Images de page
PDF
ePub

de uitspraak der kiezers. (Dit omkopen, nog erger geworden door dat de industrieel met de grondbezitter concurreert, heeft vooral .deze betekenis, dat de verkozene zich niet verantwoordelik voelt tegenover de kiezer.) Ook bij de onafhankelike kiezersgroepen komt slechts heel langzamerhand een meer democratiese uitkiezing van de persoon van de afgevaardigde en dan ontstaat vrij spoedig een blijvend evenwicht tussen erfadel en plutocratie, zodat de onderlinge wedloop om de zetels ophoudt en de verkozenen in 't algemeen dezelfden blijven. Maar toch ontwikkelt het nieuwe zich, vooral doordat de politieke partij langzamerhand opkomt en centraal georganiseerd wordt en daarnaast de clubs buiten 't Parlement een rol gaan spelen. De verkiezing zelf wordt nog beheerst door lokale belangen en lokale betrekkingen tussen kiezer en verkozene: de patriarchale verhoudingen buiten de grote steden zijn van grote invloed en de nieuwe kiezers verwachten van hun verworven recht allereerst behartiging der eigen belangen. Bovendien identificeert een groot deel der kiezers (de kleine man vooral) rijkdom of liever nog,,society" met politieke bevoegdheid en blijft dus de edelman de overal uitverkorene, tegenover wie zelfs de fabrikantenzoon een slechte kans heeft. Wanneer men dan nog bedenkt, dat de zakenman niet veel tijd voor politiek heeft, dan begrijpt men hoe 't Lagerhuis ook na 1832 bijna helemaal uit edelen bestaat. De kleinere middenstand ontbreekt geheel, de vrije beroepen, als advocaten enz., zijn veel minder vertegenwoordigd dan op het continent. Langzamerhand verschijnt dan de rijke burgerij, maar deze wordt al gauw opgenomen in de adellike kringen en past zich daaraan in levenshouding aan. Zo wordt het land beheerst door een nieuwe oligarchie, nu plutokraties in plaats van erf-aristocraties als vóór 1832. Wat de partijen betreft is bij de fabrikanten overheersing van 't liberalisme, en soms radicalisme, te constateren, de adel en de handelslui zijn vrij gelijkmatig over conservatieven en whigs verdeeld; de grote stad is wat meer plutocratiesliberaal.

In de parlementaire werkzaamheid vertonen zich belangrijke wijzigingen er wordt meer arbeid verricht, meer geargumenteerd dan hoogdravend gesproken, grote figuren treden minder op de voorgrond, er is meer business-geest. De Kroon heeft alle zelfstandigheid verloren, het Hoogerhuis verliest zijn aanzien, het Kabinet is slechts een ,,Ausschusz" van het Lagerhuis. Dit omvat de maatschappelike elite en de economiese macht van 't land en hier staat de afgevaardigde geheel onafhankelik van zijn kiezers; deze hebben aan hem 't mandaat zonder enige binding toevertrouwd en zien niet, als op 't continent, in hem de voltrekker van hun wil. De welvaart maakt 't land overigens politiek onverschillig (de arbeiders zijn niet vertegenwoordigd!) Vandaar dat 't Parlement ook zo homogeen is: de geest van Bentham, met staatsonthouding en codificatie als voornaamste eisen der politiek, beheerst er alle rangen en partijgroeperingen. De dragers zijn wel edelen, maar de geest is die van de middelklassen en men zorgt er voor, door meer openbaarheid, door de pers enz. aan de groeiende zelfstandigheid der buiten 't Parlement staanden tegemoet te komen, zó zelfs, dat 't petitionnement in deze periode zijn betekenis verliest. Theoretiese uitdrukking en verdediging vindt dit alles in de opvatting der vertegenwoordiging volgens John Stuart Mill: de afgevaardigde is vrij en onafhankelik, maar ook de kiezer is vrij, schaart zich vrijwillig onder de geestelik boven hem staande representant. Belangrijk voor de verhouding van parlement en kabinet is ook de genoemde verzwakking der partijen: de beide grote groepen naderen na 1832 elkaar principiëel hoe langer hoe meer; partij

standpunt beheerst steeds minder de stem der afgevaardigden, de regering wordt steeds minder gevormd door één heersende partij, de whips der partijen verliezen bijna alle invloed. Vandaar, dat het ministerie nooit een beroep op de kiezers doet, maar dat alleen het Lagerhuis over aanblijven of weggaan beslist, dat de regering zonder vaste meerderheid werkt en dat dus 't Lagerhuis werkelik is de,,ruling power". E. v. G.

