Images de page
PDF
ePub

standen van vrouwen- en kinderuitbuiting en arbeidersexploitatie zijn in de 19de eeuw aan deze teugellooze vrijheid te wijten.

Huichelachtig was ook het openstellen van alle ambten voor allen, waar het hoogere onderwijs duur bleef, en alleen de duurste lagere scholen op het middelbaar onderwijs aansloten.

In de historische inleiding-over-klassenstrijd tot het kommunistisch manifest (1848) wijst Karl Marx er op, dat de bourgeoisie alle verhoudingen tot uiterst abstracte herleid heeft: die van betaling zonder meer. Alles wordt berekend, alle verworven vrijheden worden vervangen door de gewetenlooze handelsvrijheid (= directe uitbuiting).,,Onder vrijheid verstaat men onder huidige burgerlijke productieverhoudingen: vrijhandel en vrije koop en verkoop" (p. 144).

Wanneer men het eigendomsrecht beschouwt als het recht van de persoon op de door hem bewerkte zaak, als uitbreiding van de subjectiviteit van de persoon over de objectiviteit van de uiterlijke zaken, dan gaat dat op voor het zelfverworven bezit van den kleinen boer, den ontginner, van den arbeider met hand of hoofd, maar het privaateigendom der bourgeoisie daarentegen is product van maatschappelijken aard.

Deze economische vrijheid heeft niet alleen het eigendom gedenatureerd, het heeft het gezin verbroken: 't arbeiderskind is tot handelsartikel en arbeidsinstrument verlaagd. De vrouw is eveneens in fabriek of huisindustrie geketend aan 't productie-proces. Dit zijn de gevolgen geweest van de abstracte vrijheid, waardoor de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen zou zijn.

De abstracte vrijheid is in zijn tegendeel omgeslagen in het industriëele Europa der 19de eeuw. De eischen van het kommunistisch manifest komen neer op een poging, om de onware abstracte vrijheid om te zetten tot zuiverder verhoudingen, waardoor de individuen, oud en jong, verzekerd blijven van hun recht op eigendom in den vorm van levensonderhoud, opvoeding, onderwijs. Tot deze eischen behooren o.a. de afschaffing van fabrieksarbeid voor kinderen, kostelooze opvoeding, afschaffing van grondeigendom.

Dit manifest, de statuten der internationale arbeidersorganisatie van 1848, het program van Gotha van 1875, het Erfurter program van 1891 en dat van 1919, van de onafhankelijke socialisten, bevatten een doorloopend stel eischen ter verkrijging van de vrijheid in het maatschappelijk en economisch leven. Ze willen de abstracte, staatkundige gelijkheid tot een meer concrete economische ontwikkelen, ze willen de zelfbepaling in het staatkundige door algemeen kiesrecht tot meer dan

een illusie maken en tevens ook vrijheid als zelfbepaling in het bedrijfsleven verwerkelijken.

,,De bevrijding van den arbeid eischt de omzetting van de productiemiddelen tot gemeen goed der samenleving en de regeling van de gezamentlijke arbeid door de arbeiders zelve, waarbij de arbeidsopbrengst tot gemeenschappelijk nut moet worden aangewend en rechtvaardig verdeeld" (Erfurter program).

In 1891 worden

zelfbepaling en zelfbestuur van 't volk in rijk, staat, provincie en gemeente" geëischt en in 1919 het recht tot zelfbestuur in de bedrijven.

Zoo zien we in de programma's een ontwikkeling van theoretische en practische eischen.

In 1875: algemeen kiesrecht, volksweerbaarheid, vrije meeningsuiting, kostelooze rechtspleging, algemeene en gelijke opvoeding door den Staat, kosteloos onderwijs.

In 1891: wettelijke gelijkstelling van man en vrouw, kostelooze geneeskundige hulp en kosteloos begraven.

In 1919: zelfbestuur in de bedrijven.

Terwijl de Spartacusbond eischt: grondige hervorming van de organisatie van de voeding, woning, hygiene en opvoeding in bovengenoemden geest.

Deze eischen beteekenen voortgaande zelfbepaling, vrijheid, maar ook toenemende gebondenheid door sociale wetgeving. Waar echter deze maatregelen door de bevolking bewust gewild zijn als redelijke ordening van het gemeenschappelijke werk en leven, daar is een zelfbepaling, een redelijke vrijheid bezig tot werkelijkheid te worden, die oneindig hooger staat dan de negatieve, die slechts den naaste niet wil schaden of dan de abstracte, die ruim baan eischt voor de sterksten. Deze eischen van maatschappelijke, economische, cultureele vrijheid zijn steeds nadrukkelijker gesteld en slechts zeer ten deele reeds verwezenlijkt.

