tegenover de elkaar opvolgende koningen van Frankrijk, een houding, die toch in de loop van de strijd grote veranderingen onderging. Hoe stond de partij tegenover Coligny in de tijd van de Conjuration d'Amboise", en toen later de Admiraal groot was aan 't hof? Hoe verhielden zich de verschillende leiders? Condé tegenover Hendrik van Navarre en tegenover de veel meer religieus gerichte Coligny? Ja zelfs de politiek van een L'Hopital, de kanselier van Catharina de Medici, blijft vaag voor ons en deze dienaar, die een stelsel verpersoonlikt, blijft een schim, wiens naam alleen vele malen genoemd wordt. Weinig nieuws, alleen misschien de tekening van Catharina zelf, maar ook dat is meer van onze tijd dan van onze schrijver. Merkwaardig zijn zeker de vele uitlatingen van deze heerseres tegenover Rome en de pauselike macht, het Concilie en alles wat men ,,goed Katholiek" zou kunnen noemen en deze zijn voor een klein deel geput uit directe Vaticaanse bronnen, die anders niet zovaak worden gebezigd. Maar wij weten nu wel uit vele andere werken, dat de koningin-moeder jaren lang een unificerend-verzoenende politiek heeft gevolgd en sterk Gallicaans was gezind en Rocquain vindt dit toch niet zó allesbeheersend, dat hij niet bij de Bartholomeusnacht het gehele gruwel aan haar, aan haar angst voor overheersing der ,,ketters" toeschrijft. Geen opzet der De Guises waarin zij meegesleept wordt, neen, zij is de schuldige en zij is 't die haar zoon, Karel IX, overtuigt en bedreigt tot hij zich tot medeplichtige maakt. En hier vooral mist men de achtergrond zeer. Tenslotte:,,La France et Rome", maar hoe weinig merkt men van dit Rome! Zeker zijn er vele handschriften uit het Vaticaan door den schrijver geraadpleegd, met welk een pover resultaat! Hier en daar kan een enkel punt wat duideliker worden belicht, een enkel motief worden aangegeven, maar 't is er verre van, dat wij met Rocqain kunnen verklaren,,Il nous a été donné ainsi de pénétrer davantage dans les sentiments des acteurs et la cause des événements" (Avant-Propos). Oordeelden wij alleen naar het hier gegevene, dan moesten wij concluderen, dat de Paus wel een heel weinig betekenende rol speelde! Wij weten echter van elders, dat Pius V b.v. de franse kerk hervormde, telkens weer bij 't hof aandrong op vervolging der afvallige bisschoppen, onderhandelingen met andere kerkvorsten voerde etc. En het aandeel van Rome aan de Bartholomeusnacht, was het in dit boek niet alleszins op zijn plaats, uitvoerig stil te staan bij alles wat er geschreven is over de vraag of de Paus actief of slechts passief meedeed? Men vindt er vrijwel geen woord over, zelfs niet een eindresultaat vermeld! Wat men leert kennen is de stemming aan 't pauselik hof, het oordeel dat er over personen en feiten wordt uitgesproken, maar slechts heel zelden een actie die ervan uitging, een ingrijpen in 't gebeurde. Zo dus mijn oordeel: een tamelik uitvoerige, goed gedocumenteerde beschrijving der godsdienstoorlogen in Frankrijk, waarbij de persoonlike kant op de voorgrond staat, die weinig nieuws biedt en hier en daar zeker een verkeerde interpretatie geeft. E. v. G. De Hollanders in Japan. De reis van Mahu en de Cordes, III. Het eerste Hollandsche schip in Japan. Uitgegeven en toegelicht door Dr. F. C. Wieder. Linschoten Vereeniging. Nijhoff, 's Gravenhage. De Hollander, wien het geluk beschoren is, langeren tijd in Japan te mogen doorbrengen, doet aldaar beurtelings aangename en spijtige ervaringen op. Spijtig, omdat hij bemerken moet, dat de jongere Japansche generatie allengs vergeten gaat van welk land Japan het eerste