Images de page
PDF
ePub

machine" gezet, waartoe de,,alhier gelukkiglijk plaats grijpende bloeij der fabrieken" ruimschoots gelegenheid bood. Na volbrachte dagtaak, 's avonds van 8 tot 9 uur, wachtte de kinderen dan nog een,,voor hem afzonderlijk ingericht privaatonderwijs".

Zoo kon de Commissie, om de uitbottende,,aanwinst van werkende burgers", niet zonder ingenomenheid op haar volbrachten arbeid terugzien en hoopvol aan de nabijë toekomst denken, waarin het Amsterdamsche weeshuis van ,,zulke voorwerpen" ontlast zou wezen en men ,,dezelve (kon) overleveren als active en, zo wij hoopen, nuttige leden der maatschappij” 1).

Over een kern van stedelijke wevers in de bombazijnindustrie, reeds lang geconsolideerd, spreekt de keur van Enschede van 1786 3). Ze was een wijziging van de oude linnenweverskeur, over welke in den aanvang dezer studie werd gesproken en waarvan de herziening reeds vóórlang was noodig geworden door de nieuwe ontwikkeling der weverij. „Inwinninge van den gilde", (meester-),,proeve", aanneming van,,leerknegten" en aanstelling van,,gildebaasen" worden geregeld, zooals zulks te doen gebruikelijk was en hierover kan dus gevoeglijk worden gezwegen. „Insgelijks zal het aan de gildebaasen staan om te oordeelen over de bestaanbaarheid off onbestaanbaarheid van iemands werk, indien daar over verschil tusschen den reeder off fabriqueur en den weever ontstaat". Hier verschijnt de entrepreneur, die bezwaar maakt om het werk, dat aan den wever werd toevertrouwd, te aanvaarden; wiens positie boven de wevers echter niet zoodanig is, dat hij naar willekeur met hen kan handelen. Het zijn de vier,,gildebaasen", de overlieden van het gild, die in zulk een geval uitspraak doen en den ondernemer tot toegeven kunnen verplichten.

,,In een slegte off schaarsse tijd van werk zullen de burgerweevers

1) Vgl. G. K. v. Hogendorp, Bijdr. Huish. v. d. Staat V, blz. 189: „Bij onze fabrijken vinden kinderen van beide seksen, 7 en 8 jaar oud, werk en bezigheid; een jongen of meisje met het 10e of 12e jaar in 't weefgetouw gezet strekken het ouderlijk huisgezin niet meer tot overlast; in een paar jaren zijn zij reeds hun eigen meester en winnen het brood".

De ongedateerde brief van J. B. Blijdenstein betreffende de Amsterdamsche Weeskinderen te Enschede, vermeld in het boek van mej. C. Elderink, Een Twentsch fabriqueur uit de achttiende eeuw, 1923, blz. 287, moet op 1798 worden gesteld. „De kinderen zijn hier zo wel en zo bijzonder vergenoegd, dat ik durf tarten om er enige met goeden wil wederom naar Amsterdam te tronen, terwijl bij velen de lucht, de levenswijze en vrijere beweging reeds zoveel verandering in 10 weken tijds heeft veroorzaakt, dat ze niet meer dezelfde lijken, hunne kleding reeds is uitgelegd en de vieze Hollandsche kleur genoegzaam verdwenen is".

2) Zie A. Benthem Gz., Geschiedenis van Enschede en zijne naaste omgeving, 2e druk, 1920, blz. 164.

worden voorgetrokken en werk hebben voor de boeren off alle andere buitenweevers". Dit lijkt imperatief genoeg; ook redelijk, daar de stedelijke arbeidskern, die den steun van den landbouw miste, recht op bestaanszekerheid had. De kracht van dit voorschrift wordt echter verzwakt door de toevoeging, dat de burgerwevers den buitenwevers in geen geval ten eigen profijte het werk mogen ontnemen, maar dat zij slechts mogen klagen aan de regeering der stad, die dan voorzieningen treffen zal.

