Images de page
PDF
ePub

ALEXANDRIË EN DE KEIZERS UIT HET
JULISCH-CLAUDISCHE HUIS

DOOR

Dr. M. ENGERS.

De hierboven vermelde titel is niet geheel in overeenstemming met den inhoud van dit opstel, waarin slechts gehandeld zal worden over de beteekenis van Alexandrië voor den Romeinschen staat en de houding van de eerste Romeinsche keizers tegenover de verschillende categorieën van haar bevolking. Voornamelijk zal gesproken worden over de vraag, welke gedragslijn die keizers volgden ten opzichte van de in Alexandrië gevestigde Joden. Deze vraag is slechts een klein onderdeel van het veel grootere probleem, n.l. welke positie de Joden innamen binnen het Romeinsche rijk en hoe de Romeinsche regeering tegenover hen stond. Ik geloof evenwel niet, dat het mogelijk is, dit grootere vraagstuk thans reeds in zijn vollen omvang op te lossen: daartoe zijn onze bronnen te weinig en te eenzijdig. Voor Alexandrië intusschen zijn wij in een eenigszins betere conditie, omdat de papyri voor de geschiedenis van de Egyptische diaspora belangrijke aanvullingen hebben gegeven. En verder dient men in het oog te houden, dat de stad Alexandrië in den laatsten tijd van de republiek en in den aanvang van den keizertijd een zeer bijzondere plaats innam in het Romeinsche rijk en dat de belangrijkheid van haar Joodsche gemeente, die in aantal harer leden niet zooveel van de Grieksche gemeente verschilde en cultureel van groote beteekenis was, daarmee overeenstemde. De Joden van Alexandrië nemen dus in zekere opzichten een uitzonderingspositie in binnen het Jodendom der diaspora. Ik zal nu trachten aan te toonen, dat verschillende der eerste keizers geprobeerd hebben, den scheidsmuur tusschen Grieken en Joden grooter te maken, om zoodoende zekerder te zijn van het bezit der hoogst belangrijke stad. Zij hebben dit gedaan door eenerzijds den Joodschen godsdienst niet alleen toe te laten (want dit doen zij tegenover de Tijdschrift voor Geschiedenis.

8

Joden van het heele rijk), maar ook te bevorderen en de Joodsche gemeenschap te versterken, anderzijds de Grieksche gemeente in haar cultureele belangen te steunen, maar haar elken schijn van politieke zelfstandigheid te ontnemen of te onthouden. Deze gedragslijn der Romeinsche keizers is natuurlijk nooit openlijk aangekondigd, noch zullen velen haar in die dagen zelf duidelijk voor oogen hebben gezien: zij valt (om een woord van Tacitus te gebruiken) onder de „,arcana dominationis" 1), de geheime principes, waarop het keizerschap is gegrondvest.

Met de verovering van Alexandrië op den 1en Augustus van het jaar 30 v. Chr. is het lot van het oude rijk der Pharao's beslist: den overwinnaar, Octavianus, bleef niets anders over dan Egypte bij het imperium Romanum in te lijven. Nog Caesar had met het oog op de bijzondere positie van het land de onafhankelijkheid in schijn laten bestaan en de regeering erover gegeven aan Cleopatra en haar jongeren broer 2). Nu de eerste haar macht, van het standpunt van den Romein bekeken, zoo had misbruikt, dat bij Actium een strijd op leven en dood had moeten worden uitgevochten, werd het verslagen land tot provincie van het Romeinsche rijk verklaard 3). Het nieuwe wingewest was een bezit, dat met de uiterste zorg en oplettendheid behandeld moest worden: want als rustig deel van het imperium kon het door zijn rijkdom aan Rome onschatbare diensten bewijzen, werd het daarentegen een woelige provincie, dan was de ellende, die daaruit voor het rijk kon voortkomen, niet te overzien. De talrijke opstanden, die in Egypte als provincie van het Perzische rijk hadden moeten worden onderdrukt, konden den Romeinschen heerscher slechts een waarschuwend voorbeeld zijn, om met de nieuwe aanwinst voorzichtig op te treden. En juist onder de laatste Ptolemaeën was het nationale bewustzijn der Egyptenaren weer sterk aangegroeid en de Egyptische priesters bekleedden weer in de samenleving een plaats als onder de Pharao's. Daarbij kwam, dat het land door zijn geïsoleerde ligging voor de verdediging buitengewoon geschikt was, voor den aanvaller

1) Tac. Ann. II, 59.

2) Suet. Vita Caes. 35: regnum Aegypti victor Cleopatrae fratique eius minori permisit, veritus provinciam facere, ne quandoque violentiorem praesidem nacta novarum rerum materia esset. Vgl. Mommsen, R. G. III, p. 475.

