Images de page
PDF
ePub

De buitengewone geleerdheid van Harnack heeft gemaakt, dat hij op de Duitsche studie van het oudste Christendom het stempel van zijn conservatieven geest heeft gedrukt. Zijne „rückläufige Bewegung zur Tradition", sedert de inleiding op zijne,,Altchristliche Literatur" beroemd (of berucht?) geworden, heeft hem ten slotte geleid tot eene dateering van Nieuw-testamentische geschriften, die zelfs de Roomsche Kerk om haar reactionnairen durf heeft geïmponeerd. Immers de pauselijke Bijbelcommissie is zelfs haren „,pater orthodoxiae”, den heiligen Irenaeus ontrouw geworden op het stuk van de dateering van Lukas' geschriften: meende de oude Kerkvader dat deze na Paulus' verscheiden waren opgesteld, sedert Harnack ze nog tijdens het leven van den Apostel liet geschreven zijn, bleek haar de Berlijnsche ketter ten dezen een nog meer gewenschte autoriteit! 1).

Seeberg en Harnack ziedaar de theologische constellatie, waardoor Eduard Meyer zich op het gebied der Oudchristelijke Letterkunde heeft laten oriënteeren. Zijn eigen geesteshouding is door Dibelius als,,eine Art modernen Rationalismus, dem die irrationale Seite der Religion nicht liegt", gekenschetst. 2) Mij dunkt: niet geheel terecht. Het schijnt mij veeleer toe, dat deze historicus, van nature sceptisch en onverschillig heeft gestaan tegenover de achterlijke godsdienstvormen in zijne omgeving, totdat hij onder de bekoring geraakte van den modernen positieven theoloog, wiens veelzijdige kennis en ruime opvattingen hem een Christendom deden kennen, waarvan de irrationeele zijde minder stuitend was dan bij de uiterst rechtschen, integendeel aantrekkelijk door de paradox des geloofs. Niet, dat Meyer ,,bekeerd" zou zijn; daartoe is hij inderdaad veel te ,,nuchter". Maar hij heeft juist genoeg den smaak weggekregen van het modernpositieve, dat de liberale theologie hem een aanstoot en ergernis is geworden, zoodat hij het niet kan laten, af en toe daartegen uit te varen. Dibelius en Jülicher vallen hem daarover hard, want de liberale theologie is nu eenmaal hoogst gevoelig voor miskenning, al miskent zij (hopen wij onopzettelijk) de inzichten, die met de hare niet strooken. Intusschen geeft Meyer vooralsnog geen blijk, boven die moderne theologie te staan en mist dus het recht op haar af te geven gelijk hij telkens doet. De historicus, die de philosophie niet goed kan zetten, noemt, blind voor den theosophischen of populair-philosophischen aard van het oudste Christendom, dit aan alle Sophia gespeend en dat

1) A. Loisy. L'Evangile selon Luc, Paris S 24, p. 12. 2) In de Deutsche Literaturseitung, 1921, Sp. 1004.

wel met een beroep op Mt. 11: 251), ofschoon hij zelf, redeneerende als hij doet, eer tot de daar bedoelde σοφοὶ καὶ συνετοί dan tot de νήπιοι gerekend worden mag. Harnack moet, na Seeberg, eene nieuwe ontdekking voor hem geweest zijn; in onwijsgeerige nuchterheid meer zijn evenknie en tevens de wetenschappelijke kampioen voor eene beschouwing omtrent den oorsprong van het Christendom, waarbij de boeken des Nieuwen Testaments tot historiebronnen worden verheven, gedeeltelijks zelfs van den allereersten rang!

Juist hier moet de kritiek inzetten op Meyer's jongste werk. Het is stellig een monument van geleerdheid en wij gevoelen ons tot bewondering gedrongen, wanneer iemand, buiten zijne speciale studiën om, zich in het Nieuwe Testament en de daarmede samenhangende vraagstukken zóó heeft ingewerkt, dat hij den zeventigjarigen leeftijd nabij, anderhalf duizend bladzijden schrijft, waarvan bijna elke wel iets behelst, dat de moeite van het lezen loont. De erudite en scherpzinnige geest verloochent zich niet. Maar een theoloog, die niet het charisma heeft van het modern-positieve of ethisch-orthodoxe geloof, en die, hoe gaarne hij ook liberaal theoloog wil heeten, door de liberale theologie terwille van zijne radicale neigingen toch altijd min of meer als een vreemde eend in den bijt wordt beschouwd, - zoo'n,,unzeitgemässe" theoloog, wiens opvattingen men nu verouderd gaat noemen, terwijl men haar nooit, ook niet in de jaren van haar jeugd en kracht, de moeite van het aanzien heeft waardig gekeurd, hij staat verstomd en als tegenover een psychologisch mysterie geplaatst, wanneer hij den grootmeester der geschiedeniswetenschap hoort spreken als de eerste de beste redenaar in eene Christelijke jongelingsvereeniging of als een tot getuigen geroepene in het debat van eene vergadering van den Dageraad. Aan het adres van Preuschen, den verdienstelijken commentator van de Handelingen der Apostelen, die het vermoeden waagde uit te spreken, dat eene bepaalde scène in Paulus' levensbericht oorspronkelijk niets met den Apostel uitstaande zou hebben gehad, doch van elders door den schrijver ontleend zou zijn, richt Meyer eene heftige invectieve,,der Verfasser eines Kommentars zur Apostelgeschichte lässt die Frage unentschieden, ob das werk das er erläutern will, ein geschichtlicher Bericht oder ein Schwindelbuch ist" "). Merkwaardig dilemma, ik zeg niet: in den mond van een groot historicus, maar van een ontwikkeld mensch in onze dagen! Echt gebeurd of leugenboek, dat pleegt anders meer het òf-òf te zijn,