Een zekere gebondenheid van den fabrikeur blijft dus bestaan. Hij kan van den onbekwamen burgerwever eerst dan zich ontslagen rekenen, wanneer deze geen persoonlijken borg kan stellen,,,off de gilde sig hier voor tot borge ten principaalen (niet) inlaaten" wil, hetgeen wel dit beteekent, dat de mogelijkheid bestond particulier of collegiaal zekere garantie te stellen voor de deugdelijkheid van den weefarbeid; eerst ,,bij ontstentenis van dien zal geen fabricqeur off reeder...... tot het verleenen van werk aan een diergelijken weever verpligtet off genoodzaakt kunnen worden".

Met het voorgaande zijn we als van zelve gekomen tot den leider der productie, den „reyder", den „,fabriqueur", den entrepreneur. Deze was vóór alles handelaar, wat door benamingen als ,,coopman en fabriqueur in bombazijden", die in de achttiende eeuw veelvuldig voorkomen, ten overvloede wordt bewezen. Naast koopmanswerkzaamheid oefende hij ook produceerenden arbeid uit, bestaande hetzij in het gereedmaken van het kettinggaren voor de weverij: „ieder fabrikeur vervaardigd het in zijn huis voor de werklieden, die het vervolgens in hunne woning bewerken", hetzij in het bleeken, verven en apprêteeren van het geweven goed.

Het laatste citaat, uit de enquête van 1800, betreffende den garenkokenden en ketting-scherenden fabrikeur, geeft den toestand weer in Borne, waar het bedrijf het primitieve stadium nauwelijks schijnt te zijn ontwassen. In dit niet ver van Almelo gelegen dorp geen spinmolen voor de vervaardiging van de katoenen draad, slechts het verouderend spinnewiel; daarbij een beperkt getal thuiswevers in dienst van den enkelen ondernemer, dat de 25 niet te boven gaat.

Van hoe geheel andere afmetingen is Enschede, waar het modern sociaal jargon reeds den ,,textiel-baron" vinden zou, wiens arbeidslieden in aantal klommen tot ,,enige duizenden, waarvan men het getal niet kan bepalen". Een der grootste firma's in Enschede was die van Blijdenstein en ten Cate, op welke het hier-geciteerde, wederom uit de enquête van 1800, betrekking heeft. In 1801 loste zij zich op in de firma's Blijdenstein en Co. (firmanten: Jan Bernard Blijdenstein,

Benjamin Blijdenstein, Benjamin Willem Blijdenstein) en O. ten Cate en Zoon (firmanten: Oothmar ten Cate, Hendrik ten Cate Ozn.). Van de eerste bleef vrij veel archief bewaard 1), dat de jaarproductie in 1805 en volgende jaren op 9 à 10.000 stuks) stelt en voor het jaar 1805 ruim ƒ 9000 noteert, alleen aan spinloon voor de (met spinmachines werkende) spinnersbazen. Toen 1 Augustus 1813 de balans der firma werd opgemaakt, bedroeg het bedrijfskapitaal,samengebracht door de 3 firmanten, f 114,500. Als activa prijkten o. m. op die balans: verfwaren f 1331, lijnzaad ƒ 488, linnen garen ƒ 3485, katoen en katoenen garen f 6514, vlas ƒ 1540, gereede goederen f 14915,,,touwen" (dit moeten de bij de thuiswevers uitstaande weefgetouwen geweest zijn) f 1962, gereedschappen ƒ 4000. Van het vaste kapitaal, in zulk een onderneming belegd, verkrijgt men eenig denkbeeld uit een inventaris van 1796: weefgetouw met toebehooren ƒ 18, kalander met toebehooren f 580, scheerraam f 12, garenketel met toebehooren f 400, etc.

Oldenzaal, waar,,seer veele geringe of arme menschen woonen, die tot spinnen en weeven vereischet worden", stond in ontwikkeling ongeveer tusschen Borne en Enschede in. Een belangrijke firma was er die van Joan Hendrik Nieuwenhuijs en Zoon;,,fabriken in bombazijnen en trilies". Ook zij moet over een aanzienlijk kapitaal hebben beschikt, daar toch de,,werktuigen, in de fabriek (d. w. z. in de onderneming) gebruikt wordende", zeer verscheiden en veelvuldig waren:,,wevegetouwen met zijn toebehoor voor den weever; spinnewielen en krassen voor de spinders, klander, scheerraemen, ketels om 't gaeren te kooken en verve, voorts wat tot een ververij vereischt worde, als meede een glansmanschiene tot de trilies; circa 260 weefgetouwen, 13 à 1400 spinnewielen, 600 paar krassen en haspels" "). Natuurlijk behoeft dit alles niet eigendom van den entrepreneur geweest te zijn, maar ook al zondert men voor de huiszitten arbeiders zeker deel af, dan blijft er voor de kapitaalkracht van den ondernemer toch nog veel te dragen over.