Zoo is 't recht der minderheden slechts formeel erkend door evenredige vertegenwoordiging: want in de evenredig gekozen lichamen wordt de minderheid (de helft - 1) grif overstemd. Dit geschiedt in de vertegenwoordigende lichamen nog steeds evengoed als in de kerk en in de wetenschappelijke lichamen.

Zoo komt het nog te veel voor, dat ondanks redelijke wetten en beginselen de werkelijkheid onredelijk blijkt; dat er vrijheid in theorie, maar verdrukking in de praktijk voorkomt!

Maar een troost blijft het, dat de eisch, de theorie van heden, de wet en de werkelijkheid van morgen is!

Niettemin blijft de vooruitgang zeer betrekkelijk; ze is grooter in theorie dan in praktijk. Als iedere hervorming wordt ze bestreden, tegengehouden uit eigenbelang, of onmogelijk geacht door ongeloof in den mensch. En dit ongeloof stelt de vraag: is vrijheid, d.i. zelfbepaling in de verhoudingen der samenleving door te voeren? Kàn ze volledig tot aanzijn komen in onze instellingen? Eigenlijk zijn dit twee vragen: ten eerste naar de mogelijkheid der menschelijke ontwikkeling tot zoo'n peil, dat ze de volle vrijheid kan verdragen, en ten tweede naar de mogelijkheid eener volmaakt-vrije samenleving, naar de bereikbaarheid van het ideaal, dus.

In deze wereld is de vrijheid niet volledig tot aanzijn gekomen slechts tot beperkte heerschappij. De worsteling echter om dit te bereiken, de strijd om dit te handhaven, heeft de dichters telkens opnieuw geïnspireerd tot hun aangrijpende scheppingen en in deze scheppingen hebben de menschengeslachten de vrijheid in hare waarheid bezeten: dit is de bewustwording der vrijheid, de vrijheidsverwerkelijking als inzicht. De ware bevrijding krijgen we door het inzicht, de ware bevrijding is het inzicht. In de botsingen van het leven en de levensbeschouwingen brengt begrijpend inzicht de ware verzoening. De Stoïcijn veroverde dezen innerlijken vrede, doordat hij zich tot onaandoenlijkheid voor onredelijkheid en onrecht der werkelijkheid wist op te werken. Niet zoo de mensch van onzen tijd: deze begrijpt de onvolkomenheid der samenleving, het betrekkelijke der vrijheidsverwerkelijking als een tragische noodzakelijkheid. En desniettemin is zelfs betrekkelijke vrijheidsverwerkelijking toch altijd winst. Hij troost zich met de gedachte, dat de bewustwording, het inzicht, steeds boven de realiteit uitgaan, omdat ze voor de samenleving richtinggevend zijn. Dat hebben de profetische dichters en denkers van onzen tijd beseft en in hun werken verkondigd. Ibsen leert de hooge waarde van innerlijke vrijheid door begrijpen van 't leven en dan stelt hij ten slotte de vraag: hoe groeit de nieuwe mensch uit dit verleugend geslacht? Van begrip tot daad is Ibsens gedachtengang. Zoo kan Hélène Alving den man, die haar levensgeluk vergalde, begrijpen en vergeven, als ze hun beider leven ten slotte ziet in het licht van hun beider schuld.

Rebecca West leert inzien, dat de ware levensvrijheid niet is het rücksichtslose grijpen naar het geluk, het uitleven van eigen levensdrang; ze offert zich, nadat ze heeft begrepen, dat ze zich vergrepen heeft aan een ander; dat er andere, eerbiedwaardige machten in 't leven zijn, dan ze in haar egoïsme had bevroed.

De ware levenskeus kan de mensch slechts doen op eigen verant

woording en in volle vrijheid als Ellida. Zij aanvaardt de beperkingen van het leven, en door de vrijwillige aanvaarding, gevoelt ze ze niet meer als boeien.

Strindberg laat Indra's dochter het leven leeren kennen, de smart en de ontnuchtering ervan doorgronden, om haar ten slotte door den dichter te doen begrijpen, wat ze heeft beleefd: de verzoening beleeft ze in den geest, niet in een verhouding van het werkelijk leven.

En Shaw heeft in St. Joan scherp belicht het tragische lot van het heilige, dat door de wereld schrijdt om haar te bevrijden: als ideaal het blijde begroetend, kan de wereld het heilige niet blijvend dienen. Maar als het door 's werelds schuld is ondergegaan, wordt het opnieuw als uit de verte stralend ideaal, als 't Heilige vereerd. Wordt er met een woord gerept van terugkeer op aarde — dan verdwijnen alle vurige bewonderaars in haastige vlucht.