3) Over de vraag, of Egypte een provincie werd dan wel particulier bezit van den keizer, kan hier niet worden gesproken. M.i. is het eerste het juiste, hoewel Dessau in zijn Geschichte der römischen Kaiserzeit nog weer het andere standpunt inneemt, vgl. I p. 138.

daarentegen moeilijk te bereiken. Te benaderen is het slechts van één kant, het noorden, en deze kust is zoo arm aan havens en het land, dat achter de kust ligt, is zoo moerassig, dat Alexandrië eigenlijk de eenige kustplaats was, waar een leger kon landen. En deze stad was van sterke verdedigingswerken voorzien. Hoe gevaarlijk het voor den nieuwen heerscher, die te Rome zijn residentie wilde vestigen, zou zijn, wanneer een machtig en energiek man, in het bezit van het rijke Egypte, van Alexandrië uit een opstand organiseerde, had nu pas het voorbeeld van Antonius bewezen, die met strijdkrachten, uitsluitend uit het Oosten gelicht, Octavianus het bezit van de heerschappij had betwist. En uit eigen herinnering kon de overwinnaar nog weten, dat Pompeius na zijn nederlaag bij Pharsalus van het slagveld naar Egypte was gevlucht, in de hoop, van daaruit nieuwe pogingen tegen Caesar in het werk te kunnen stellen ').

Was dus aan den eenen kant Egypte een uiterst gevaarlijk bezit voor den nieuwen heerscher, aan den anderen kant was het voor de volvoering zijner plannen onontbeerlijk. Door de voortdurende werkzaamheid der Ptolemaeën vooral de eersten

[ocr errors]

waren groote stukken grond aan de woestijn ontrukt en door het Nijlwater vruchtbaar gemaakt, waardoor de productie van den bodem sterk was opgevoerd. Zoo was Egypte het voornaamste graan-produceerend land der wereld geworden en Rome was voor zijn voedselvoorziening op het Nijlland aangewezen. De geschiedschrijver Aurelius Victor schat de hoeveelheid graan, die onder Augustus jaarlijks uit Egypte naar Rome werd gevoerd, op 20 miljoen modii (± 1740000 H.L.) 5). Een verder gegeven bezitten wij in de rede, die de Joodsche koning Agrippa vlak vóór den grooten Joodschen oorlog tot zijn volksgenooten heeft gehouden, waarin hij betoogt, dat Rome 4 maanden van het jaar door het Egyptische graan werd gevoed. "). Op het oogenblik, waarop Egypte aan het rijk werd toegevoegd, mag de uitvoer niet zoo groot zijn geweest, belangrijk was hij in ieder geval en stopzetting van dezen aanvoer beteekende voor de hoofdstad een catastrophe. En niets kon voor de positie, die Octavianus in het rijk zou gaan innemen, gevaarlijker zijn dan een intredende of zelfs maar dreigende hongersnood. Dat Octavianus dit inzag, blijkt hieruit, dat hij niet lang na de aanvaarding van zijn ambt, de geheele cura annonae (zorg voor den korentoevoer), op zich nam (22 v. Chr.). De bodem van Egypte bracht bovendien

1) Mommsen, R. G. III p. 420.

5) Epitome c. 1.

") Josephus,B. I. II, 16, 4 (386).

talrijke andere schatten voort

olie, wijn, groenten, om slechts enkelen te noemen wel niet zoo onontbeerlijk als het graan, maar de bron van rijke inkomsten voor de nieuw te scheppen keizerlijke kas en een belangrijke steun in de groote geldelijke verplichtingen, waaraan de nieuwe heerscher zou moeten voldoen.

Zoo was het voor Octavianus een gebiedende eisch, al die maatregelen te nemen, welke hem het rustige bezit van de nieuwe provincie Egypte waarborgden. In de eerste plaats werd in het land een ongewoon sterke bezetting gelegd: 3 legioenen, 9 cohorten hulptroepen en 3 afdeelingen ruiterij 7), tezamen ongeveer 23000 man, stonden den stadhouder ten dienste, om elke gevaarlijke poging onmiddellijk den kop in te drukken. Een vaste vloot, die te Alexandrië ligplaats had, de classis Augusta Alexandrina, en een langs de geheele rivier gestationeerde Nijlflotille moesten het leger, zoo noodig, ondersteunen. Hoe belangrijk deze krijgsmacht was, kan men daaruit afleiden, dat het geheele reusachtige rijk volgens de hoogste schatting op dat oogenblik slechts 27 legioenen telde 3).