1) Ursprung und Anfänge des Christentums I 283 ff. 2) III 124, Anm. I.

waarnaast geen ,,tertium datur", van hen, wier literaire kennis" zich tot bijbel en kerkboekje bepaalt.

Maar dit is nog niet het sterkste staaltje van de vooringenomenheid, die den kritischen blik van den geschiedvorscher in deze materie parten speelt. Het toppunt bereikt hij, (eigenaardig, dat de meeste van die krasse beweringen in noten voorkomen), als hij, naar aanleiding van de pogingen om Jezus uit de geschiedenis te schrappen en ,,religionsgeschichtlich" tot eene idee te vervluchtigen, zich laat vervoeren tot de uitspraak:,,Man könne gerade so gut, um in eine ganz andere Sphäre zu greifen, etwa Napoleon in eine mythische Verkörperung der napoleonischen Ideen umsetzen" ). Zoo iets had ik waarlijk in een boek van Eduard Meyer niet mogelijk geacht. Dat de liberale theologen in hunne al te rechtmatige kritiek op zijn jongste werk hem op dit punt niet hebben aangevallen, bewijst mij voor de zooveelste maal, dat de grenzen tusschen modern-positief en liberaal-theologisch minder scherp zijn dan buitenstaanders wel denken. Wat hechten aan de historiciteit van het Nieuwtestamentisch verhaal betreft doen zij principiëel voor elkaar niet onder.

Jezus-Napoleon! Het kan zijn, dat het humoristische van de samenvoeging dier namen pas ten volle wordt beseft, wanneer men iets weet van hare voorgeschiedenis. Ik ben in het bezit van een curieus werkje van J. B. Pérès, in eerste uitgave anoniem te Parijs in 1827 verschenen en sedert tallooze malen herdrukt, het laatst in 19092), waarin de schrijver op vermakelijke wijze betoogt: „,Comme quoi Napoléon n'a jamais existé ou grand erratum, source d'un nombre infini d'errata à noter dans l'histoire du XIXe siècle." Het is eene bedekte charge op de denkbeelden van den genialen Dupuis 3), die de Evangeliegeschiedenis astraalmythologisch had verklaard. Ook Napoleon Bonaparte blijkt nu eene allegorische figuur, de verpersoonlijkte Zon te zijn; en Pérès maakt het ons in 34 zijdjes zoo aannemelijk, dat wij hem gaarne den lof geven van een grappenmaker te zijn. Of hij echter ooit iemand, die op goede gronden is gaan twijfelen aan de geschiedkundige waarde van het Evangelieverhaal door deze parodie op Dupuis heeft overtuigd, komt mij zeer onwaarschijnlijk voor, al wordt op Pérès' voetspoor nog altijd ter bestrijding van de mannen der,,Christusmythe" de parallel Jezus-Napoleon met voorliefde getrokken en het bestaan van den grooten Corsicaan als argument voor

1) III 219, Anm. I.

2) Paris, l'Edition Bibliographique, 11 Rue Git- le- Coeur.

3) Over Charles François Dupuis vergelijke men Otto Gruppe's Geschichte der klassischen Mythologie und Religionsgeschichte 1921, S. 79 ff.

de historiciteit van den grooteren Nazarener uitgespeeld. Pérès' geestige inval heeft dus opgeld gedaan. En nu wordt, bijna een eeuw later, niet door een overigens onbekenden stadsbibliothecaris van Agen, maar door den grootmeester van de geschiedenis der oudheid in allen ernst dezelfde argumenteerwijze gebezigd. Slechts acht hij zich voor zijn doel ontslagen van de moeite om de in het voorbijgaan opgeworpen stelling,,Napoleon eine mythische Verkörperung der napoleonischen Ideen" nader toe te lichten. Hoe kan Eduard Meyer tot de dwaasheid komen de geschiedkundigheid van Jezus en Napoleon op ééne lijn te stellen? Buiten het Nieuwe Testament weten wij van Jezus niets, en het Nieuwe Testament zelf is als historiebron, hoezeer men tegenwoordig ook geneigd is het als zoodanig te flatteeren, toch moeilijk gelijk te stellen met Thiers',,Histoire du Consulat et de l'Empire". Archivalia, berichten van tijdgenooten, monumenten, opschriften enz. enz. bestaan altemaal in verband met Jezus niet. Is het niet wonderlijk, dat een theoloog zoo iets tegenover een historicus moet zeggen? Meyer is openhartig genoeg om, als hij in een vorig deel van zijn boek zich aan,,eine arge Flüchtigheit" heeft schuldig gemaakt, dit te erkennen 1). Mocht ten aanzien van het punt in kwestie eene dergelijke schuldbelijdenis niet uitblijven!