belangrijke fonds van Westersche kennis en wetenschap-methode gekregen heeft, aangenaam omdat hij toch nog duidelijk bespeuren kan, dat bij de ouderen van dagen deze herinneringen aan het eeuwenoud contact tusschen Japan en Holland nog niet geheel verbleekt zijn. Hoe levendig herinnert zich schrijver dezer regelen nog den dag, toen hem, den eenigen Hollander, die in het volkrijke Kyoto woonde, het verzoek bereikte, zoo spoedig mogelijk op een aangegeven plaats aanwezig te willen zijn, waar men een oud kamerscherm met eenige onleesbare opschriften had gevonden. De ontcijfering bracht aan het licht, dat een Japanner uit het eind van de 18e eeuw gemeend had den slag bij Doggersbank te moeten vereeuwigen. Tusschen zijn Japansche letterteekens door had hij eenige Hollandsche familienamen (verkeerd) geschreven. En wie zou het een professor aan de Universiteit van Kyoto euvel duiden, dat hem de naam van v. Kinsbergen onbekend is. Deze en vele dergelijke herinneringen schoten mij weer te binnen toen ik het nieuw uitgekomen deel van de Linschoten Vereeniging in handen kreeg, dat o. a. het scheepsjournaal bevat van het eerste Hollandsche schip, dat in Japan geland is. Men kent de voorgeschiedenis van dezen tocht. Twee scheepjes, ,,De Liefde" en ,,De Hoop", vertrekken op den 27en November 1599 van de Chileensche kust op 36° Z.B. Vijf maanden zwalken zij op de onbekende zee, het admiraalschip,,de Hoop" gaat in een storm verloren. Op den 24en Maart komt,,de Liefde" op het eiland,,Una Colona" aan, dat ten Zuid-Oosten van Japan op de hoogte van den Kreeftskeerkring ligt. Op dit schip fungeerde William Adams als stuurman en hem zou het beschoren zijn op de Japansche geschiedenis een niet onbeteekenenden invloed uit te oefenen. Want Ieyasu (1542—1616) uit het huis der Tokugawa's zal zich in den strijd met zijn tegenstanders al dadelijk van Adams' hulp bedienen. 18 Hollandsche kanonnen staan hem ten dienste en tegenover deze geweldige wapenmiddelen is zijn antagonist machteloos. De herinnering aan dezen raadsman van den genialen Ieyasu leeft nog voort. Wie in de voorstad van de belangrijke maritieme haven Yokosuka zijn graf bezoekt, kan daar meestal heele excursie's van schoolkinderen vinden, die van hun sensei's (leermeesters) inlichtingen krijgen omtrent Adams' bedrijvingen. Misschien treft het den argeloozen vreemdeling, dat men op Adams' graf geen inscripties heeft aangebracht, maar wel op dat van zijn Japansche vrouw, wier postume naam hier volgens Buddhistisch gebruik op staat gegrift. Intusschen kennen de Japanners Adams ook nog onder een anderen naam, want hij werd Miura geheeten, dat volgens de zinrijke letterteekens, waarmede het geschreven wordt, de driedubbele baai beteekent1). Waar nu door herhaalde uitgaven zijner reisbrieven de persoon van Adams voor ieder, die zich met de Japansche geschiedenis bezig heeft gehouden, al min of te meer vaste omtrekken heeft aangenomen, zijn wij na de voortreffelijke inleiding van Dr. Wieder ook nader in kennis gebracht met de voornaamste zijner reisgenooten. Vooral Melchior van Santvoort is van groote beteekenis. Hij blijft tot 1639 in Japan en heeft een actief aandeel gehad in den handel van Japan op Siam. Ik sprak reeds boven over het werk door Dr. Wieder, bij de uitgave van deze zoo belangrijke documenten verricht. De wijze, waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten, verdient te meer lof als men 1) Het is mij op het oogenblik onbekend of Adams' graf door de aardbeving van 1923 verwoest is of niet. Yokosuka zelf heeft zeer zwaar geleden. bedenkt, dat de Japansche bronnen