Een tweede maatregel van Octavianus, om zich het rustig bezit van Egypte te verzekeren, was het bekende verbod aan senatoren en aanzienlijke ridders, den bodem van Egypte te betreden zonder de uitdrukkelijke toestemming van den keizer. De schrijvers stemmen overeen in de motieven, die hem daarbij leidden.,,Want met het oog op de talrijke bevolking van de steden en het land, op de suggestiviteit en de lichtzinnigheid van hun aard, op de omstandigheid, dat het land veel graan opleverde en zeer rijk was, waagde hij het niet alleen niet, het bestuur over het land aan een senator op te dragen, maar hij gaf den senatoren zelfs geen verlof, er verblijf te houden", zegt Cassius Dio in zijn Romeinsche geschiedenis "). En dezelfde motieven somt Tacitus op, wanneer hij spreekt over de bijzondere positie, welke Octavianus Egypte in het imperium Romanum gaf 1o). De vrees dus, dat een man, beschikkende over den noodigen invloed te Rome en gebruik makende van het licht ontvlambare volkskarakter der Egyptenaren, Italië zou afsnijden van den aanvoer van het Egyptische koren en de rijke hulpbronnen van het land voor zijn eigen

7) Strabo XVII, p. 797 en 807.

8) Ritterling in Pauly-Wissowa R. E. XII, p. 1217.

9) LI, 17.

10) Ann. II, 59; Hist. I, 11, vgl. Arrianus, Anab. III, 5, 7. Arrianus meent, dat de Romeinen aldus hebben gedaan, geleerd door het voorbeeld van Alexander, die Egypte niet aan één bestuursambtenaar, maar aan meerderen toevertrouwde.

doeleinden zou gebruiken, heeft Octavianus gedreven tot het nemen van dien zeer bijzonderen maatregel. Van de angstvallige zorg voor de nieuw verworven provincie werd reeds de eerste stadhouder, C. Cornelius Gallus, het slachtoffer. Deze, gesproten uit een zeer bescheiden familie uit een Italiaansche landstad, had door de groote diensten, welke hij Octavianus had bewezen in den oorlog tegen Antonius en Cleopatra, het ambt van praefectus Aegypti (stadhouder) gekregen, maar hij hield zich niet binnen de grenzen, welke zijn meester juist voor dit ambt had gesteld. In geheel Egypte n.l. liet hij beelden van zich opstellen en zijn daden liet hij in de pyramiden. griffen. Niets geeft ons het recht te vermoeden, dat hij hoogverraderlijke plannen had, veeleer wijzen zijn handelingen op ijdelheid en gebrek aan goeden smaak, misschien het gevolg van zijn nederige afkomst; maar de man, die zoo weinig de bedoeling van den heerscher toonde te begrijpen, al was het dan ook slechts in uiterlijke handelingen, kon niet gehandhaafd worden. Zoo werd hij aangeklaagd en door den keizer werd hem het verblijf in alle keizerlijke provincies ontzegd; door den senaat werd hij bovendien uit Italië verbannen en zijn bezittingen werden verbeurd verklaard. Daar hij deze schande niet wilde overleven, sloeg hij de hand aan zichzelf (26 v. Chr.).

Nog eens heeft de maatregel, waarover hier gehandeld wordt, tot een conflict geleid. In den herfst van het jaar 17 vertrok Germanicus uit Rome, bekleed met een gezag, dat boven dat der stadhouders stond, om verschillende zaken in het Oosten te regelen 11). Op deze zending bezocht hij o.a. ook Egypte, volgens Tacitus,,cognoscendae antiquitatis" 12), om de overblijfselen uit de oudheid te zien, volgens Suetomius, om maatregelen te nemen wegens een geweldigen hongersnood, die toen in Egypte heerschte 13). Wat het motief voor deze reis precies geweest is, kunnen wij niet meer nagaan, maar zeker is, dat Tiberius zeer boos was, dat juist zijn eigen (adoptief) zoon gehandeld had tegen de principes, die ten opzichte van Egypte door Augustus waren gesteld. Dat Germanicus ook zelf voelde, dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond al zal hij het recht om Egypte te bezoeken hebben ontleend aan zijn grooter commando bewijst een edict van hem, op een papyrus gevonden, waarin hij den Alexandrijnen verklaart, de hem betoonde welwillendheid gaarne te accepteeren, maar dringend verzoekt,,,benamingen zooals men die aan goden geeft" ισοθέους

11) Tac. Ann. II, 43.

12) Ann. II, 59.

13) Vita Tiberii 52.

« PrécédentContinuer »