met Nederland sche schepen stukken Daarvan uit de Daarvan met Engelsche schepen uit Engeland stukken % stukken % Daarvan met Schotsche schepen uit Schotland stukken % stukken % 1585 1143902 18580 1.6 2000 0.2 1595 1000109 31000 3.1 11000 1.1 Bijlage IV. Vervoerde Jaren huiden 1565 1061363 40900 3.9 40900 3.9 1575 870848 669000 63 669000 63 328973 73 31) 31 337423 32 72 643503 74 221745 25 223345 25 1605 1107239 1615 1007910 1625 279385 1635 890954 1645 353481 19202 1655 254955 8500 3.3 8500 3.3 124200 49 127500 50 109735 43 118955 46 Daarvan kwamen uit 1562-1569 377791,5 309544,5 81.5 68247 349895,5 10.5 | 88556,5 17 404228 77.5 58289 89 11 18117,5 3.5 41804 8 1 96918,5 24 5 47073,5 15 3.5 88756,5 15.5 5 70521 34.5 BIJLAGE V. Vervoerde Daarvan werden vervoerd Jaren met Nederl. rogge schepen met andere Danzig Koningsbergen Riga lasten % lasten % lasten % lasten % lasten 1650-1657 1562-1657 3952858 2804011 76.5 1148847 23.5 2731355 70 430830,5 10.5 | 157964 1) De opgave over 1632 en 1634 ontbreekt. 4 633708,5 15.5 1600-1609 51526,5 34189,5 66 17337 34 26630 51.5 4090 8 7825 1610-1619 61265,5 50489 82.5 10775,5 17.5 30141,5 50 7006 11 7899 1620-1629 68214,5 56469 82.5 11745,5 17.5 30538 44.5 9693,5 13.5 12268 1630-16391) 68753 59380 87 9373 13 54077,5 80 4022 6 3930 5.5 6723,5 9.5 6.5 2821 1.5 18623 12 7069 13 9358 19 1562-1657 618859,5 479680 77.5 139179.5 22.5 394693 63.5 56742,5 9 55432,5 9111991,5 18.5 1) De opgave over 1632 en 1634 ontbreekt. DE OPKOMST VAN AEMSTELREDAM, DOOR Dr. J. F. M. STERCK. Toen prof. Dr. H. Brugmans den 7en Maart 1904, bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zijn merkwaardige rede uitsprak over „Het belang der Economische Geschiedenis", heeft hij voorgoed de richting vastgesteld, waarin zijn onderwijs zich zou bewegen. Vele van zijn leerlingen hebben zich, onder zijn bekwame leiding toegelegd om bovenal de handels- en de economische geschiedenis van Nederland te bestudeeren en het resultaat van hun onderzoek neer te leggen in degelijke met zorg bewerkte proefschriften. Dat hierbij in de eerste plaats de economische geschiedenis van Amsterdam aan de orde zou komen, spreekt vanzelf, zoowel om de belangrijkheid van de handelsstad, als door de groote sympathie die de hoogleeraar voor de stad, die hem het professoraat had aangeboden, gevoelde. Prof. Brugmans sloot zich hierdoor aan bij de vanouds gevolgde studierichting. „De studie der Middeleeuwen zoo sprak hij heeft zich hier te lande van oudsher sterk in economische richting bewogen. Voor een niet gering deel moet dat worden toegeschreven aan den aard der bronnen. De oorkonden der vorsten, de landrechten der gouwen, bovenal de rekeningen van landen en steden dreven den geschiedvorscher naar den economischen kant." 1) Voor Amsterdam zijn het vooral twee proefschriften welke die van ouds beoefende economische richting hebben bevorderd, om slechts een paar te noemen, namelijk,,De opkomst van den handel van Amsterdam", door Dr. H. J. Smit (1914) en „Het handelsverkeer der Oosterlingen in de dertiende eeuw," door Dr. J. G. Nanninga (1921). Eigenaardig is het, dat de twee schrijvers op het gebied der opkomst van den Amsterdamschen handel tegenstrijdige meeningen verkondigen, daar de laatste het handelsverkeer van Oostland, dat zijn de landen aan de Oostzee, door het Graafschap Holland leidt, terwijl eerstgenoemde deze zeevaart juist in de eerste plaats langs de Hollandsche kust voert. Voor de opkomst des handels van Amsterdam twee vragen van veel beteekenis, waarop prof. Brugmans te kennen geeft: „Zoo stel ik mij den oorsprong van den Amsterdamschen handel, zonder eenig verband met den binnenvaart door Holland," en dus Dr. Smit bijvalt. 