voor hem niet toegankelijk waren. Ik mag, bij al dien gaarne toe te kennen lof één aanmerking niet achterwege houden. Dr. Wieder transcribeert de Japansche eigennamen op een manier, die geen aanbeveling verdient. In de laatste 20 à 30 jaren zijn de Japanologen tot een systeem van transcriptie gekomen, dat vrijwel eenstemmig aangenomen is. Welk belang kan het hebben om in plaats van daimyo, daimjo te schrijven, als de Japansche uitspraak Dr. Wieder's systeem beslist in het ongelijk stelt? Onjuist is het verder om Ijejasse (lees Ieyasu) keizer te noemen. Adams, die natuurlijk geen begrip had van de ingewikkelde structuur van het Japansch regeeringsapparaat, kon dit vrijelijk doen, wij echter weten, dat leyasu evenmin keizer geweest is als Pepijn de oude koning der Franken was. In dezelfde passage, waarin Dr. Wieder deze verkeerde benaming rechtvaardigt, spreekt hij ook over den werkelijken keizer, den Mikado. Ten overvloede wil ik hier nog opmerken, dat ook deze naam, die,,verheven poort" beteekent, bij de Japanners veel minder in zwang is dan wij Europeanen dit zouden denken. Zij duiden hun staatshoofd meestal aan als tenshi, d. i._,,zoon des hemels". S. van Praag. Een bronnenuitgave betreffende burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft. Memoriën en adviezen van Cornelis Pietersz. Hooft. Tweede deel, uitgegeven en toegelicht door dr. H. A. Enno van Gelder. Werken Hist. Genootschap, derde serie no. 48. Reeds in 1871 is door het Historisch Genootschap een bloemlezing uit de nagelaten papieren van burgemeester Hooft uitgegeven. Deze uitgave was echter zeer onvolledig, terwijl de keuze der stukken tamelijk willekeurig en eenzijdig is geweest. Immers zijn alleen documenten, die op de politiek betrekking hebben, opgenomen en dan nog slechts uitsluitend uit de periode na 1610, hoewel er toch ook vele oudere belangwekkende papieren in Hooft's nalatenschap aanwezig zijn. Voorts zijn toch ook de godsdienstige denkbeelden van een gematigd man als Hooft, die eenigszins buiten den fellen strijd van Arminianen en Gomaristen stond, van bijzonder belang. Bij de voorbereiding van zijn dissertatie: De levensbeschouwing van Cornelis Pieterszoon Hooft, burgemeester van Amsterdam, 1547-1626 (Amsterdam, Paris 1918), had dr. Van Gelder het geluk nog vele onuitgegeven stukken van Hooft te vinden, die zoowel op zijn godsdienstige als op zijn politieke denkbeelden nieuw licht werpen. Zijn voorstel om een tweede, aanvullend deel der Memoriën en Adviezen uit te geven vond bij het bestuur van het Historisch Genootschap een gunstig onthaal. Zoo is dan nu een tweede deel verschenen van een uitgave, die reeds meer dan een halve eeuw geleden het licht zag! Wie kennis neemt van de stukken, die dr. Van Gelder hierin verzameld heeft, krijgt spoedig de overtuiging, dat hier geen overbodig werk is gedaan. Vooral voor onze cultuurgeschiedenis is deze bundel van veel belang. Zooals de uitgever terecht opmerkt, kunnen we uit deze verhandelingen en redevoeringen leeren,,hoe een ontwikkeld en vooruitstrevend, maar niet-academisch gevormd man in die tijd tot zijn denkbeelden kwam, hoe het gelezene door hem werd verwerkt, hoe hij zijn beweringen staafde, wat hij las, zooals wij het bijna nimmer van een ander weten". Behalve vele verhandelingen over de kerkelijke en godsdienstige geschillen tijdens het Bestand zijn ook opgenomen de redevoeringen, door Hooft in 1584 in de Vroedschap gehouden, over de huldiging van den Prins als graaf en over de plannen tot aanbieding der souvereiniteit aan Hendrik III van Frankrijk, terwijl we in dezen bundel ook nog een