Images de page
PDF
ePub

22 Juni 15881) zelfs geen gelden in 's lands belang toestaan, vóór aan de brutaliteit van Dordt paal en perk was gesteld. Tot afbetaling van het Engelsche garnizoen van Geertruidenberg was dringend geld noodig, daar het zich wegens wanbetaling aan excessen schuldig maakte en dreigde de stad aan Parma te zullen verkoopen, doch 5 Juli nog verklaarde Rotterdam haar aandeel in den omslag slechts goed te keuren,,,mits dat sij geene penningen daeraf en sullen laten volgen vóór ende aleer de questie van het octroy servil van Dordrecht afgedaen sal zijn". Prins Maurits, 22 Juli Rotterdam passeerende, trachtte de weerspannige stad tot andere gedachten te brengen, daar het lot van Geertruidenberg van die betaling afhing ); Oldenbarnevelt kwam zelfs 23 Juli in de vroedschapsvergadering om zijn invloed nog eens te beproeven en hem gelukte het na eindelooze discussie haar consent tot betaling te verkrijgen,,dogh met sulke conditie ende restrictie", dat de regeerders der stad niet ter Statenvergadering zouden komen, buitengewone omslagen goedkeuren of iets contribueeren, vóór het geschil met Dordt bevredigend was opgelost. De Rotterdamsche gedeputeerden, die hiertegen mochten handelen, zouden vijftig gulden boete verbeuren. Bovendien liet Rotterdam openlijk afkondigen, dat alle landlieden hun goederen in het vervolg hier ter markt zouden kunnen brengen en gevrijwaard zijn tegen alle schade.

Dordt had zich 8 Juli 1588 tevreden moeten stellen in plaats van met de 25 jaren, haar door Leicester verleend, met een verlenging van het octrooi met een half jaar en zelfs het ongestoord gebruik van dezen korten termijn was haar niet vergund. Zij mocht dan haar uitleggers (= wachtschepen) op de stroomen hebben om te waken tegen overtredingen, 9 Augustus 1588 besloot ook Rotterdam om met Gorkum en Schoonhoven samen of ieder afzonderlijk uitleggers op de rivieren te leggen. Het kwam tot strijd, de Rotterdammers namen twee surveilleerende Dordtsche jachten, brachten ze op naar Rotterdam en hielden de bemanning gevangen.

Beide partijen trachtten haar goed recht bij de Staten te bewijzen. Behalve op deze laatste gewelddaad van Rotterdam wezen de regeerders van Dordt op haar schade door de tallooze ontduikingen van het stapelrecht en dat, terwijl de stad door den oorlog veel meer geleden

1) Deze resolutie is op dien datum niet opgeteekend, maar blijkt uit latere resoluties van de vroedschap en van de Staten van Holland. 2) In April 1589 werd de stad toch verkocht.

*) Oorspronkelijk waren er vier uitleggers, n.l. bij Honingen, bij Schiedam, bij de Bernisse en op den IJsel, later alleen op de Merwede en de Lek.

had dan een der andere steden. Zij beriepen er zich op, dat het octrooi omtrent de zuivel en het gewas in Zuidholland reeds meer dan honderd jaar oud was, dat het bevestigd was in 1515 en in 1562 voor 25 jaar verlengd. In afwijking van hun argumenten bij vroegere gelegenheden hooren wij nu niets van de privileges van 1401 en 1418, zelfs niet van het groot octrooi van 1520. Waarschijnlijk geldt hun beroep op dien honderdjarigen ouderdom het privilege d.d. 15 December 1483 van Maximiliaan en Philips van Oostenrijk en de bevestiging in 1515 betreft de bezwering van alle privileges van Dordt door Karel V als graaf van Holland den 3den Juni 1515. Het was echter wel wat gewaagd zich in het laatste geval alleen op dat jaartal zonder datum te beroepen, want 14 Juli van dat jaar had dezelfde vorst Dordt het recht ontnomen op den accijns van het bier in Zuidholland en op de markt van het koren aldaar, wat de stad eischte,,onder 't dexel van zeeckere octrooy" (1483), zooals haar toen verweten werd.

Rotterdam beklaagde zich over de excessen, die de door haar genomen gevangenen gepleegd hadden, maar de Prins, de Staten en de Hooge Raad meenden, dat er geen vergelijk mogelijk zou zijn, vóór deze ontslagen waren. Z.Exc. en de Staten zonden dus 10 Februari 1589 een deputatie naar Rotterdam om de Maasstad daartoe over te halen en den voorslag te doen de uitspraak in deze zaak te onderwerpen aan den Prins en aan eenige leden van den Hoogen en Provincialen Raad. De Rotterdamsche magistraat gaf zich den volgenden dag gewonnen, maar...... zij bedong, dat de gevangenen overgebracht zouden worden naar de Voorpoort in Den Haag, tegen welk voorstel Dordt nu weer opkwam. Dan zou zij onmogelijk de verontwaardigde gemeente en het grauw in de stad in toom kunnen houden! De heeren van Rotterdam waren gelukkig zoo wijs 15 Februari de gevangenen onder handtasting te ontslaan en den 25sten dezer maand werd door beide steden de acte van submissie aan de voorgestelde arbiters geteekend. Dezen beslisten 7 November 1589 de zaak, die zoolang een twistappel was geweest, ten nadeele van Dordt; de overheid aldaar zou geen geboden en verboden meer voor geheel Zuidholland mogen doen om daar alle zuivel en gewas te verkoopen.