Welke de verhouding was tusschen den huiszitten arbeider en den fabrikeur en in hoeverre de eerste afhankelijk was van den tweede, laat zich, bij gebrek aan gegevens, niet bepalen. In Helmond kwam in de linnenindustrie, naar we weten, in dezen zelfden tijd de gedwongen winkelnering voor'), waardoor de wever verplicht was zijn winkel

1)

?)

ཐ)

Archief der firma Blijdenstein en Co. te Enschede.

Een stuk schijnt ongeveer 50 el lang geweest te zijn.
Enquête 1800.

Servaas van de Graaff, Historisch-Statistische beschrijving van Braband, Amsterdam 1807. Vgl. Poincten voor die van het bombazijdewerkers-gild [te Amersfoort], a° 1787 (Amersfoort, Mus. Flehite, n. 5), § 38: De

waren en brood te halen bij den fabrikeur. Gegeven de omstandigheid, dat de fabrikeur negotie-drijver was, laat zich zulk een betrekking gereedelijk verklaren. Voor Twente ontbreken, gelijk gezegd, de gegevens, die tot deze afhankelijkheid zouden doen besluiten.

Lofredenaars waren geneigd den invloed van de nijverheid op de algemeene volkswelvaart in Twente als zeer gunstig te roemen. Dat men, zoo roept een hunner uit,,,eene vergelijking make tusschen Enschede en Delden, tusschen het volkrijk Hengelo en het rampzalig Diepenheim, tusschen Almelo en het ellendig Goor; dat men de wel en zindelijk gekleede handwerkslieden der fabrieksteden (Enschede, Hengelo en Almelo worden bedoeld) en de met lappen en oude vodden behangene inwoners van Diepenheim, Goor en Delden met elkanderen vergelijke; dat men daar de ledige pleinen en zoveele ellendige hutten als ieder oogenblik dreigen in te storten en hunne armzalige bewoners dreigen te verpletteren, telle en daarmede de paleizen te Almelo en de netheid en orde van grootere en kleine huizen in Enschede en Hengelo in vergelijking brenge, welk een contrast in logement en bewoners! Hier armoede, daar welvaart en overvloed, zekere gevolgen van vlijt en naarstigheid en van eene behoorlijke circulatie van contante specie, die nimmer ontvangen, nimmer uitgegeven wordt dan met winst" 1). Wat hier is medegedeeld, wordt ons van elders bevestigd. Wel was de Achterhoek van Overijsel, ondanks den bloei zijner nijverheid, nog geen kapitaalrijk land: bankinstellingen kende men niet en het zou nog vele jaren duren, eer de Twentsche industrie de Twentsche Bank in het

betalingen der lonen aan het arbeidsvolk zullen moeten geschieden in baaren gelde, behoudens nogthans dat een baas, die winkel doet, zodanige winkelwaren als hij zelfs verkoopt in betalinge zal mogen geven aan het werkvolk, dat daarom verzoeken mogt en dus geheel vrijwillig en ongedwongen. Edoch zal het werkvolk om schulden wegens geleverde waaren niet belet worden bij eenen anderen baas in het werk te gaan en zal die nieuwe baas niet meer dan de in geld gemaakte schuld behoeven te betaalen, en zo veel de verdere schuld aangaat tot de gestelde somme van 6 gulden toe mogen volstaan met 10 stuivers ten behoeve van den vorigen baas van ieder ketting van het te verdienen arbeidsloon in te houden, zonder dat 't een en ander echter meer dan 6 gulden zal mogen bedragen. Des zal geen baas zijn werkvolk vermogen te dwingen om winkelwaren in betalinge aan te nemen, nogte ook voor zijne rekening door andere winkeliers waren aan zijn werkvolk doen leveren, of zelfs geen bakker zijnde broot te verkopen, op poene van 25 gulden ieder reis bij den overtreder te verbeuren". Deze Amersfoortsche „baas", die winkelnering drijft, is de weversbaas; zijn arbeidsvolk zijn de weversknechts. De Amersfoortsche meester-wever is een ,,deel-producent" en niet op een lijn te stellen met den Twentschen leider van handel en productie, den „fabriqueur”.