aantal stukken over de vergrooting der stad en de in verband daarmee staande speculaties van sommige regenten vinden. Deze stukken zijn niet alleen wegens de algemeene strekking interessant, maar ook om de vele cultuur-historische bijzonderheden, die zij bevatten. Zoo trof mij in een dezer verhandelingen de mededeeling van den schrijver, dat hij, als jongen van 13 of 14 jaar, toen er te Amsterdam een strenge kettervervolging heerschte en er nog slechts twee grootere boekwinkels waren, bij het vragen naar een latijns testament van Erasmi translatie" een exemplaar kreeg, waar een kettersch geschrift aan was toegevoegd (p. 268). Dr. Van Gelder heeft zich veel moeite gegeven den gebruiker van zijn uitgave van dienst te zijn, niet alleen door toevoeging van vele noten maar ook door alle stukken van een korte inleiding te voorzien. Bovendien worden ook toelichtingen verstrekt op de stukken, die in de oude uitgave zijn verschenen. De wijze van uitgave verdient dan ook veel lof. Alleen komt het mij niet juist voor, dat de uitgever — in strijd met de bekende Regels voor het uitgeven van historische bescheiden zich zóó streng aan het origineel houdt, dat hij b.v. de veelal onduidelijke interpunctie precies overneemt en de eigennamen nu eens wèl en dan weer niet met een hoofdletter schrijft. Aan de leesbaarheid komt dat niet ten goede. J. G. v. D. Uitgave van de resoluties der Staten-Generaal. N. Japikse, Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609. Deel VIII, 1593 tot 1595. den Haag, Nijhoff 1925. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, no. 57. XXI en 740 blz. Weer heeft Dr. Japikse zijn reeds lange serie,,Resolutiën" met een kunnen vermeerderen. Elk jaar weer aan in stage volgorde, worden ons de zware delen voogelegd, telkens weer getuigend van zijn ijver en nauwgezetheid, elke keer weer een schat van gegevens aandragend voor de historie van ons staatsbestuur. Vooral voor de groei der eenheid, zo moeilik verkregen, zo langzaam aan wordend, zonder dat er iemand zeer bewust op aanstuurt, maar door de ontwikkeling der tijden vanzelf zich ontwikkelend en een hecht geheel wordend. In de nu behandelde jaren wordt een belangrijke faze daarvan doorgemaakt: het laatste gewest, dat een zelfstandige rol zou spelen in de Republiek, wordt opgenomen. Immers na Groningen en de Ommelanden resten alleen nog de Brabantse en Limburgse streken, maar deze hebben (vóór 1795) als Generaliteitslanden geen aandeel aan het bestuur gehad en komen dus voor de vorming van een eenheidsgedachte voorlopig niet in aanmerking. Groningen wordt in het tijdperk dezer resoluties veroverd en daarmee is 't mogelik ook de Ommelanden op te nemen. Mogelik? Het is nog de vraag of de andere bondgenoten het wel gewenst vinden. Tenminste Friesland verzet zich tegen de opneming der Ommelanden in 1594 en zij brengt dadelik grote moeilikheden mee: is Stad en Lande één of twee gewesten? Zij moeten samen maar één provincie vormen, wordt gedecreteerd, maar niet bereidwillig geaccepteerd. En als zij dan zich daarin geschikt hebben, rijst de vraag: wie is 't hoofd, zenden zij één of twee deputaties ter Staten-Generaal? Gescheiden vertegenwoordiging, maar één als 't op 't presidium der vergadering aankomt. En natuurlik ontbreekt al dadelik de kwestie der innig van de gemene middelen niet. Het gewest is in alles weerspannig, wat in 1600 tot zo'n hevig conflict tussen generaliteit en stad zou leiden! Op de bodem van al deze conflicten ligt de ruzie over 't stapeldecht der stad en de moeilikheid voor de Staten-Generaal om, waarin ook, een besluit te nemen en dit