Wat Shaw teekent als bittere satyre, spreekt Henriette Roland Holst uit als de levenstragiek van hen, die werken aan de bevrijding der menschheid. In haar lyriek, haar drama's en haar prozawerken schetst ze de worsteling van den mensch om de ware vrijheid te bewerkstelligen; en het bittere lijden, doordat het in den geest geschouwde, door de verwerkelijking aan zuiverheid verliest, omdat de geestverwanten, de makkers in den heiligen strijd, zoo grievend teleurstellen.

Het bewust stellen van dit probleem is op zichzelf een voortgang in vrijheidsbewustzijn. Ten slotte heeft de mensch geen vrede ermede, in de sfeer van den geest, de vrijheid, de waarheid, zuiver te beleven. Volledig bevredigd is hij pas, als 't in werkelijkheid is omgezet. Maar ondanks het gebrekkige, het onzuivere der werkelijke hervorming is toch te herkennen de zuivere idee, die de ziel der beweging is geweest. Aan deze gebrokenheid van idee en werkelijkheid Droom en Daad hebben de zuiverste gemoederen 't diepst geleden. Het is het conflict in iederen grooten tijd van hen, die de vrijheid helpen verwerkelijken; maar zelden is het zoo bewust beleefd als thans, zelden is zoo bewust gezocht naar de verzoening. Het bevrijdende inzicht van 't conflict geeft ze in de Held en de Schare, waar ze hierin 't laatste offer ziet,,,dat het ideaal bij de verwerkelijking iets van zijn ongerepten glans en van zijn stralende schoonheid inboet, naarmate het wordt verwezenlijkt. Want de mensch houdt de spankracht harer edelste leiders nooit bij. Dit te gevoelen en toch niet te berouwen of te versagen, dat is het laatste offer, het hoogste."

En of we met Henriette Roland Holst ervan overtuigd zijn, dat zuivere materiëele omstandigheden zuivere vrijheid in 't economische en maatschappelijke leven zullen brengen, en zoo de utopie tot werkelijkheid

maken, - of dat we van inzicht zijn, dat de vrijheid in zuiverheid slechts in en voor den geest werkelijkheid wordt, en de verwerkelijking in de samenleving steeds een benadering zal zijn, dit ééne blijft: wat in den geest geschouwd wordt, is eerst dan waarachtig, als we arbeiden om het in het leven te verwezenlijken.

[ocr errors]

,,Hier is een eindige taak voor den eindigen mensch: zijn eigen tijd, de menschen van zijn eigen tijd te helpen vinden de betere phase. Over de phase van uiteindelijke rust hebben we geen zekerheid, maar we hebben wel zekerheid over de disharmonie van onze phase; en we weten, dat dit niet de noodwendige disharmonie van het leven zèlf is, maar een overaccentueering daarvan. Mogen wij de levende, voelende menschen maar in deze ellende laten, omdat een volkomen phase niet te bereiken valt?" 1)

[ocr errors]
[ocr errors]

Ten slotte moeten we allen meedoen aan wat zich voltrekt in het werkelijke en in het geestesleven. We moeten onze levensrichting bepalen mét het besef van het aanvechtbare, ontoereikende van iedere keuze en het niet voor volkomen verwerkelijking vatbaar zijn van ons ideaal. Dat alles brengt mede veel innerlijken strijd en onzekerheid, maar ook ligt er groote vreugde in het fascineerende van het worden en groeien eener nieuwe gedaante der werkelijkheid uit de vele mogelijkheden van onzen tijd. Mogelijkheden van opbouw, maar ook van reactie. Want ook de leiders van het militarisme, van het groot kapitaal, van Rome zien voor zichzelven nog mogelijkheden om sociaal en geestelijk conservatisme, d.i. achteruitgang, te doen zegevieren. En in de branding van het wereldgebeuren, waarin de oude leuzen versterkt worden aangeheven en waarin hartstochtelijk gearbeid wordt, om het in den geest aanschouwde te verwerkelijken, worden tradities verbroken, heerschende vormen en normen ongeldig; als eenig richtsnoer rest ons het denken. Niet het denken, dat zich hooghartig terugtrekt van de markt des levens om in vereenzaamde bespiegeling op te gaan, maar het denken, dat door gemoed en fantasie gevoed, het centrum uitmaakt der levende persoonlijkheid, der levende cultuur.

1) Mr. Clara Meyer-Wichmann, Bevrijding, bl. 35–36.

« PrécédentContinuer »