1) Aanteekeningen Mr. v. Doorninck, 1802.

leven roepen zou1); en geld was er soms zoo schaarsch, dat men bij betalingen, die Amsterdam moest doen aan Enschede, geen wissel kon trekken op Amsterdam om die ter plaatse te realiseeren en om toezending van contanten verzoeken moest 2), maar toch was de nijverheid arbeidende, om Twente in te leiden in den toestand der Geldwirtschaft. ,,Men mag wel stellen, dat Enschede 's jaarlijks 80.000 stukjes bombazijn fabriceert, zommigen willen, dat het wel 100.000 zouden zijn, waarvan de waarde 6 à 8 tonnen gouds zal bedragen. Neemt men hier nu bij in aanmerking, dat bijna de helft van deze som geheel arbeidsloon is, dan ziet men, van hoe veel aanbelang deze fabriek voor den arbeidsman in Enschede en geheel Twente is" ").

Linnen en bombazijn, het is uit het voorgaande voldoende gebleken, waren de beide hoofdproducten der Twentsche industrie, waarvan het laatste in hoofdzaak in Enschede werd gefabriceerd '). Nu is bombazijn een soort verzamelnaam, in welken verschillende variaties der halflinnen, half-katoenen stof zijn vervat. Blijdenstein en Co., die evenals

1) Zie de op blz. 402 geciteerde Précis statistique van 1812: „Banques et autres institutions de ce genre ne se trouvent point dans ce département". Vgl. voorts het op blz. 401 medegedeelde betreffende de wijze, waarop J. B. Blijdenstein zich bedrijfskapitaal verschaffen moest.

2) 31 Maart 1799 schreef de Commissie van Toezigt over de Amsterdamsche Aalmoezeniersweezen te Enschede aan de Regenten van het Aalm. weeshuis te Amsterdam: „Van dag tot dag hebben wij gemeend zooveel geld te zullen bekomen als nodig is tot betaling der rekeningen van het laatste quartaal, doch hetzelve is hier zowel als elders zoo schaars, dat wij geen kans ziende om op U. L. te kunnen trekken, genoodzaakt zijn te verzoeken, dat gijl. de goedheid gelievet te hebben ons zodra mogelijk per beurtman van Zwolle contanten daarvoor te zenden". Insgelijks 11 Mei 1799: „Zoodra als het U. L. convenieerd ons daarvoor het geld over te maken, zal het ons aangenaam zijn, indien gijl. de goedheid geliefd te hebben, even als voor het laatste quartaal, in comptanten te doen, dewijl het gereede geld, uit hoofde der toenemende schaarsheid en van het benodigde voor de fabrieken, hier te duur is om hetzelve voor wissels goedkoop magtig te worden".

3) Nieuwe Algemeene Konst- en Letterbode, 30 Oct. 1795. Een schrijven van Blijdenstein en Co. aan den minister van binnenlandsche zaken, 17 Maart 1808, in de stukken betreffende de Utrechtsche tentoonstelling, 1808: Men calculeert, dat alhier door 30 fabriekeurs...... een grote 100.000 stukken dezer goederen (sc. per jaar, bombazijn etc.) worden gefabriceert, welker waarde salvo calculo 900.000 guldens bedragen en het arbeidsloon ruim een derde of 3 tonnen gouds belopen; anderen brengen dit getal vrij hoger en bepalen 't zelve op 110 à 120.000 stukken en derzelver waarde op meer dan een millioen guldens".

*) Op de enquête van Goldberg antwoordt Enschede: Men vindt hier ,,bomzijde-, broekestreep-, marseille-, linnen-fabrieken. N.B. Die het een der alhier gespecificeerde artikels fabriceerd, fabriceerd doorgaans allen en zullen circa 25 à 30 fabriekeurs klein en groot zijn".

Tijdschrift voor Geschiedenis.

27

« PrécédentContinuer »