door te zetten. Dus: eindeloos uitstel en deliberatie. Natuurlik komt ook hier de Centrale Regering weer ter sprake, maar de Inleiding vertelt ons, dat er op het punt van de verhouding tussen Staten-Generaal en Raad van State geen bepaalde beslissingen zijn genomen, maar die verhouding blijkt wel nu reeds deze te zijn geworden: de Staten-Generaal regeren en de Raad van State voert hun bevelen uit in oorlogszaken en sommige rechtszaken. Belangrijk zijn deze jaren wel voor de oorlog (dat spreekt vanzelf: Geertruidenberg, Groningen, de Achterhoek!) en voor de buitenlandse politiek: in 1596 zal de Republiek als gelijkwaardige bondgenoot door Engeland en Frankrijk worden opgenomen in de Triple Alliantie tegen Spanje, in deze jaren bereidt zich dat voor. Wij breiden onze betrekkingen uit en treden fierder tegenover de buitenwereld op. Welk een rol heeft Oldenbarneveld op dit punt gespeeld! Trouwens, in de Inleiding haalt Dr. Japikse nog een enkel stuk aan, waaruit blijkt hoe hij ook voor de Gedeputeerden der andere gewesten dé raadsman is, waarmee men vóór en na de vergadering overlegt. Tenslotte zij er nog op gewezen, dat de rubriek,,Geldmiddelen" vrij uitgebreid is en bijna aanhoudend van moeilikheden tegenover de gewesten spreekt, dat er veel beslist is over de munt en veel opgetreden is tegen het clandestiene munten, en dat we over al de ontdekkingsreizen hier niet veel vinden, wat misschien velen zal teleurstellen, maar wel verwacht had kunnen worden. Het jaar 1593 is ook nog belangrijk, omdat de vergadering nu permanent wordt, maar dat heeft geen principiele betekenis, wel practiese. Het blijkt ook daaruit, dat heel wat meer resoluties worden genomen: 1595 beslaat bijna evenveel bladzijden als 1594 en 1593 (toen men pas in Juni definitief bijeenkwam) samen. E. v. G. De schilder Anthony van Dijk in Italië. In het Bulletin de l'Institut historique belge de Rome, 1924, 4me fasc. brengt Maurice Vaes eenige belangwekkende gegevens omtrent het verblijf van den schilder Anthony van Dijck in Italië. Van Dijck vond in Italië zijn eerste pied-à-terre bij Cornelis de Wael, een Antwerpsch schilder (oomzegger van den fluweelen Brueghel), die tusschen 1614 en 1657 in Genua verblijf hield en daar de Maecenas van zijn kunstbroeders uit het vaderland was. Door confrontatie van verschillende bekende gegevens met de correspondentie tusschen De Wael en den verzamelaar Luc van Uffel te Venetië, waarvan uittreksels bewaard gebleven zijn in een geschrift in de bibliotheek van het Musée du Louvre, (waarvan de tot dusver anonieme schrijver intusschen met J. F. M. Michel geïdentifieerd is), stelt schrijver vast, dat Van Dijck in de jaren 1621-1627 niet twee reizen naar Italië maakte, zooals Max Rooses aannam, maar slechts één, waarvan hij de etappes als volgt weet te dateeren: Begin October 1621 vertrekt hij uit Antwerpen, en komt in November in Genua aan. In Februari 1622 gaat hij van Genua over zee via Civita Vecchia naar Rome. Vandaar in Augustus 1622 naar Venetië, waarschijnlijk daarheen ontboden door de Gravin van Arundel, hij blijft er twee maanden en vertrekt dan met de gravin naar Mantua en dan via Milaan naar Turijn. In Januari 1623 gaat hij over Florence terug naar Rome en blijft daar ongeveer van Maart tot October. Dan keert hij naar Genua terug en vertrekt in het voorjaar van 1624 naar Palermo, hij blijft daar tot September en vlucht dan voor de pest terug naar Genua. Van daaruit maakt hij een reis naar Frankrijk en komt weer terug naar Genua, waar hij dan tot 1627 blijft, om in dat jaar pas weer naar Antwerpen te vertrekken. Dit zijn |