2) Het is niet mijn bedoeling te trachten een oplossing te vinden voor 1) Bl. 14. 2) H. Brugmans, De binnenvaart door Holland in de dertiende eeuw. Mededeelingen der Kon. Acad. van Wetensch. Afd. Letterk. 54, Ser. B., No. 5, 1922. deze vragen betreffende Amsterdams opkomst. Alléén wensch ik er op te wijzen, dat, wil men een volledig en juist antwoord geven op de vraag hoe is Amsterdams opkomst en bloei ontstaan, het onafwijsbaar noodzakelijk is nog een ander voornaam element, naast de economische ontwikkeling, in het oog te houden, namelijk het bestaan en de ontwikkeling van het geestelijk leven in de stad. Immers de godsdienst en het kerkelijk leven waren in de middeleeuwen zóó innig verbonden met handel en wandel van de lieden, dat zij geen daad verrichtten, geen besluiten uitvoerden, of de kerk en de godsdienst waren er bij betrokken, en het dagelijksche leven was er als mede saamgeweven. Het getuigt dan ook niet van een ruim en diep historisch inzicht, wanneer men de opkomst van Amsterdam uitsluitend aan de ontwikkeling van haar handel meent te kunnen toeschrijven. Door de aandacht meer in het bijzonder te vestigen op de kerkelijke ontwikkeling van Aemstelle en Amsterdam, wil ik trachten een juister beeld te geven van de gesteldheid dezer streek vóór het midden der 14e eeuw. Amsterdam behoorde oudtijds tot het gebied dat den naam droeg van Aemstelle, een drassige, waterrijke streek, ressorteerende onder het bisdom Utrecht, waarvan het tusschen 1196 en 12001) een decanaat vormde. Kerkelijk was Aemstelle vroeger geregeld dan Amsterdam, dat eerst later in kerkelijk verband wordt genoemd. Als decanaat wordt het 't eerst genoemd in de lijsten der vischpenningen tusschen 1196 en 1200, die aan den domproost opgebracht moesten worden, waarin Aemstelle slechts voor 3 pond vermeld wordt op S. Jan Baptist, en de andere dekens 4, 6 en 8 ponden opbrachten. 2) Waaruit blijkt, dat de visscherij het voorname bedrijf van de bevolking was, en Aemstelle nog weinig beteekende. In deze landstreek moet dus op de kentering van de 12e op de 13e eeuw reeds een kerk gesticht zijn. De heer G.C. 't Hooft meent, als een zijner hypothesen over het ontstaan van Amsterdam, dat op de plaats van de tegenwoordige Oude-Zijds-Kapel, een kapel van romaansche bouworde heeft gestaan, die op zijn minst uit de 12e eeuw zou dagteekenen. Al verdient het bijzondere waardeering voor zijn geschiedkundig inzicht, dat deze schrijver ook het kerkelijk element niet verwaarfoost bij zijn onderzoek naar het ontstaan van Amsterdam, toch wordt deze veronderstelling door geen enkel documenteel bewijs gesteund. Zijn romaansche kapel zou toch stellig moeten voorkomen op de lijsten der vischpenningen, of bij de straks te vermelden tienden voor het H. Land, waar zij niet vermeld wordt. Later hoop ik nog uitvoeriger op des heeren 't Hooft ingenieuse hypothesen terug te komen. Prof. Brugmans toont overtuigend aan, dat „te Ouwerkerk stond, de naam wijst het aan de oude parochiekerk van Aemstel. Eerst in den loop der dertiende eeuw vinden wij de onderscheiding van Ouderen Nieuwer-Amstel gemaakt; dan wordt ook een tweede kerk gebouwd. En wat eindelijk Amsterdam betreft, kan men de stichting der Oude Kerk stellen tusschen 1278 en 1334. Nog eenigen tijd bleef zij een dochterkerk van die van Ouwerkerk. In het genoemde jaar 1334 scheidde 1) Volgens de lijst in Joosting & Muller, Bronnen v. d. gesch. der kerkel. rechtspraak enz. 2) Bijdr. Bisd. Hrlm. XXXV, bl. 63, bladzij 52. Van veel belang voor de geschiedenis der kerkelijke toestanden in de 14e en 15e eeuw zijn de nauwkeurige en goed gedocumenteerde studiën van pastoor J. C. van der Loos, t.a.p. en in zijn Geschiedenis van Amstelland. |