De opsluiting van Zeebrugge. L'embouteillage de Zeebrugge; par A. F B. Carpenter, Capitaine de Vaisseau. (Vertaling). Payot, Paris, 1925.

Onder de stoutmoedige verrichtingen van den wereldoorlog heeft de Zeebrugge-raid een onloochenbaar recht op bizondere belangstelling. In het kort komt het daarbij hierop neer: de raid had een onmiddellijk en volkomen succes, doordat alles van tevoren tot in de geringste onderdeelen was geregeld en het programma met zeldzame nauwgezetheid ook daadwerkelijk zoo werd afgewerkt.

Begin 1918 was de situatie deze: eenerzijds werd de Duitsche Hochseeflotte door de Engelsche vloot beperkt tot de Baai van Helgoland, anderzijds trachtten de Duitsche U-booten de Engelsche handelsmarine te vernietigen. Dit duikbootenoffensief kon door de Engelschen worden bestreden, hetzij door deze booten te vernietigen, hetzij - indien zulks niet gelukte door hun te beletten de operatiebases te verlaten. Deze laatste methode bleek alras de ware, aangezien de aanbouw van nieuwe U-booten met de vernietiging ongeveer gelijken tred hield. Vandaar, dat de opsluiting van Zeebrugge meer en meer een strategisch doel werd voor de Britsche admiraliteit. Inderdaad is het dan ook gewenscht, zooals Lord Beatty in een voorwoord opmerkt, den nadruk te leggen op de tactische motieven, die tot deze operatie leidden, daar men hier en daar ten onrechte geloofde, dat men eerder uit was op een verzwakking van het moreel der Duitschers en de verbetering van dat der Britsche marine, door haar eindelijk weer eens de kans tot een handgemeen te verschaffen.

De ontwerper en uitvoerder, Sir Roger Keyes, beoogde een artillerieaanval der monitors op de landbatterijen, een bombardement met vliegtuigen, alsmede een landingsoffensief tegen het havenhoofd, terwijl de blokkeerende schepen, partijtrekkend van de verwarring onder de Duitschers, met volle kracht de haven moesten instoomen en de plaatsen bereiken, die voor hun prijsgeving waren vastgesteld. In den namiddag van 22 April 1918 vertrok de expeditie vanuit Dover en Duinkerken. Zij omvatte niet minder dan 170 schepen, o.w. vijf met cement geladen kruisers (de,,block ships"), alsmede de,,Vindictive",,,Iris" en "Daffodil" (met de landingstroepen), monitors en begeleidende kruisers en destroyers, en, tenslotte, een zwerm motorbarkassen en -booten. Precies te middernacht, zooals was vastgesteld, kwamen de landingskruisers terzijde van het havenhoofd, gedekt door een dicht rookscherm. Reeds te 1.10 (23 April v.m.) was alles afgeloopen, de ,,block ships" gezonken en de landingstroepen weer ingescheept op de bovendeks doorzeefde ,,Vindictive". Duidelijk doet Carpenter het voorts uitkomen, dat de Duitschers het ware doelwit van de raid eerst ontwaarden, toen het te laat was en de,,block ships" reeds bij het kanaal waren, hetwelk zij, dank zij een rookscherm, ondanks een heftig bombardement, konden invaren. Door ontplofbare stoffen werden zij vervolgens op de juiste plaats tot zinken gebracht. Met rechtmatige trots zegt Carpenter (die zelf de ,,Vindictive" commandeerde) tenslotte, dat de landingsschepen

zeventig minuten konden vertoeven, zonder in de vitale gedeelten te worden getroffen, hoewel de Duitschers nauwkeurig hun ligplaats wisten. De terugtocht werd echter gedekt door een dusdanig rookscherm, dat dit alle precedenten dienaangaande in de schaduw stelde.