De Merwedestad behield echter dit recht nog lang in verscheiden dorpen krachtens bijzondere verdragen en deze plaatsen herinnerde zij jaarlijks bij openbaren klokkenslag aan die verplichting. Nog 1 October 16131) liet de Rotterdamsche overheid daartegen openlijk bekend maken, mede uit naam van Gorkum en Schoonhoven, dat het iedereen

1) S. Lois. Beschrijvinge der stad Rotterdam, bl. 118.

in Zuidholland vrij stond ook hier zijn gewas en vruchten te verkoopen en dat deze steden borg stonden voor alle schade, die de verkoopers daardoor zouden lijden. Den 25sten October 1613 antwoordde Dordt hierop met een contrapublicatie en stoorde zich ook in het vervolg niet aan de boosheid van deze concurrenten.

Van veel beteekenis voor Dordt is evenwel dit overblijfsel van het vroegere groot octrooi niet meer geweest. Naarmate het getij verliep, moest zij de bakens wel verzetten. Het Dordt, dat in de middeleeuwen kon heerschen over Zuidholland, hetwelk door de stad als een aanhangsel, een onderhoorige beschouwd werd, stond in de 17de eeuw in een geheel andere verhouding tot haar omgeving, waar andere welvarende steden waren opgekomen, die ook haar plaats onder de zon eischten. De strijd dier steden om de ontvoogding van het platteland van Zuidholland uit de strenge voogdij van Dordt was in hoofdzaak natuurlijk geen strijd voor die onderdrukte plattelanders, maar een economische strijd tusschen concurreerende steden. Dat Rotterdam in het midden der 16e eeuw Dordt al aardig op zij streefde blijkt wel uit de getuigenis van vier Dordtsche haringkoopers in 1553 in het proces tusschen Dordt en Rotterdam over dat octrooi serviel. Dezen zijn het er zelfs over eens,,,dat de stede van Rotterdam de stede van Dordrecht in alle neeringen excedeert" 1).

Het Maasrecht. Het Maasrecht was langzamerhand ontstaan uit een privilege van graaf Willem III d.d. 7 Mei 1313, inhoudende de vrijheid van tol voor kooplieden uit het Oostland (= het Oostzeegebied), die met hun volle lading uit zee naar Dordt opvoeren. De bedoeling was den handel op Dordt aantrekkelijk te maken, maar, toen dit middel niet genoeg hielp, volgde 22 Augustus 1338 een privilege voor Dordt, waarin geen sprake meer is van tolvrijheid voor die schepen, maar aan deze de verplichting wordt opgelegd met hun vollen last uit zee naar Dordt op te varen, wat Willem IV 11 September 1344 uitbreidde tot alle schepen hulken, evers, koggen en andere schepen, die de Maas invoeren en op welk privilege Dordt zich altijd heeft beroepen, als haar Maasrecht in gedrang kwam. En dit gebeurde nogal eens. Vooral Rotterdam, Schiedam en Den Briel trachtten op allerlei wijzen dit recht te ontduiken. Het hielp niet, of Willem V bij handvest van 15 Mei 1355 na overtreding schip en lading verbeurd verklaarde; met die beperking trouwens, dat schepen geladen met

[ocr errors]

1) Mr. R. Bijlsma, Rotterdams welvaren in den Spaanschen tijd. Rott. Jaarb. VIII (1910), bl. 92 vlg.

eigen goederen van Hollanders en Zeeuwen hiervan uitgezonderd waren, wat Philips van Bourgondië 15 October 1446 bevestigde. De steden wilden echter evenmin tot Dordt opvaren, als ze vreemde goederen geladen hadden en Dordt bekreunde zich van haar kant niet om die vrijheid van Hollandsche en Zeeuwsche lading. Tal van conflicten waren daarvan natuurlijk het gevolg.

In 1499 komt in onze bronnen het eerst Rotterdam in het geding voor. Een hulk, St. Joest, van Delft, was met goederen uit de Oostzee naar Rotterdam gegaan om te lossen, waarop de uitlegger van Dordt, dit bemerkende, het schip naar Dordt wilde opbrengen. Het Hof van Holland wees 21 Februari 1500 voorloopig vonnis, dat het schip naar Dordt zou gaan en daar blijven tot de zaak was uitgemaakt. Het definitieve vonnis is niet aanwezig, maar blijkens getuigenis van den schipper, 5 December 1539, zou het Hooge Hof te Gent gehouden Dordt in 1500 in het ongelijk gesteld hebben.

