tabel 1) blijkt, dat in de periode 1562-1657 gemiddeld meer dan drie vierde van de uit de Oostzee verscheepte rogge en tarwe onder Nederlandsche vlag werd vervoerd. Verhoudingscijfers zoowel als absolute getallen zijn hierbij tamelijk afwisselend. Aan den eenen kant werd de afwijking veroorzaakt door slechte oogsten in het produktiegebied, aan den anderen kant waren sommige jaren (b.v. eerste jaren van den Opstand, oorlog met Denemarken in 1644, eerste Engelsche zeeoorlog) voor onze scheepvaart ook ten aanzien van dit artikel uiteraard bijzonder ongunstig. Ook in de beteekenis, die de verschillende Oostzeehavens voor den export hadden, doen zich geregeld verschuivingen voor. Zooals reeds werd opgemerkt, had Danzig het leeuwendeel van den uitvoer, meer nog van rogge dan van tarwe. De tweede plaats ten aanzien van beide graansoorten neemt Koningsbergen in. Riga, dat voor den rogge-export nog een zekere beteekenis had*), komt voor den uitvoer van tarwe echter niet in aanmerking; ten aanzien daarvan wordt het verdrongen door Stettin, dat in enkele jaren ook tamelijk veel rogge uitvoerde, en dat door den Dertigjarigen oorlog zwaar blijkt te hebben geleden. Het andere belangrijke produkt van de Oostzeelanden was het hout, dat met name uit Zweden werd aangevoerd. Daar het daarom vrij was van betaling van den tol, neemt het artikel in de Tabeller slechts een ondergeschikte plaats in, en zijn wij, jammer genoeg, niet in staat, hieruit de statistieken samen te lezen, die voor de eveneens nog vrijwel geheel onbewerkte geschiedenis van onzen houthandel zoo nuttige gegevens zouden kunnen verschaffen. Hoewel tengevolge van hun vrijdom van tol omtrent de Zweedsche goederen in de Tabeller weinig mededeelingen voorkomen, kan men toch volgens mevr. Bang omtrent de ontwikkeling van het land uit de tolrekeningen enkele conclusies trekken *). In de zestiende eeuw is de Zweedsche uitvoer tamelijk onbelangrijk en vindt grootendeels op vreemde schepen plaats. Maar in de zeventiende eeuw neemt de uitvoer uit Zweden iedere tien jaar toe, terwijl de Zweedsche scheep 1) Zie de bijlagen V en VI. 2) Opmerkelijk veel graan werd ook uit „overig Lijf-Estland" vervoerd, zonder dat de Tabeller de namen der havens noemen. 3) Zie de inleiding p. IX. Sommige tolgaarders hebben, ondanks den tolvrijdom, nauwkeurig aanteekening gehouden ook omtrent de Zweedsche ladingen; andere echter, vooral na den vrede van Brömsebro, noteerden slechts: geladen met ijzer en koper, Zweedsch. Na 1660 echter houdt iedere specificatie op ten aanzien van Zweedsche waren, en tot 1720 bevatten de rekeningen geen enkele aanwijzing omtrent den uitvoer van Zweden en zijn bezittingen, zie t. a. p. p. Χ. vaart gestaag vermindert. Omstreeks 1630 komt de keer. De uitvoer op Zweedsche schepen en voor Zweedsche rekening begint zich te ontwikkelen en neemt geregeld toe, om omstreeks 1650 het vervoer door buitenlandsche schepen te evenaren, terwijl Zweden de buitenlandsche schepen in zijn dienst heeft genomen, zooals uit de tabel 5 der tienjaarlijksche overzichten kan worden nagegaan. De opkomende ijzer- en koperindustrie hebben toenemende behoefte aan scheepsruimte, waardoor een steeds groeiende invoer van westersche produkten mogelijk wordt, vrnl. koloniale waren, wijnen en luxe-weefsels. De vrijheid van den tol, vroeger van geen belang, kreeg in verband met deze economische voorspoed weldra een vroeger ongedachte beteekenis, die nog toenam, toen tengevolge van de Zweedsche veroveringen in de Oostzeelanden steeds meer streken op grond der Zweedsche occupatie vrijdom van den gehaten tol vindiceerden. Ook hieruit blijkt het belang dezer publicatie voor de algemeene geschiedenis der Europeesche volken, voorzoover zij aan het verkeer met de Oostzeelanden deel hadden. Met de publicatie der cijfers omtrent omvang van scheepvaartverkeer, in- en uitvoer, herkomst en bestemming echter, die ons in deze beide deelen tot het jaar 1660 worden geboden, heeft mevr. Bang haar materiaal nog geenszins uitgeput. In noten tot de tienjaarlijksche tabellen zijn opgaven verstrekt omtrent de prijs in daalders, betaald voor goederen, vervoerd voor Schotsche, Engelsche en Fransche rekening 1). Die goederen betaalden van 1557 tot 1646 een recht ad valorem van één procent; de rekeningen bevatten ten aanzien hiervan een reeks van prijzen van buitengewoon groot belang. Mevr. Bang nu heeft ook deze cijfers in tabellen gebracht, die eveneens zullen worden gepubliceerd, en met behulp hiervan zal men de balans van in- en uitvoer van de Oostzee kunnen opmaken. Het moge de bekwame bewerkster gegeven zijn, wanneer zij van de hervorming van het onderwijs in haar land, die nu al haar werkkracht vereischt mevr. Bang maakt sinds eenigen tijd als minister van Onderwijs deel uit van het ministerie-Stauning weer tot wetenschappelijken arbeid kan overgaan, niet alleen deze uitgave tot stand te brengen, maar eveneens den titanen-arbeid der scheepvaarten warentabellen te voltooien, met de publicatie waarvan zij zich den onsterfelijken dank van alle historici heeft verworven. 1) Zie de inleiding p. XI. 1) Volgens H. Hartmeyer, Der Weinhandel im Gebiete der Hanse im Mittelalter (Jena, 1905) p. 4, kan men stellen 3 amen = 4 pijpen. 2) Wellicht moet dit cijfer met 17487 aam worden verhoogd, daar op het jaar 1568 dit bedrag vermoedelijk een regel te hoog is gezet. Het percentage zou in dit geval zijn 84%. 3) De opgave over 1632 en 1634 ontbreekt. |