Van een historicus wordt verwacht, dat hij de kunst verstaat om tusschen de regelen zijner bronnen te lezen en door de gave der verbeelding de gegevens voor het oog der lezers te doen leven. Deze deugd mag hem dan echter niet verleiden om aan de vruchten zijner pure fantazie de waarde toe te kennen van klaarblijkelijke waarheid. „Es ist evident, dass er (Lukas) viele nicht unwichtige Vorgänge gekannt haben muss, die er nicht in sein Werk aufgenommen hat, zo Z. B. über die weiteren Schicksale des Petrus, nachdem er aus Jerusalem fortgegangen ist (12, 17) oder über den Ursprung der römischen Gemeinde, die er 28, 15 erwähnt" "). Maar dat is toch een bloot vermoeden en alles behalve evident!

Het heeft reeds lang bevreemding gewekt, dat Paulus als gevangen man op reis van Caesarea naar Rome volgens den schrijver van de Handelingen der Apostelen met zooveel onderscheiding behandeld wordt. Men mocht verwachten, dat een staatsgevangene wel per directe scheepsgelegenheid getransporteerd zou zijn; het gebruik maken van de kustvaart doet derhalve reeds denken aan de reis van een vrij man. De centurio Julius, die na één etmaal al vriendschappelijk

1) III 216.

2) III 14 f.

met zijn gevangene omgaat, veroorlooft hem te Sidon een uitstapje naar zijne vrienden ter recreatie! De vrijheid van beweging, die Paulus (Hand. 27 3 en 28 14) geniet, (hij is volkomen heer en meester over zijn tijd en vertoeft zeven dagen bij zijn geloofsgenooten te Puteoli) is ook al moeilijk te plaatsen bij gelegenheid van het transport van een gevangene. Als zoo iemand zich vermeet, ongevraagd advies te geven (27: 10), zou dan de met zijne bewaking belaste centurio hem niet het zwijgen opleggen? Merkwaardig ook, dat de gevangene in een gevaarlijk moment zijne medepassagiers gerust stelt met de profetie (27 21 vv.), dat enkel het schip vergaan zal, doch de opvarenden gered zullen worden, en dat, volgens hem in den nacht van Godswege te beurt gevallen bijzondere openbaring, alleen ter wille van hem, Paulus! Als ware hij de scheepskapitein in eigen persoon, geeft hij bevelen, die aanstonds worden opgevolgd (27 31 vv.) 1).

Meyer ziet in dit alles eene eersterangs historiebron van een ooggetuige! Hij beroept zich op zijn eigen ervaring: dikwijls is hij ook plotseling als bij ingeving voor iets ernstigs gewaarschuwd). Men behoeft dergelijke psychische feiten niet te ontkennen; maar wat hebben ze in Gods naam te maken met Lukas' betrouwbaarheid als historieschrijver? Maar Meyer heeft nog een, in zijne oogen krachtig, argument, of liever, om met zijn eigen woorden te spreken,,,eene ook overigens leerrijke parallel": Goethe, op reis van Messina naar Napels in gevaar van schipbreuk, gaat in rustige houding voor de opgewonden passagiers staan en zegt, dat hun lawaai het scheepsvolk van de wijs brengt en het gevaar vergroot, en wekt hen op liever tot de Moeder Gods te bidden. Waarin kan nu eigenlijk het leerrijke van deze parallel steken, wanneer inderdaad alle parallelie ontbreekt? Goethe was geen gevangene; hij commandeerde het scheepsvolk niet; dit gehoorzaamde hem niet op zijne wenken; hij voorspelde niet, dat het schip zou vergaan en de opvarenden behouden zouden blijven, omdat hem dit in den nacht door God was geopenbaard.

,,Nachdem sich in in diesem Kapitel der Bericht des Augenzeugen als tadellos erwiesen hat" "),...... wij kunnen het den hooggeleerden schrijver onmogelijk nazeggen.

Voor de historiciteit van Helena, de gezellin van Simon Magus,

1) In deze voege schetste ik de wonderlijke situatie in een artikel: ,,Lukas' doel met de uitgave der Handelingen in Nieuw Theologisch Tijdschrift, Okt. 1919.

2) III 33, Anm. 2.

3) III 36.

« PrécédentContinuer »