Van 1511 tot 1521 had Dordt kwestie met Den Briel over twee groote schepen uit Noorwegen, wier lading daar gelost was. Den Briel beriep er zich op, dat haar heer, n.l. de heer van Voorne, absoluut gezag over de Maas had; de rentmeesters van Voorne verhuurden de domeinen van Voorne en de Maas, de stalen bij Staalduinen voor Maasland, voor Zwartewaal, voor Delfshaven tot de Leuve en verder het vroon te Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam. Baljuw en schepenen van Den Briel spraken dan ook recht over alle breuken op de Maas, zoowel crimineel als civiel, tot de Leuve toe. Gedurende het proces deden beide partijen haar best elkaar te benadeelen, waar zij maar konden. Den Briel nam Dordtsche en Dordt nam Brielsche schepen in beslag. De schepen, waar het feitelijk om ging, waren allang heimelijk vertrokken. Deze zaak was nog niet geëindigd, toen er een nieuw geval bijkwam. In Mei 1521 hadden de Dordtenaars weer twee schepen aangehaald bij de Bernisse, de rivier tusschen Voorne en Putten, en naar Dordt gebracht, welke stad kort daarna zelfs zoover ging, dat zij,,oerlochsgewijs" 1) met veel schepen voor Den Briel gekomen is om de haven te blokkeeren. Uit de sententie van het Hof van Holland 11 December 1521 blijkt, dat Dordt terzelfder tijd ook nog een proces had met Delft, Rotterdam en Middelburg over het stapel- en het Maasrecht.

In 1534 zijn Dordt en Rotterdam het weer eens oneens. Het geschil betrof een schipper uit Hamburg, die zonder naar Dordt door te zeilen met zoogenaamde ongebroken lading, in Rotterdam zijn lading

1) Van de Wall, Privilegiën van Dordrecht, bl. 914.

had gelost. Aan den deurwaarder of ,,exploictier" van het Hof werd nu 31 Augustus bevel gegeven naar Rotterdam te gaan, den schipper te bevelen het geloste weer in te laden en alles te Dordt te lossen en aan de regeerders van Rotterdam het bevel over te brengen Dordt de behulpzame hand te bieden. De deurwaarder kwam 1 September in de Maasstad en deed onderzoek naar den Hamburger boeier, maar de vogel was gevlogen. De schipper had zijn lading, bestaande in rogge, te Rotterdam en Delft verkocht en had, na 40 last haring te hebben ingeladen, de terugreis aanvaard. Daarna vervoegde de dienaar van het Hof zich 1 en 2 September bij de burgemeesters Joost Jansz. (Spijckoort) en Jacob Pietersz. (Tromper) met verzoek om hulp bij de vervolging van het schip. De troost, die hij daar ontving, was heel schraal en de hulp nog schraler. Zeker, de heeren waren heel beleefd geweest en hadden ten antwoord gegeven:,,wairt scip alhier bynnen de haven off op stroom voir de stede ende dede ghy ons luyden alsdan bevel, zouden alsdan doen als behoirde", doch zij voegden er, vermoedelijk hartelijk in hun vuistje lachend, aan toe,,mer wy zijn zeker, dat tscip van heen geseilt is over de drie dagen, geladen met harinck" 1). Er was dus geen verhaal meer op; Dordt kon toezien. In 1538/9 lag Dordt weer met Delft overhoop over een schipper, die, zich niet storende aan het Maasrecht, te Delfshaven zijn goederen had gelost, terwijl in 1548 schipper Pijck van Hull eveneens zijn koren direct vandaar naar Rotterdam en elders bracht. Wat gaf het of het Hof van Holland tegen dezen schipper 27 April 1548 een bevelschrift tot arrestatie uitvaardigde? De schipper bevond zich niet meer op Hollandsch grondgebied.

Nog een geval van schending van het Maasrecht, in 1565, betreft de stad Rotterdam. Schipper Jan Cater van Amsterdam had zijn lading in Rotterdam gelost; het Hof van Holland gelastte hem 22 November met zijn volle lading, zoowel wat nog niet, als wat wel gelost was, naar Dordt te varen en daar met zijn schip in arrest te blijven, totdat de zaak beslist was. Jammer genoeg, is die beslissing weer niet overgeleverd.

In 1577 zien wij deze beide steden nog eens strijden over het Maasrecht. Dordt beroept er zich op, dat zij is ,,de oudste hoofdstad van Holland ende genouch de sleutel van denselven landen ende graefschappe", waarom zij dan ook zulke mooie privileges had verworven, o.a.,,het vermaert privilegie genaempt 't privilegie van der Maze". Zij beschuldigt Rotterdam misbruik gemaakt te hebben van den oorlogs

1) Van de Wall, bl. 982.

« PrécédentContinuer »