Van belang zijn voorts nog enkele slotpassages, waarin wordt betoogd, dat de verhouding tusschen leger en vloot bij de Duitschers niet bepaald vriendschappelijk was, hetgeen ongetwijfeld nog de moeite van nader onderzoek waard zal blijken te zijn.

R. Herman Cohen.

De wereldoorlog. Richard Grelling, La campagne innocentiste en Allemagne et le traité de Versailles. Traduit de l'allemand par L. Moreau. Paris, Costes, 8 rue-Monsieur-le-Prince. 1925. Publications de la Société de l'histoire de la guerre, troisième série.

De geschiedschrijving der jongste politieke gebeurtenissen, waarover de meeningen zoozeer verschillen en zich ook, bij nieuwe vondsten, snel wijzigen, zal nog langen tijd een polemisch karakter dragen. Dit behoeft geen nadeel te zijn: wie uitkomsten van eigen onderzoek meedeelt, zal goed doen anderer tegengestelde meening te noemen en te weerleggen. lets anders is het echter wanneer men met spot te werk gaat en de gaafheid van karakter zijner tegenstanders in twijfel trekt. Dit nu doet Grelling, aldus geheel blijvend in die heillooze schrijftrant van tijdens den oorlog (b.v. zijn,,J'accuse"), die zooveel heeft bijgedragen tot de wederzijdsche verbittering. Dit is des te treuriger, daar het onderzoek naar de jongste geschiedenis, vooral door zijn grooten omvang, in den laatsten tijd goeddeels onttrokken is aan de onbevoegde handen van politici en propagandisten en sindsdien door de historici van beroep in waardiger toon wordt behandeld. Zoo is dit boek (en naast dit zouden er nog wel eenige pro-duitsche te noemen zijn ook) een terugval in de methoden van eenige jaren terug. Ook wat de gegevens betreft, die lang niet ,,bij" zijn. Daarbij is het boek volkomen onoverzichtelijk, want de schrijver stort zijn overkropt gemoed op zeer verwarde wijze uit. Hij schijnt wel ontzettend boos te wezen. Op de lijst van de werken der Société de l'histoire de la guerre maakt dit geschrift een treurig figuur naast Renouvin's voor kort verschenen Origines immédiates de la guerre. J. B. Manger Jr.

Het ontstaan van den wereldoorlog. Pierre Renouvin, Les origines immédiates de la guerre. A. Costes, Paris, Rue monsieur-le-Prince 8. In dit boek wordt de politieke geschiedenis van de periode van 28 Juni tot 4 Augustus 1914 behandeld. Dat is nauwelijks eenige dagen meer dan een maand! Maar welk een maand dan ook, een maand, waarin uit een op zich zelf tamelijk nietige aanleiding zich een crisis ontwikkelde, die tot een catastrophe geleid heeft, als de menschheid nog nimmer had ondergaan. Over de politieke gebeurtenissen van die onheilzwangere maand bestaat een onoverzienbare massa literatuur: officieele geel-, blauw-, rood-, groen-boeken in alle kleuren van den regenboog! -, bronnenpublicaties, wetenschappelijke en tendenzieuse geschriften zonder tal. In de discussie gingen al spoedig de hoofdzaken schuil achter een stroom van détails. Met warmte en soms met heftigheid werd gestreden over het juiste uur van verzending en van aankomst van sommige telegrammen! Renouvin heeft al die literatuur doorgewerkt, hij heeft geen détail verwaarloosd, hij geeft de historie der onzalige Julimaand met minutieuze preciesheid, maar hij zorgt ook, dat de hoofdzaken weer de aandacht krijgen. die hun toekomt. Hij heeft aan het drama, dat vervelend dreigde te worden, weer nieuw leven ingeblazen! Zijn boek ken

merkt zich voorts door logische scherpte en klaarheid en door een hooge mate van objectiviteit.

