immer schwieriger sich darstellen werde; und dass sonach das einzige Mittel der Beseitigung |