Van Duitsche zijde wordt steeds de Russische mobilisatie naar voren geschoven als de eigenlijke oorzaak van het uitbreken van den oorlog. Inderdaad moet de groote haast, die Rusland met de mobilisatie gemaakt heeft, ten zeerste betreurd worden, omdat daardoor de kleine kans op vreedzame bijlegging van het geschil, die nog bestond, vernietigd is. Deze haast wordt van Russische zijde gemotiveerd met op zich zelf zeer plausibele militair-technische redenen, o.a. de langzaamheid der mobilisatie in het reusachtige rijk. Het is echter m.i. niet onwaarschijnlijk, dat de generale staf, die den Czaar het mobilisatiebesluit letterlijk afgedwongen heeft, ook de minder onschuldige bedoeling had daarmede het conflict op de spits te drijven. Deze mogelijkheid wordt door Renouvin, die een dergelijke bedoeling en terecht! wel ontdekt bij de Duitsche generale staf, te veel verwaarloosd.

Intusschen heeft Renouvin m.i. volkomen gelijk, wanneer hij betoogt, dat de Russische mobilisatie het karakter had van een repliek op een nog veel ernstiger daad van Oostenrijk, n.l. de oorlogsverklaring, op 28 Juli, aan Servië. Renouvin erkent, dat men te Weenen reden had om over de Servische propaganda, die de los-samenhangende Donaumonarchie met ontbinding bedreigde, ongerust te zijn. De Oostenrijksche regeering heeft den moord van Serajewo aangegrepen als een gelegenheid om voor goed met Servië af te rekenen. Servië moest als politieke factor worden uitgeschakeld, moest een vazalstaat van Oostenrijk worden. Daarmede zou echter natuurlijk de Russische invloed op den Balkan belangrijk worden verminderd. Reeds lang bestond er tusschen Rusland en Oostenrijk een strijd om het overwicht op den Balkan. In Juli 1914 heeft Oostenrijk, met medeweten en steun van Duitschland, getracht met een uiterst brutale zet het spel te winnen.

Zeer zeker hebben de centrale mogendheden niet de bedoeling gehad een wereldoorlog te ontketenen. Doch wel degelijk hebben zij de waarschijnlijkheid, dat hun actie dit gevolg zou hebben, onder de oogen gezien en zij zijn daarvoor niet teruggedeinsd. Te Berlijn had men eenige hoop, dat Rusland, door de ongewone energie van Oostenrijk verrast, voor de consequentie van een wereldoorlog zou terugdeinzen, maar men begreep ook, dat 't heel goed anders zou kunnen gaan. De bemiddelingspogingen van Engeland na het ultimatum aan Servië (23 Juli) zijn botweg afgeslagen. Het is een feit, dat de haast van Oostenrijk om aan Servië den oorlog te verklaren (28 Juli) geen ander doel heeft gehad dan om nieuwe bemiddelingspogingen te verhinderen. Eveneens staat het vast dat Duitschland tot zoolang geen poging heeft gedaan om zijn bondgenoot te weerhouden.

In den laten avond van den 27en Juli verandert men te Berlijn echter plotseling van houding. De rijkskanselier gaat de heeren te Weenen tot matiging aansporen, eerst in zachten vorm, die allengs echter scherper wordt. De oorzaak van dezen omkeer moet men echter niet in moreele overwegingen zoeken! De kwestie is, dat de Duitsche regeering totnogtoe op de neutraliteit van Engeland had gerekend en nu begon te bemerken, dat zij zich in haar berekening vergist had. Zooals Renouvin het scherp maar juist zegt: „,c'est la crainte de l'Angleterre qui a été pour l'Allemagne le commencement de la sagesse". Lang duurde deze,,sagesse" echter niet. Het denkbeeld van Wilhelm II om de militaire actie te beperken tot de bezetting van Belgrado (Halt in Belgrad) werd te Weenen zeer ongunstig ontvangen. Bovendien begon de Duitsche generale staf steeds krachtiger op een onmiddellijke beslissing aan te

dringen. Het sinds lang vastgestelde krijgsplan was immers om eerst Frankrijk te verslaan en daarna alle krachten tegen Rusland te concentreeren. Langer talmen zou het welslagen van dit plan in gevaar brengen. In den avond van 30 Juli bezwijkt de rijkskanselier voor deze militair-technische argumenten en annuleert hij de nieuwe instructies voor den gezant te Weenen. Aldus was deze bemiddelingspoging der Duitsche regeering reeds weer beëindigd, nog voordat te Berlijn bekend werd, dat de partiëele mobilisatie van Rusland (29 Juli) in een algemeene (30 Juli) was overgegaan.

De wederzijdsche vrees der Duitsche en Russische generale staven en beider oorlogzuchtigheid hebben dus ongetwijfeld op het verloop der crisis een noodlottigen invloed uitgeoefend. De Duitsche staf is zelfs zoover gegaan de ter elfder ure door den rijkskanselier ondernomen vredespoging door een tegenactie te Weenen te doorkruisen en te neutraliseeren!

Afgezien van de kortstondige zwenking van Duitschland in de laatste dagen, is overigens de houding der centrale mogendheden in de veelbewogen Julimaand van 1914 in hooge mate intransigent geweest. Elke gedachte aan compromis of arbitrage werd verworpen en hardnekkig werd vastgehouden aan de fictie, dat het conflict tusschen Oostenrijk en Servië niemand anders aanging. Alsof het gewapend optreden van één der groote mogendheden op den Balkan de andere onverschillig kon laten! Deze intransigente houding bereikte haar toppunt in de overhaaste oorlogsverklaring aan Servië, hoewel het Oostenrijksche leger nog niet gereed was om de militaire actie te beginnen. Deze houding heeft in Rusland de overtuiging gewekt, dat de wereldoorlog niet meer te voorkomen was.

Het geheele verloop van de crisis wettigt m.i. volkomen de opvatting, dat de centrale mogendheden bij dit conflict de aanvallende partij zijn geweest. Dat Europa reeds gedurende langen tijd telkens in oorlogsgevaar verkeerde, is stellig niet alleen aan de politiek van Duitschland en Oostenrijk te wijten, maar wel mag men zeggen, dat zij het geweest zijn, die in Juli 1914 de lont in het kruit hebben geworpen.

zou

In een bespreking van het boek van Renouvin in de Groene Amsterdammer van 26 Nov. 1925 geeft dr. J. B. Manger te kennen, dat de schuldvraag z. i. meestal te,,simplistisch" wordt opgevat. Deze schrijver meent, dat de actie van Oostenrijk onder voorbehoud te ,,rechtvaardigen" is, indien blijkt, dat Oostenrijk als gevolg der groot-Servische propaganda inderdaad met ontbinding bedreigd werd. Gelukkig, dat de heer Manger nog eenig voorbehoud maakt; men zou anders geneigd zijn om zijn opvatting van wat in het verkeer der volken,,rechtvaardig" moet heeten eenigszins ,,simplistisch" te noemen! Dat het gevaar van ontbinding voor den zonderlingen nationaliteitenstaat, die het voormalige Oostenrijk vormde, een oorlog - laat staan een wereldoorlog! rechtvaardigen, zullen slechts weinigen met hem eens zijn. De talrijke Zuid-Slavische en Czechische onderdanen van Frans Joseph waren bovendien met dien staat nu niet bepaald bijzonder ingenomen. Dat ook voor het Servische standpunt wel een en ander te zeggen valt, is bij den heer Manger blijkbaar in 't geheel niet opgekomen. Dit is dus te zonderlinger, omdat hij de houding van Rusland onder bepaalde voorwaarden wel meent te kunnen rechtvaardigen. Of geldt het,,recht" om oorlog te voeren, dat dr. Manger blijkbaar erkent, alleen voor groote mogendheden? Deze kwestie ligt meer op ethisch dan op historisch gebied, doch ik hecht er aan te verklaren, dat ik mij met de opvatting van dr. Manger volstrekt niet kan vereenigen. J. G. v. D.

« PrécédentContinuer »